“Als je je ‘neutraal’ opstelt tegenover situaties van onderdrukking kies je de kant van de onderdrukker”, aldus Zuid-Afrikaans bisschop Desmond Tutu die in 1984 de Nobelprijs voor de Vrede kreeg.
DeWereldMorgen veroordeelt de aanvallen op 7 oktober van Hamas tegen Israëlische burgers, maar ziet die niet los van 75 jaar staatsterreur van Israël tegen het Palestijnse volk. Het internationaal erkende recht op gewapend verzet tegen een kolonisator is geen vrijbrief voor aanslagen op burgers.
Een onderhandelde vrede kan alleen bereikt worden wanneer 75 jaar verdrijving, 56 jaar bezetting, kolonisatie en apartheid en 16 jaar blokkade van Gaza worden erkend als de oorzaken van dit geweld. DeWereldMorgen onderzoekt deze oorzaken die door de politiek en door mainstreammedia worden verzwegen, onderbelicht of ontkend, om zo een debat te stimuleren dat kan leiden tot onderhandelingen en vrede. (nvdr)
* * *
Op 27 december 2008 doodde een gerichte Israëlische luchtaanval 89 Palestijnse politie-kadetten tijdens hun diploma-uitreiking in de Gazastrook. De aanval was geen toeval. Deze was maanden van tevoren gepland en uitvoerig besproken in het Israëlische Korps Militaire Advocaat-Generaal, dat verantwoordelijk is voor de rechtsstaat binnen het Israëlische leger.
De voorgestelde luchtaanval werd voorgelegd aan de afdeling internationaal recht van het Korps, die steeds meer een sleutelrol speelt in de militaire besluitvorming. Juristen adviseren er systematisch senior Israëlische commandanten bij de planning en uitvoering van militaire operaties. Deze militaire juristen geven niet alleen juridisch advies, maar bepalen ook de interpretatie van oorlogswetten en het gebruik van militair geweld.
Het Departement van Internationaal Recht keurde de gerichte luchtaanval goed, hiermee het startsein gevend voor het Israëlische offensief van 2008-9 op de Gazastrook. Juristen van het departement hadden, onder leiding van kolonel Pnina Sharvit Baruch, aangevoerd dat de politie-kadetten konden worden beschouwd als strijders en dus als legitieme doelwitten, omdat ze waarschijnlijk deel zouden worden van de militaire strijdkrachten onder het gezag van Hamas in de strijd tegen het op handen zijnde Israëlische militaire offensief.
De uitvoering van de Israëlische luchtaanval zelf, met andere woorden, veranderde de geviseerde kadetten van burgers in strijders. Dit argument is sindsdien door zowel internationale mensenrechtenorganisaties als rechtsgeleerden bekritiseerd als een onterechte uitbreiding van de definitie van legitieme doelwitten en als een ongebruikelijke, zo niet onjuiste interpretatie van het internationaal humanitair recht.
Desondanks stuurde de afdeling haar juristen naar de operatiekamers aan de door Israël aangewezen grens van de Gazastrook voor de rest van het offensief. Daar keurden ze strategieën goed die door de internationale gemeenschap werden bekritiseerd als oorlogsmisdaden.
Nog geen twee weken nadat tegen het einde van het offensief een staakt-het-vuren werd ondertekend, kondigde de universiteit van Tel Aviv aan dat ze Sharvit Baruch had aangesteld als docent aan haar rechtenfaculteit. Sharvit Baruch hield toezicht op het offensief in de Gazastrook in 2008-9 en werd het semester daarop ingehuurd om een cursus internationaal recht te geven.
De aanstelling van Sharvit Baruch aan de rechtenfaculteit werd alom gevierd, behalve door de oppositie van enkele faculteits- en studentengroepen die haar rol in het sanctioneren van oorlogsmisdaden en het compromitteren van de academische integriteit van juridische studies afkeurden.
In een onmiddellijke reactie op de kritiek nam de toenmalige minister van Defensie, Ehud Barak, contact op met de universiteitsadministratie om de benoeming te steunen. De toenmalige premier Ehud Olmert dreigde preventief met het onthouden van financiering aan universiteiten die docenten zouden afwijzen op basis van hun werk voor het Israëlische leger.
Ondertussen hield de universiteit van Tel Aviv resoluut vast aan de benoeming en verklaarde dat “ze niet van plan is om de juridische, politieke en morele standpunten van haar docenten te onderzoeken of te evalueren”.
Toch heeft het universiteitsbestuur Sharvit Baruch wel degelijk geëvalueerd en aangenomen, precies op basis van haar juridische, politieke en morele standpunten. Ze werd aangenomen omwille van de expertise die ze uitsluitend opdeed tijdens haar dienst in het Korps Militaire Advocaat-Generaal.
Bij haar overstap als hoofd van de Militaire Afdeling Internationaal Recht naar de Universiteit van Tel Aviv, zette Sharvit Baruch haar diensten aan de staat voort. Als senior research fellow en directeur van het Recht en Nationale Veiligheidsprogramma (Law and National Security Program) aan het Instituut voor Nationaal Veiligheidsonderzoek (Institute for National Security Studies, INSS), vergemakkelijkt ze momenteel de samenwerking tussen militair personeel en academici om interpretaties van het internationaal recht te ontwikkelen die Israëlische militaire operaties en beleid verdedigen. Deze interpretaties omvatten de verdediging van militaire tactieken waar ze persoonlijk toezicht op hield.
Tijdens de ambtstermijn van Sharvit Baruch heeft het Israëlische leger ‘roof knocking’ gelegaliseerd, een praktijk waarbij relatief kleinere munitie op gebouwen wordt geschoten, ogenschijnlijk om Palestijnse burgers te waarschuwen vlak voordat ze worden gebombardeerd.
Het Israëlische militaire leiderschap, dat voor het eerst werd toegepast tijdens het offensief van 2008-9 op de Gazastrook, hoopte dat het begeleidende juridische kader, aangeboden door het Departement van Internationaal Recht, zou helpen om het vrij te pleiten van aansprakelijkheid voor de daaropvolgende Palestijnse burgerslachtoffers.
Maar het ‘kloppen op daken’ werd ontoereikend geacht als maatregel om burgers te beschermen en werd door de VN en internationale mensenrechtenorganisaties veroordeeld. Niettemin bleef Israël deze tactiek op grote schaal gebruiken in zijn volgende aanvallen op de Gazastrook in 2012, 2014 en 2021.
Zelfs ondanks de internationale veroordelingen en onderzoeken die volgden, is het Nationale Veiligheidsprogramma van INSS doorgegaan met het formuleren van juridische verdedigingen van ‘roof knocking’ om de Israëlische militaire doctrine te ondersteunen.
Israël is een vernieuwer in het interpreteren van internationaal humanitair recht, met de bezette Palestijnse gebieden als laboratorium. Israël regeert de Palestijnse bevolking al tientallen jaren onrechtmatig door middel van militaire bezetting en heeft een corpus aan wetten en juridische interpretaties ontwikkeld om zijn permanente militaire regime te bekrachtigen.
Zoals de rechtsgeleerde Noura Erakat laat zien, breidde deze ontwikkeling zich uit met het toenemende Palestijnse verzet tijdens de Tweede Intifada, die in 2000 begon. Terwijl het militaire campagnes voerde om Palestijnse demonstranten en opstandelingen te onderwerpen – en onder internationaal toezicht kwam te staan – begon Israël met het aanvoeren van argumenten dat het geweld tegen de Palestijnen een nieuwe vorm van oorlogsvoering was, die niet door bestaande wettelijke instanties kon worden gereguleerd.
Om de beschikbare juridische kaders te omzeilen, voerde Israël aan dat het betrokken was bij wat het definieerde als een ‘gewapend conflict zonder oorlog’ tegen de Palestijnen. Dit creëerde een situatie sui generis (een van zijn eigen soort) waarop de bestaande wetten voor gewapende conflicten niet van toepassing zijn.
In de loop van zijn interpretatieve innovaties heeft Israël sindsdien de juridische infrastructuur gecreëerd om buitengerechtelijke executies, martelingen en de inzet van wat anders zou worden beschouwd als onevenredig gebruik van geweld tegen burgerbevolkingen, met andere woorden oorlogsmisdaden, te rechtvaardigen.
Israël heeft de juridische infrastructuur gecreëerd om oorlogsmisdaden te rechtvaardigen
Deze juridische doctrines zijn niet alleen gebruikt om Israël te beschermen tegen aansprakelijkheid in de internationale arena; ze hebben de arena zelf veranderd. De Verenigde Staten en andere landen, die wat zij definiëren als ‘antiterreurcampagnes’ en ‘asymmetrische oorlogen’ voeren, hebben hun eigen juridische interpretaties ontwikkeld op basis van Israëlische theorieën, waardoor nieuwe vormen van verwoestend geweld toelaatbaar en steeds legitiemer worden.
In de afgelopen twee decennia hebben juridische faculteiten van Israëlische universiteiten deze juridische innovatie gefaciliteerd ten dienste van het Israëlische leger en de veiligheidsstaat. Ethici van filosofische afdelingen hebben zich bij deze inspanningen aangesloten, door het theoretiseren en verschaffen van morele rechtvaardiging voor het Israëlische beleid en de militaire operaties, zowel in real time als tijdens de internationale juridische onderzoeken die volgden.
Een van de filosofen die deze inspanningen leiden, is Asa Kasher, professor aan de Tel Aviv Universiteit en een vooraanstaande ethicus in Israël. Kasher vestigde zichzelf als academicus in dienst van de staat in 1994, toen hij samen met het Israëlische leger de ethische code schreef. Kasher kreeg later gezelschap van filosofen en rechtsgeleerden van verschillende Israëlische universiteiten en het leger om de code bij te werken.
Het herziene document, getiteld Ruach Tsahal (letterlijk de ‘Geest van de Israëlische Strijdkrachten’), werd officieel aangenomen door het Israëlische leger en is geconceptualiseerd als een schets van zijn fundamentele waarden en als ethische gids voor zijn commandanten en soldaten met concrete toepassingen.
Voortbouwend op Ruach Tsahal ging Asa Kasher een langdurige samenwerking aan met generaal-majoor Amos Yadlin om ethische richtlijnen te ontwikkelen voor het leger. In 2001 gaf de afdeling internationaal recht van het Israëlische leger een juridisch advies over het zich ontwikkelende Israëlische beleid van gerichte moordaanslagen.
Kort daarna, in 2002, sloten Kasher en Yadlin zich aan bij een commissie van militaire advocaten en academici die zich verenigden om Israëlische oorlogswetten te formuleren met betrekking tot gerichte moordaanslagen.
Naar verluidt debatteerden commissieleden over het aantal Palestijnse burgers dat ethisch verantwoord zou zijn om te doden tijdens een doelgerichte moord op een Palestijn, die door Israël wordt gedefinieerd als een militant – en dat om één Israëliër te redden. De antwoorden varieerden van ‘nul’ tot ‘zoveel als nodig’ en het gemiddelde van de commissie was 3,14 Palestijnse burgerlevens voor één Israëliër.
Kort daarna sloegen Kasher en Yadlin de handen in elkaar om Israëls ‘Ethische Doctrine voor Terreurbestrijding’ te schrijven, ontwikkeld aan het Nationale Veiligheidscollege van de Universiteit van Haifa met een team van academische en militaire experts.
Het uiteindelijke document, gesteund door drie militaire stafchefs die dienden tijdens het hoogtepunt van de Tweede Intifada, werd algemeen beschouwd als Israëls “antiterreurdoctrine” en de basis voor zijn militaire richtlijnen. De doctrine werd ontwikkeld als onderdeel van een breder project van juridische innovatie onder leiding van Israëlische militaire juristen, met steun van Israëlische rechtsgeleerden en ethici.
Deze theorieën en juridische interpretaties, zo laten Noura Erakat en Lisa Hajjar zien, sanctioneerden praktijken die in het internationaal humanitair recht traditioneel als extralegaal werden gedefinieerd. Israëlische militaire operaties en tactieken op basis van deze antiterreurdoctrine zijn sindsdien door internationale mensenrechtenorganisaties herhaaldelijk als oorlogsmisdaden bestempeld.
Toch wordt de doctrine voortdurend verdedigd door Israëlische geleerden, die samenwerken met het Israëlische militaire leiderschap, om op basis daarvan filosofische en juridische theses uit te werken voor militaire commandanten ter plaatse.
De Universiteit van Tel Aviv heeft zichzelf aangeboden als een belangrijke locatie voor deze militaire strategieën en juridische innovatie. In het INSS werken academische experts en hooggeplaatst veiligheidspersoneel samen om juridische richtlijnen voor de Israëlische regering en het leger te ontwikkelen en te publiceren.
Yadlin zelf werd aangesteld als directeur van het INSS, waar hij meer dan tien jaar toezicht hield op het beleidswerk en juridische richtlijnen publiceerde waarin de antiterreurdoctrine is uitgewerkt. In de tijdschriften van het INSS hebben Kasher en Yadlin verder onderbouwd waarom het uitgangspunt voor hun doctrine niet het internationaal recht is.
Ze stellen dat traditionele opvattingen over de aard van oorlogvoering en hoe die te beperken niet van toepassing zijn op de ‘oorlog tegen terreur’ van Israël. Kasher stelde zelfs een nieuwe categorie voor om het juridisch onderscheid tussen strijders en burgers te doorbreken, toen hij de term ‘derde bevolking’ bedacht – personen die ogenschijnlijk geen strijders zijn, maar die zich mogelijk kunnen bemoeien met Israëlische militaire operaties – als verwijzing naar Palestijnse burgers.
Voortbouwend op deze theorieën leggen Kasher en Yadlin een filosofische basis voor de legitimiteit van buitenproportioneel doden. Ze stellen dat Israël ethisch en juridisch een grotere ‘bijkomende schade’ aan Palestijnse burgerslachtoffers kan rechtvaardigen dan toegestaan onder internationaal recht.
Ze doen dit op basis van een expliciete rangschikking van Israëls ethische verplichting om mensenlevens te beschermen, waarbij ze voorstellen om Israëlische soldaten die worden ingezet in de bezette Palestijnse gebieden boven Palestijnse burgers te plaatsen. Als gevolg daarvan stellen ze dat het in feite immoreel is voor Israël om zijn eigen soldaten in gevaar te brengen om de levens van Palestijnse burgers te beschermen.
Deze stelling, zo betoogt Erakat, staat meer doden en gewonden toe onder de Palestijnse burgers, in Israëls proportionaliteitsberekening bij het plannen van zijn militaire operaties.
De hiërarchie van mensenlevens van Kasher en Yadlin was bedoeld als een praktische leidraad voor Israëlische militaire commandanten bij het nemen van operationele beslissingen. De effecten ervan waren duidelijk zichtbaar in de daaropvolgende militaire operaties.
In zijn militaire offensieven op de Gazastrook in 2008-9, 2012 en 2014 gebruikte Israël luchtbombardementen en artilleriebeschietingen die duizenden Palestijnse burgers doodden, waaronder honderden kinderen. Tienduizenden anderen werden zwaargewond en dakloos achtergelaten.
Israël wachtte 10 dagen met het sturen van grondtroepen tijdens zijn offensief in 2014 en deed dit pas nadat massale beschietingen en luchtbombardementen hele wijken hadden verwoest. Israëlische gevechtssoldaten die werden ingezet in de Gazastrook meldden dat ze van commandanten te horen kregen dat deze uitvoering van het offensief bedoeld was om hun levens te beschermen tijdens de grondinvasie.
De bezetting van Palestijns gebied heeft inderdaad gediend als een laboratorium voor Israëlische rechtsgeleerden.
Sinds Kasher en Yadlin blijven juridische interpretaties, ontwikkeld door professoren en onderzoekers aan de Universiteit van Tel Aviv, de Israëlische militaire operaties vormgeven en hun strategieën achteraf legitimeren.
Het Law and National Security Program van het INSS bevordert expliciet de juridische wetenschap om internationale kritiek op Israël af te zwakken en het land te steunen bij het ontlopen van aansprakelijkheid. Programmadirecteur Pnina Sharvit Baruch stelt dat beweringen over de illegaliteit van Israëlische militaire acties gebaseerd zijn op ‘tendentieuze interpretaties’ van het oorlogsrecht die de vrijheid van militaire actie sterk beperken. Om dit tegen te gaan, pleit Sharvit Baruch ervoor dat Israëlische juristen interpretaties bevorderen die het leger meer flexibiliteit bieden en het internationale juridische discours opnieuw in lijn brengen met de visie van Israël:
Om het oorlogsrecht en de interpretatie ervan te beïnvloeden, is het belangrijk dat Israël en het Israëlische leger betrokken zijn. We moeten de samenwerking met juridische adviseurs van andere legers versterken en hen betrekken in een vruchtbare professionele discussie.
We moeten de aanzet geven tot publicaties door rechtsgeleerden die de complexiteit van het slagveld begrijpen en die de praktische en toepasbare interpretatie van het oorlogsrecht presenteren. We moeten ook actief zijn op blogs en online. Het is belangrijk om professionele conferenties bij te wonen en relaties te onderhouden met de geleerden die de interpretatie van de wet beïnvloeden.
Sharvit Baruch heeft deze taak op zich genomen. Na het rapport van de Onafhankelijke Onderzoekscommissie van de V.N. over het Israëlische offensief in 2014 op de Gazastrook, waarin werd vastgesteld dat Israël vermeende schendingen van het internationaal humanitair recht en het oorlogsrecht had begaan, schreef Sharvit Baruch een weerwoord.
In haar tegenrapport stelt ze dat de VN-commissie slecht uitgerust was om het offensief van Israël te onderzoeken. Haar argumenten zijn gericht tegen de beoordeling van de Israëlische schending van het proportionaliteitsbeginsel van het internationaal humanitair recht, dat steunt op een afweging tussen de veroorzaakte schade en het behaalde militaire voordeel.
Sharvit Baruch beweert onder andere dat de V.N. onmogelijk de proportionaliteit van haar militaire acties kan beoordelen, omdat de V.N. niet op de hoogte is van de Israëlische beoordeling van het militaire voordeel dat met een luchtaanval wordt bereikt.
Onder leiding van Sharvit Baruch blijven Israëlische geleerden innovatieve juridische interpretaties construeren om Israël af te schermen van aansprakelijkheid, vaak in directe reactie op internationale veroordelingen of onderzoeken, en soms zelfs anticiperend tijdens Israëlische operaties in real time.
In mei 2021, bijvoorbeeld, verdedigde het Law and National Security Program het Israëlische offensief in de Gazastrook terwijl het nog bezig was, met de bewering dat de drempel van proportionaliteit gevrijwaard was op basis van zijn lezing van buitensporige schade in het internationaal humanitair recht.
Meer in het algemeen werkt het programma aan het ondermijnen van de juridische argumenten en legitimiteit van internationale mensenrechtenorganisaties en regelgevende instanties. In 2022 publiceerde het programma een weerlegging van het rapport van Amnesty International waarin Israël werd beschuldigd van apartheid, alsook een rapport waarin het Internationaal Strafhof werd gedelegitimeerd.
Het rapport kwam met juridische argumenten die zowel de jurisdictie van het Internationaal Strafhof als zijn definitie van oorlogsmisdaden aanvechten, en bood beleidsaanbevelingen aan de Israëlische regering om op deze basis mogelijke onderzoeken naar Israëlische activiteiten in de bezette Palestijnse gebieden te dwarsbomen.
De bezetting van Palestijns gebied heeft inderdaad gediend als een laboratorium voor Israëlische rechtsgeleerden. Israëlische juridische studies zijn voortdurend uitgebreid om de theoretische basis te verschaffen voor het legitimeren en aanscherpen van Israëls permanente militaire heerschappij, terwijl haar onderzoekers en docenten facilitatoren, auteurs en uitvoerders zijn geworden van alom veroordeeld Israëlisch beleid.
Hoe Israëlische universiteiten en rechtsgeleerden samenwerken met het Israëlische leger werd vertaald door Ann Dejaegere
Maya Wind is expert in Israëlische expertise en militarisme. Ze werkt bij de afdeling Antropologie van de Universiteit van British Columbia. Dit essay is gebaseerd op Maya Wind’s nieuwe boek Towers of Ivory and Steel: How Israeli Universities Deny Palestinian Freedom, gepubliceerd door Verso.