De vermogensongelijkheid in België is groot. Volgens surveydata van de Europese Centrale Bank (ECB) zou de top 1% in België 16% van het vermogen bezitten. Deze surveydata vormen een onderschatting van de werkelijke ongelijkheid (om redenen waar ik hier niet op inga), waardoor deze cijfers als een ondergrens te beschouwen zijn.
Een correctie van surveydata leidt tot een geschat vermogensaandeel van 24% voor de top 1%, evenveel als de armste 75% huishoudens samen. De Nationale Bank berekende onlangs dat de top 10% rijkste huishoudens samen 57% van het totale nettovermogen bezitten.
Lopend onderzoek van het Federaal Planbureau in het kader van de narekening van de verkiezingsprogramma’s biedt binnenkort mogelijk nieuwe inzichten in de vermogensongelijkheid in België.
Te grote ongelijkheid is onwenselijk
Drie redenen lijken me in het bijzonder relevant
1. Ten eerste tast een te grote ongelijkheid het democratisch gehalte van onze samenleving aan. Dat kan op een directe manier: concentratie van rijkdom impliceert concentratie van economische macht, en economische macht leidt tot onevenredige invloed op politieke besluitvorming.
De Ineos-saga – waarbij verschillende ministers, zowel federaal als Vlaams, en de Antwerpse burgemeester in het Antwerpse Havenhuis samentroepten om te overleggen met een Engelse miljardair – maakt duidelijk dat dit argument ook in België opgaat.
Op een meer indirecte manier kan ongelijkheid de democratie schaden door het moeilijker te maken om als gelijken met elkaar om te gaan. Een extreem maar treffend voorbeeld hiervan is de reclame die aanbieders van privévliegtuigen maken: een privévliegtuig zou het aantal contactpunten – bijvoorbeeld met douaniers, luchthavenpersoneel of medepassagiers – verminderen van gemiddeld meer dan 700 naar 20 per trip.
Contact met medeburgers, het ‘samenleven’ in haar meest basale vorm, is nochtans essentieel voor een democratische gemeenschap.
Economische macht leidt tot onevenredige invloed op politieke besluitvorming. De Ineos-saga maakt duidelijk dat dit argument ook in België opgaat.
2. Ten tweede is er overweldigend bewijs dat rijken de consumptienormen van de samenleving bepalen – wat Stiglitz1 ‘trickle-down behaviorism’ noemt. Te grote ongelijkheid leidt dan niet alleen tot vervuilende overconsumptie, de hiermee gepaard gaande nadruk op materieel succes kan burgers er ook toe aanzetten om harder te werken en minder tijd te besteden aan zelfontplooiing, ontspanning, of vrienden en familie.
3. Ten derde is het ook belangrijk om in te zien dat rijkdom niet noodzakelijk ‘uit het niets’ gecreëerd wordt. Een voorbeeld hiervan zijn de over de jaren heen sterk gestegen bankkosten, die niet overeenkomen met de lage werkelijke kosten van bepaalde handelingen. In essentie gaat het hier om opwaartse herverdeling van ‘gewone’ huishoudens naar bankaandeelhouders zonder dat er economische meerwaarde wordt gecreëerd. De Belgische economie is notoir niet competitief, en gevallen zoals deze zijn dan ook wijdverbreid.
Nood aan meer publieke middelen
Naast een grote en onwenselijke ongelijkheid, is er in België ook een duidelijke nood aan meer publieke middelen. Zo zijn er het begrotingstekort, de stijgende vergrijzingskosten, de wenselijkheid van lagere arbeidsbelastingen, en niet in het minst het stevige kostenplaatje van groene investeringen.
Een vermogensbelasting van 1% op het nettovermogen van de top 1% rijkste huishoudens zou jaarlijks 5,9 tot 6,6 miljard opbrengen.
In het licht van de Belgische vermogensongelijkheid en de nood aan publieke middelen, lijkt een vermogensbelasting een passend beleidsinstrument. Uit eenvoudige simulaties blijkt dat een vermogensbelasting van 1% op het nettovermogen van de top 1% rijkste huishoudens jaarlijks 5,9 tot 6,6 miljard zou opbrengen (afhankelijk van de veronderstelde gedragseffecten), terwijl een meer ambitieuze en progressieve vermogensbelasting – zoals voorgesteld door econoom Paul De Grauwe – tussen de 20 à 24 miljard kan opleveren.
Argumenten tegenstanders met scepsis benaderen
Tegenstanders van een vermogensbelasting schuiven verschillende tegenargumenten naar voren. Uiteraard is het belangrijk om elk van deze tegenargumenten goed in overweging te nemen.
1. Ten eerste wordt soms opgemerkt dat het in kaart brengen en waarderen van de Belgische vermogens onmogelijk of te kostelijk zou zijn. Dat argument moet vandaag sterk worden genuanceerd. Met behulp van moderne econometrische technieken en de enorm toegenomen computerkracht is de vaststelling of waardering van de marktwaarde van activa veel eenvoudiger geworden.
Bijna alle noodzakelijke informatie voor een vermogensregister is bovendien nu al in handen van verschillende instanties, maar hoeft louter nog gekoppeld te worden. In het kader van recent onderzoek naar het opbrengstpotentieel van een Engelse vermogensbelasting met een tarief van 5% werden de administratieve kosten op 1% van de totale opbrengst geschat.
2. Een tweede tegenargument is dat rijke huishoudens tot aanzienlijke belastingontwijking of -ontduiking zouden overgaan. Academisch onderzoek wijst uit dat belastingontwijking en -ontduiking sterk beleidgestuurd is: belastingontwijking en -ontduiking is een beleidskeuze.
Zoals Saez en Zucman2 aanstippen, valt belastingontwijking en -ontduiking onder te verdelen in vier categorieën: (1) mis-/gebruik van belastingsuitzonderingen; (2) onderrapportering van binnenlands vermogen; (3) verplaatsen van vermogen naar het buitenland; (4) immigratie naar het buitenland. Voor elk van deze categorieën zijn simpele beleidsoplossingen denkbaar:
(1) Uitzonderingen invoeren is een politieke keuze, die bovendien tot oneerlijke situaties kan leiden. Een betere optie dan allerlei vrijstellingen (zoals op de gezinswoning) lijkt de keuze voor een hoge initiële vermogensdrempel.
(2) Onderrapportering van binnenlands vermogen kan worden tegengegaan door binnenlandse financiële instellingen te verplichten om automatisch vermogensdata door te sturen naar de belastingautoriteiten, zoals nu al gebeurt in onder meer Denemarken. Uit onderzoek blijkt dat dergelijke ‘third party reporting’ belastingontduiking naar bijna nul herleidt.
(3) Verplaatsen van vermogen naar het buitenland is eenvoudig tegen te gaan door een belasting in te voeren op basis van burgerschap. De VS doet dit al voor sommige belastingen. Bovendien is de informatie over buitenlandse vermogens grotendeels voorhanden. De VS verplicht buitenlandse banken sinds 2010 om vermogensinformatie over Amerikaanse burgers automatisch te delen met de Amerikaanse belastingdienst. Sinds kort wisselen 120 landen automatisch vermogensgegevens uit in het kader van een OESO-initiatief voor belastingsamenwerking.
(4) Rijke huishoudens zouden ervoor kunnen opteren om naar het buitenland te verhuizen. Ook hier is een simpele beleidsoplossing voorhanden: boven een bepaalde vermogensgrens kan een afradende exitbelasting worden ingevoerd. Deze beleidsmaatregel is overigens ook al van toepassing in de VS.
Boven een bepaalde vermogensgrens kan een afradende exitbelasting worden ingevoerd.
3. Ten derde wordt beargumenteerd dat een vermogensbelasting tot minder prikkels leidt, en daardoor tot minder welvaartscreatie. De (weinige) schattingen die voorhanden zijn wijzen echter op eerder kleine gedragseffecten.
Bovendien zou, zoals Piketty3 argumenteert, een vermogensbelasting rijken net kunnen aanzetten om hun vermogen productiever in te zetten en zo hun vermogen op peil te houden: paradoxaal genoeg kan de welvaartscreatie dan net groter worden.
Verder, zoals hierboven opgemerkt, wordt vermogen niet noodzakelijk vergaard door welvaartscreatie maar ook door misbruik van marktmacht – wat zeker in België een niet te onderschatten probleem is.
Daarnaast is ook de besteding van de inkomsten van een vermogensbelasting belangrijk: lagere arbeidsbelastingen of klimaatinvesteringen kunnen de economie versterken.
Tot slot gaan er ook steeds meer stemmen op die pleiten voor een vermogenswinstbelasting in plaats van een vermogensbelasting. Als ongelijkheid onwenselijk is, lijkt een belasting die de ongelijkheid rechtstreeks aanpakt opportuun.
Een vermogenswinstbelasting benadeelt huishoudens met een hoge return op hun vermogen, en zou daarom de mobiliteit aan de top van de vermogenspiramide kunnen verminderen. Bovendien is het in het kader van een vermogenswinstbelasting ook uitdagend om niet-gerealiseerde meerwaarden te waarderen, wat bij een vermogensbelasting niet nodig is.
5 minuten politieke moed
Kortom. De vermogensongelijkheid is groot en onwenselijk. Er is een duidelijke nood aan meer publieke middelen.
Een vermogensbelasting heeft een niet verwaarloosbaar opbrengstpotentieel en lijkt, ondanks wat tegenstanders soms beweren, ook in België haalbaar.
Deze Opinie van Arthur Apostel verscheen bij SamPol op 22 augustus in het kader van de Zomerreeks 2023 – 5 minuten politieke moed. Je kan je inschrijven op de nieuwbrief van SamPol en abonneren op het maandblad (digitaal en/of print).
Notes:
1 Joseph Stiglitz (°1943), VS-econoom, Nobelprijs Economie (2001) (nvdr)
2 Emmanuel Saez & Gabriel Zucman. Progressive Wealth Taxation. Brookings Papers on Economic Activity (Fall 2019), pp. 437-511 (nvdr)
3 Thomas Piketty. Kapitaal in de 21ste eeuw. De Bezige Bij, Amsterdam, 2014, 812 pp. ISBN 978 9023 4908 21 (nvdr)