De lopende parlementaire onderzoekscommissie naar seksueel misbruik in de kerk van het Vlaams Parlement moet drie vragen beantwoorden:
- was er misbruik in de kerk?
- pleegden de bisschoppen schuldig verzuim?
- maar ook, wat deed justitie eraan?
De VRT-reeks Godvergeten gaf reeds duidelijke antwoorden op de eerste twee vragen. Blijft de derde. Om deze vraag te kunnen beantwoorden vroeg de onderzoekscommissie de medewerking van de Hoge Raad voor Justitie.
Omdat die Raad onbevoegd is om toezicht uit te oefenen op de uitvoerende macht, wat de opdracht van het Parlement is, en de Raad evenmin een individuele disfunctie kan beoordelen, wat de opdracht van de tuchtrechtbank is, kan de onderzoekscommissie zich niet ontdoen van de nog steeds niet beantwoorde vraag: wat deed justitie met dossiers waarin leden van de kerk betrokken waren?
Om deze open vraag te beantwoorden is het onvoldoende om de getuigenissen van de slachtoffers te aanhoren. Een analyse van bestaande gerechtelijke dossiers is daarbij erg nuttig. In deze optie werden drie dossiers bekeken: de door zuster Godfrieda gepleegde insulinemoorden, de verdwijning van zuster Gabrielle, en de Operatie Kelk.
Telkens wordt de vraag gesteld of de wijze waarop door justitie werd gehandeld als regelmatig, naar de wettelijke voorschriften gebeurde of er integendeel afgeweken werd van de dwingende procedurevoorschriften.
Belangrijk is ook of daarin de finaliteit van de strafrechtelijke actie, een openbaar en tegensprekelijk proces voor de strafrechter, werd bekomen of er integendeel andere maatregelen werden genomen.
De zaak Zuster Godfrieda
Zuster Godfrieda (Cecile Bombeke) werd er te Wetteren in de jaren 1970 van verdacht 33 moorden te hebben gepleegd door gebruik van insulinespuiten. Het parket te Dendermonde nam echter genoegen met het onderzoek van de drie bekende feiten.
De zaak werd niet voor assisen gebracht. Er werd voorgewend dat het gedrag van de zuster kon verklaard worden door de psychische gevolgen van een hersenoperatie. Dat bleek nadien geen operatie maar een consultatie te zijn geweest.
De zuster werd geïnterneerd en snel in een instelling van de kerk opgenomen. Van daaruit kon zij zich vrij bewegen, fietste zij naar de plaats van de feiten en ging zij op vakantie in het buitenland. Zij stierf te midden van haar medezusters.
In zijn boek Soeur Mourir en de daaropvolgende VRT-podcast geeft onderzoeksjournalist Tom De Smet de elementen van deze zaak: “Hoe een Vlaamse non minstens drie insulinemoorden pleegde en niemand gestraft werd. Heel de wereld schreef erover. Behalve katholiek Vlaanderen.”
Waarom kreeg zij nooit een gevangenisstraf? Was dat onder de invloed van het bisdom? En waarom moest er uiteindelijk niemand verantwoording afleggen voor de jarenlange misdaden?”
Tom De Smet gaf ook een antwoord. “Het is van in het begin overduidelijk dat procureur Guido De Saeger liever de onderste steen niet bovengehaald ziet worden in de zaak Godfrieda. Als onderzoeksrechter Tas gas geeft, gaat De Saeger op de rem staan, daarbij geholpen door zijn substituut (zeg maar assistent) Antoon Cordemans, eveneens een oerkatholiek.”
De zaak Zuster Gabriëlle
Meer dan veertig jaar gelden verdween zuster Gabriëlle (Germaine Robberechts), uit het klooster te Dendermonde. Zij werd nooit teruggevonden. Wie het gerechtelijk dossier leest kan niet buiten de door enkele procureurs begane “disfuncties” die dermate ernstig zijn dat zij niet als nalatigheden kunnen worden weggewuifd.
De eerste substituut Antoon Cordemans liet het aanvankelijk proces-verbaal bij hem thuisbezorgen en hield het tot aan zijn pensioen in eigen beheer zonder er een onderzoeksrechter over aan te stellen.
De speurders van de lokale politie, die erg gemotiveerd waren, werden buiten het onderzoek gehouden. Ondanks dat de hoofdverdachte kanunnik Gaston Mornie loog, meerdere malen het onderzoek tegenwerkte en op een verkeerde piste zette werd hij nooit voorgeleid. Hij werd ondergebracht in een instelling van de kerk waarbij doktersattesten werden afgeleverd waarin gesteld werd dat hij niet kon verhoord worden.
Ondanks het feit dat het seksueel wangedrag van de kanunnik niet kon ontkend worden duurde het lang voor hij werd verplaatst. Dat gebeurde nadat hij een geïnterneerde minderjarige had misbruikt. Maar hij mocht snel opnieuw in een instelling van de kerk worden opgenomen.
Een door de intussen gepensioneerde speurders aangebrachte piste van een mogelijke getuige die zou gezien hebben waar het lijk werd begraven werd onoordeelkundig opgevolgd.
Grootse opgravingswerken werden op de verkeerde plaats gedaan. Deze getuige legde later, toen de feiten nog niet waren verjaard en opgravingen nog mogelijk waren, zelf spontaan een verklaring af die voor een ware doorbraak hadden moeten zorgen.
De getuige verklaarde hoe hij vroeg in de morgen had gezien hoe een non, een novice[1] en de tuinman in de kloostertuin een put van 1,6 op 1 meter vulden. Hij stelde dat wie een put vult, iets te begraven heeft en dacht daarbij aan de verdwenen zuster Gabriëlle.
Hij was bereid met de politie ter plaatse te gaan. Met dergelijke kroongetuige zou iedere speurder aan de slag gaan en met de getuige ter plaatse gaan, zodat zijn verklaring kan getoetst worden. En worden de betrokken personen geïdentificeerd, verhoord en geconfronteerd en wordt er mogelijks ook gegraven.
De procureur gaf evenwel enkel de opdracht om een proces-verbaal te maken en de opdracht tot verhoor van de kanunnik, onuitgevoerd, terug over te maken. Daarna gebeurde er niets, maar dan ook niets, meer mee. Ook het mogelijk misdrijf van begraving van een lijk werd zonder gevolg gelaten. Deze “disfuncties” werden recentelijk ter kennis gebracht van het parket.
Drie gewezen justitiemedewerkers gingen ook met de getuige ter plaatse. De getuige zei toen dat het om zuster-overste ging en dat die op de tuinkar een tapijt had liggen. Dat zou ook aan de gerechtelijke politie zijn gemeld maar niet in het proces-verbaal zijn opgenomen.
Er werd ook met leden van de federale politie ter plaatse gegaan. Uiteindelijk werd via de media vernomen dat de procureur-generaal te Gent, die ook procureur in Dendermonde was geweest, er verder niets zou mee doen.
Ook over deze zaak maakte de VRT een podcast ‘Waar is zuster Gabriëlle?’. Hoewel de maker, onderzoeksjournalist Philippe Heymans, verklaarde de getuigenverklaring gelezen te hebben, werd de inhoud ervan verzwegen. De journalist gaf er deze verklaring voor. Hij vond het niet belangrijk. De klacht wegens het achterhouden van de waarheid werd door de Raad voor de Journalistiek ongegrond verklaard.
Een merkwaardige minister van justitie
In het nu nog lopende onderzoek naar mogelijk schuldig verzuim door de kerkelijke hiërarchie was de rol van de toenmalige justitieminister Stefaan De Clerck (CD&V) (1995-1998 en 2008-20011) meer dan merkwaardig.
De minister kwam actief tussen in het lopend gerechtelijk onderzoek, liet een protocol maken waardoor het parket moest samenwerken met een commissie van de kerk en stelde twee parketmagistraten aan die met die commissie overlegden.
In dit protocol werd aan de commissie van de kerk de bevoegdheid gegeven om zelf te oordelen over het strafrechtelijk karakter van de aan de commissie ter kennis gebrachte feiten en te beslissen of deze al dan niet ter kennis moesten worden gebracht van het openbaar ministerie.
Twee door de Bijzondere Kamercommissie gehoorde gewezen justitieministers hebben erop gewezen dat door het protocol een alternatief circuit en een andere toegang tot de rechter werd gecreëerd, een particuliere instelling werd gelast met de klachtenbehandeling om te bepalen of de aangeklaagde feiten strafbaar zijn en of die al dan niet aan de rechterlijke macht ter kennis moeten worden gebracht.
Er werd op gewezen dat dit “protocol” tussen de procureurs-generaal een grote breuk heeft veroorzaakt in de regelingen die bepalen hoe ver het gerechtelijk apparaat mag gaan. In de verdere afhandeling van de in beslag genomen stukken is ook de houding van de toenmalige federale procureur Johan Delmulle, nadien procureur-generaal, merkwaardig.
Hoewel aanwezig op de zitting waarop zonder aanwezigheid van de burgerlijke partijen tot de teruggave werd beslist, werd door het parket blijkbaar niet opgemerkt dat de afhandeling onregelmatig was. Evenmin werd deze onregelmatigheid aan de beoordeling van cassatie voorgelegd.
Door een burger werd duidelijk aangegeven wat er in het onderzoek naar zuster Gabriëlle was mislopen. “De familie en de maatschappij hebben recht op de waarheid. Het is een zwarte bladzijde voor het Dendermondse parket dat ze deze moordzaak nooit hebben opgelost enkel en alleen omdat deheer Mornie iemand van de kerk was.”
Ik stel mij overigens de vraag of het met de huidige katholieke procureur beter zou zijn. Die mensen hebben veel macht en kunnen deze macht soms misbruiken tegen het onderzoek. Dat zou toch niet mogen in een goed functionerende rechtstaat (zie het artikel Apenland op de blog.seniorennet.be)
Vooraleer deze analyse verder te zetten moeten enkele principes in herinnering worden gebracht die de gerechtelijke afhandeling kenmerken. Strafprocesrecht is van openbare orde, wat betekent dat de voorzieningen dwingend zijn en niemand er kan van afwijken.
Er is ook maar één procedure. Het gerechtelijk vooronderzoek is slechts voorlopig. De finaliteit ervan is een definitief onderzoek in een openbaar en tegensprekelijk proces voor de strafrechter mogelijk te maken. Daarom verkreeg de onderzoeksrechter de opdracht “alle maatregelen te nemen die de rechtscolleges in staat moeten stellen om met kennis van zaken te oordelen”.
Zowel het parket als de rechter handelen hierin onafhankelijk. Het is een minister daarom niet toegelaten tussen te komen in een lopend onderzoek.
Wanneer deze principes naast de drie dossiers worden gelegd moet worden vastgesteld dat deze op ernstige en stijgende wijze geweld werden aangedaan.
‘Handigheden’
Opmerkelijk is ook dat er handigheden werden gebruikt om de verdachten weg te “filtreren” uit het onderzoek door opnames tijdens het onderzoek, en een uiteindelijke internering, gevolgd door opname in een instelling van de kerk. De finaliteit van de gerechtelijke actie, de behandeling in een openbaar en tegensprekelijk proces, werd in de drie gevallen vermeden, bestraffing eveneens.
In de twee oude zaken gaat het om disfuncties binnen het parket. In het onderzoek gekend als de Operatie Kelk gaat het niet alleen om interne disfuncties maar ook om door een justitieminister eigenmachtig genomen maatregelen die geen enkele rechtsgrond kennen en een ernstige schending van de grondwettelijke als de procedurele voorschriften uitmaken.
Naar de beoordeling door de wetgever toe is het belangrijk te wijzen op de evolutie van het strafrechtelijk beleid. Door dit beleid enkel toe te wijzen aan de Minister van Justitie heeft die een verregaande macht verkregen waarvan, zoals hier het geval is, misbruik kan worden gemaakt om maatregelen te nemen die een werkelijke illegale hervorming van de strafprocedure uitmaken.
Daardoor wordt niet enkel een wijziging gebracht in de werkwijze van het onder het ministerieel gezag staande openbaar ministerie maar wordt ook de wetgever volkomen buiten spel gezet.
Deze evolutie heeft het mogelijk gemaakt dat nadien de hervorming bij wijze van een uitgebreide minnelijke schikking, de afkoopwet, kon worden doorgezet. Hoewel hierin de bevoegdheid van de wetgever, door ‘hinkstapsprongen’, werd geëerbiedigd, wat niet het geval was bij de voorgaande, waren een afkeuring door het Grondwettelijk Hof en twee wetswijzigingen noodzakelijk, om de gerechtelijke afhandeling in strafzaken opnieuw in overeenstemming te brengen met de dwingende vereisten van het eerlijk proces.
Naar de specifieke opdracht van de wetgever toe is deze evolutie, weg van de wet en de grote principes, van het grootste belang. Het gaat hierin om wat de parlementaire onderzoekscommissie Dutroux tot het eindbesluit bracht dat alles veroorzaakt werd door de “Afstomping van de Norm”. Eerder dan er wat aan te doen, werd om de norm te herstellen deze in de feitelijkheid verder afgestompt en zelfs “geïnstitutionaliseerd”.
Mogelijke pistes voor herstel
Het is dus vanuit de opdracht van de wetgever van belang de vraag te stellen hoe deze in de gerechtelijke afhandeling kan hersteld worden.
Het zoeken naar een dienstig antwoord brengt ons naar de hervorming van de strafprocedure door de Wet Franchimont. Door deze wet werd het gebruik om onbelangrijke zaken of doodlopende onderzoeken af te sluiten door een vroegtijdige beoordeling van de verjaring van de strafvordering, gekend als het sepot, in de wet opgenomen.
Hoewel alles wat een onderzoeksrechter doet onder het toezicht staat van andere rechters, de onderzoeksgerechten en bij behandeling in openbare zitting ook het publiek toezicht, is dat niet het geval wanneer het openbaar ministerie meent dat er wegens redenen van “opportuniteit” geen verder gevolg moet aan gegeven worden.
De voordien geldende plicht om te vervolgen werd omgezet in een bevoegdheid om het niet te doen. Vermits de beoordeling van de opportuniteit, zoals in de hier aangehaalde dossiers het geval is, aanleiding kan geven tot misbruiken, is deze werkwijze, die ook niet beantwoord aan de verplichting dat recht zichtbaar moet gebeuren, hét knelpunt geworden.
Weze opgemerkt dat de ontwijking van een rechterlijke beoordeling van de schuld en boete zowel als het openbaar toezicht op de gemaakte deal tussen procespartijen door de eerste versie van de afkoopwet volkomen was.
Het is dus aangewezen deze “vergetelheid” van de wet Franchimont te herstellen. Dat kan gebeuren door het nu verzelfstandigde opsporingsonderzoek onder hetzelfde toezicht te brengen als het gerechtelijk onderzoek.
Ook de mogelijkheid voor de benadeelde om zich tegen een sepot te verzetten door een burgerlijke partijstelling, welk recht door een vorige justitieminister unisono met het advies van het college van procureurs-generaal moest worden afgeschaft, verkrijgt daardoor zijn hernieuwd bestaansrecht.
Dat het strafrechtelijk beleid het monopolie is geworden van één persoon is evenmin in overeenstemming te brengen met het grondwettelijk principe dat alle macht van de Natie uitgaat. De feiten bewijzen hoe het gehele optreden in strafzaken erdoor kan worden ontwricht.
Ook de evolutie van de gerechtelijke behandeling naar een politiek-bestuurlijke behandeling moet in vraag worden gesteld. De nieuwe wijzen van onderzoek door parlementaire commissies en door permanente emanaties van de wetgever als de Vaste Comités van Toezicht, hebben als gemeenschappelijk kenmerk dat die onderzoeken wel “disfuncties” kunnen vaststellen maar geen mogelijkheid hebben om ze te sanctioneren.
Daarin zit dan ook het grote verschil met de gerechtelijke afhandeling die, indien de procedurevoorschriften worden gevolgd, wél tot bestraffing kan leiden. Het nieuwe begrip “disfunctie” is op zichzelf reeds een leeg begrip dat in tegenstelling tot fout of nalatigheid tot niets leidt.
Bovendien worden door dergelijke onderzoekscommissies aan de gerechtelijke overheden ter kennis gebrachte aanwijzingen van misdrijven ondoelmatig wanneer deze, zoals dat met de vaststellingen van de Publifin-onderzoekscommissie gebeurde, de hoofdverdachte zijn schuld en boete mag afkopen met het geld dat hij uit de disfuncties heeft verkregen.
Ook een andere overweging is hier op zijn plaats. Er is geen aantoonbare reden waarom een parketmagistraat uit zichzelf minder onafhankelijk zou zijn dan een rechter. Onafhankelijkheid wordt niet bekomen door persoonlijke kwaliteiten maar door dwingende procedurevoorschriften. De beste waarborg ligt in de openbare en tegensprekelijke behandeling.
Anderzijds moet de magistratuur ook een weerspiegeling zijn van de maatschappij en moet vermeden worden dat een bepaalde opvatting in de magistratuur, zoals uit voorliggende dossiers blijkt, de bovenhand krijgt.
Dat was het opzet bij de oprichting van de Hoge Raad. Doordat de voordracht door de Hoge Raad de benoeming door de Koning sterk beperkt tot twee kandidaten is een verdere evolutie naar inteelt, naar klassenjustitie, niet denkbeeldig.
Deze beperking heeft als gevolg, dat in feite, de Hoge Raad en niet de Koning beslist over de benoeming en de bevordering.
Hieraan kan verholpen worden door de tussenkomst van de Hoge Raad te beperken tot het afleveren van een getuigschrift van geschiktheid zodat de afwisselende invulling van de ministeriële verantwoordelijkheid er kan voor zorgen dat de geschikte kandidaten ook de gehele maatschappij vertegenwoordigen.
Walter De Smedt is gewezen onderzoeksrechter en voormalig lid van het Vast Comité van Toezicht op de Politiediensten (Comité P) en het Vast Comité van Toezicht op de Inlichtingen- en de Veiligheidsdiensten (Comité I).
Note:
[1] Een novice is een non tijdens haar eerste jaar, dat als stage wordt aanzien. Meestal zijn ze te onderscheiden door hun kledij die verschilt van de volwaardige nonnen.