Sophie Pirson en Fatima Ezzarhouni

Alle moeders wenen dezelfde tranen: twee vrouwen verenigd door de gruwel

Twee vrouwen verenigd door de gruwel. Twee krachtige stemmen over schaamte en pijn. Op het eerste gezicht hebben ze weinig gemeen, Sophie Pirson en Fatima Ezzarhouni. De eerste heeft een dochter die zwaargewond raakte bij de aanslagen van 22 maart 2016 in metrostation Maalbeek, de tweede een zoon die zich bij IS aansloot en vanuit Syrië met aanslagen dreigde. Op een dag ontmoeten ze elkaar op een bijeenkomst die families van geradicaliseerde jongeren rond de tafel brengt met slachtoffers van de aanslagen. Het begin van een onmogelijk geachte vriendschap. Met dank aan uitgeverij EPO publiceren we een fragment uit 'Alle Moeders Wenen Dezelfde Tranen' van Sophie Pirson en Fatima Ezzarhouni.

woensdag 14 september 2022 15:49
Spread the love

Op 22 maart 2016 wordt mijn dochter Léonor gewond in de aanslag op de metro in Maalbeek. De wreedheid van de wereld raakt me recht in het hart, in wat mij het meest dierbaar is.

Op de intensive care word ik overmand door verdriet. Mijn hart huivert wanneer ik naar Léonor kijk en haar hand vasthoud, mijn Léonor. Het is een aardbeving waarvan ik de kracht niet kan inschatten. De breuklijn veroorzaakt door de schok loopt door me heen.

De bommenleggers moeten zowat haar leeftijd hebben. Soldaten van god, ingelijfd in een oorlog van lafaards. Kinderen die, enkele jaren eerder, samen met hun ouders, met hun zussen, met hun vrienden plezier hadden. Mijn gedachten gaan naar hun moeders. Ik deel in hun lijden. Ik vraag me af met wie zij over hun pijn kunnen spreken. Op wiens schouder kunnen zij uithuilen? Herinneren zij zich het moment waarop ze voelden dat het lot van hun zonen hen ontglipte? Hadden zij de tijd om te zien dat de onstuimigheid, de ondeugende tederheid, de plagerijen, de vertrouwelijkheden, de vrolijke impulsiviteit van de kinderjaren bruusk plaatsmaakten voor een geheime hartstocht? Hoe konden die jongens, nog bijna kind en al bijna volwassen, voor hun moeders de vervoering verbergen die zich van hen meester maakte?

Later zal je mij de reactie vertellen van je jongste zoon toen zijn broer naar Syrië vertrok: ‘Mama, ik hou van mijn broer, maar hij koos voor de oorlog. Ik, ik kies voor de vrede.’ Je was fier op die woorden, een balsem op je hart.

Die woorden voeren mij terug naar de dagen na de aanslag, toen ik vaak de vraag kreeg of ik haat voelde … Die vraag brengt me in de war. Wanneer ik vandaag naga hoe het komt dat er geen haat was, dan merk ik dat er bij de direct getroffen personen gewoon geen plaats was voor haat. Ikzelf richtte in deze tragedie al mijn energie op mijn gewonde kind en op de beste manier om haar nabij te zijn. Ik voelde mij zo gedragen door de golf van menselijkheid waarmee zorgverleners en familie ons begeleidden, dat ik geen gevoelens had voor hen die zo’n barbaarse daad hadden begaan. Ze stonden buiten elke menselijkheid. Zelfs het geringste spoor van haat, mocht het al opduiken, kon ik ze niet geven. Er was ongetwijfeld ook de wil om de daders van deze verschrikking te negeren. Een gevoel hebben voor een ander brengt ons dichter bij die ander. Het antwoord op de haatvraag blijft voor mij confuus en dubbelzinnig. Er duiken begrippen op als vrede, harmonie, menselijkheid, hoop, én andere zoals onkunde, angst, afwijzing …

Wanneer je beseft wat ik in die donkere uren heb doorgemaakt, Fatima, laat je je tranen de vrije loop. Ze vermengen zich met die van mij. Alle moeders wenen dezelfde tranen, zeg je. Zou dat betekenen dat dit lauwe, zoute water vertrekt uit één bron die samen met de mensheid ontsprong? Zou dat betekenen dat ze in haar loop pijn meevoert die al voor ons bestond? Dat ons verdriet in het verlengde ligt van dat van onze moeders en van de moeders van onze moeders, en zo verder tot de oorsprong van de wereld? En wanneer we ons over die golvende stroom buigen, zouden we dan alle verdriet zien? De oorlogen, de aardbevingen, de revoluties, de gesneuvelden, de achtergelaten landen, de vermiste kinderen, de verdwenen vrienden, de gemartelde vrouwen en mannen …? Het zout waarin de smarten van vroegere levens zich hebben gekristalliseerd? Tranen zijn zo kostbaar dat we ze soms in het geheim opdragen aan een geliefde, een vriendin of een vriend, een kind, een broer, een zus, een onbekende. Wanneer we zeggen ‘Ik deel je pijn’, zouden we ook kunnen zeggen ‘Ik geef je mijn tranen’.

Jij gaat verder met jouw verhaal, moedig en vastberaden. Een onstuitbare behoefte om te praten: ‘De dag dat ik zijn brief ontdek, vertrek ik naar mijn tante. Zij is de eerste aan wie ik denk. Zij is meer dan een tante. Zij is een moeder, een zus, een vriendin. Ik voel een vreselijke woede tegen God. Ik schreeuwde naar hem: je hebt me alles ontnomen! Ik heb het aanvaard! Almaar heb ik hamdoulilah [ere aan God] gezegd. Je hebt mijn ouders genomen, je hebt mijn broers en zussen genomen. Mijn vader is zeer jong gestorven. Je hebt mij een heel zieke man gegeven. Ik heb het allemaal aanvaard! Mijn tante zei: “Zwijg, Fatima! Vraag God om vergeving!”’

‘Nee, laat me! Ik moet het hem zeggen: en nu, mijn God, neem je mijn zoon!? Waarom doe je me dat aan? Neem mijn zoon toch niet, laat hem met rust! Je hebt me al zo veel ontnomen!’

‘Nadat ik mijn revolte had uitgeschreeuwd, vond ik het nodig om vergiffenis te vragen. Ik weet het, mijn God, niet jij hebt mijn zoon genomen. Het zijn mensen die dat hebben gedaan. Weet je, Sophie, vergeving is voor mij een fundamentele waarde. Als je niet kunt aanvaarden, als je niet vergeeft, word je ziek.’

Je legt me ook uit hoe de Profeten voorbeelden zijn in je leven en hoe graag je zou hebben dat ze dat ook zouden zijn voor je kinderen en kleinkinderen: de Profeten werden geconfronteerd met beproevingen, ze hebben ze doorstaan en aanvaard. Ik zou dezelfde kracht willen hebben.

De maanden, de dagen, de uren die volgden op het vertrek van je zoon ga je door een tunnel waarvan je het einde niet ziet. Het lange wachten begint zonder dat je een straaltje licht ontwaart.

Je tranen en je woorden vloeien op hetzelfde ritme: ‘In die dagen, in de twee jaren na het vertrek van mijn zoon, ben ik geen moeder voor mijn twee andere kinderen. Ik ben enkel nog de moeder van de zoon die vertrok. De moeder van een dode levende of van een levende dode … Ik wil niet meer leven. Ik ga door een donkere tunnel. Mijn andere zoon en mijn dochter bestaan niet meer. Rida, mijn man, bestaat niet meer. Twee jaar lang bestaat niemand meer. Rida is verplicht om alles over te nemen. Twee jaar lang zien mijn kinderen mij huilen. Ze stellen geen vragen over mijn verdriet. De seizoenen volgen elkaar op en we slagen er niet in om over de afwezige te praten. Het onderwerp is taboe. Ik verberg alles wat er in de kranten over hem verschijnt. Ik schaam me. Het is te pijnlijk om het beeld van hun broer op te roepen. Ik heb de indruk dat ik hen bescherm door te zwijgen. Sophie, nooit zal ik die dag in juni vergeten!’

Terwijl ik naar je luister Fatima, herinner ik me het antwoord dat mijn moeder gaf, wanneer ik haar als klein meisje vroeg wie haar lievelingskind was: ‘Het kind dat verloren is tot het is teruggevonden, het kind dat ziek is tot het is genezen.’ Toen ik uitzocht waar ze die zin vandaan haalde, kwam ik uit bij een Arabische vertelling.

Op een dag liet een kalief een eenvoudige man bij hem brengen over wie het gerucht ging dat hij een wijze was. Om die wijsheid te testen, stelde de kalief hem de volgende vraag: ‘Men zegt mij dat je veel kinderen hebt, wil je mij je lievelingskind aanwijzen?’ De man antwoordde: ‘Mijn lievelingskind is het kleinste kind tot het opgroeit, het kind dat ver weg is tot het terugkomt, het zieke kind tot het genezen is, het kind in de gevangenis tot het bevrijd is, het kind dat beproefd wordt tot het getroost is.’

Ik ben opgegroeid met een fabel uit jouw cultuur. Jij kende hem niet, maar je vindt hem helemaal juist. Je stelt vast dat jij vandaag precies in die situatie zit, dat zestig procent van je gedachten gaat naar je zoon die vertrokken is. Je kan elke dag je twee andere kinderen koesteren, hoewel je je verscheurd voelt door de absolute onzekerheid over het lot van hun broer. Je zegt: ‘Ik kan me totaal niet inbeelden in welke situatie hij zich bevindt. Het is een zwart gat en in een zwart gat is er geen hoop …’ Je voegt er nog aan toe dat die leegte onmogelijk gevuld kan worden, maar dat je zielsveel van je twee andere kinderen houdt: ‘Mijn twee kinderen dicht bij mij zien opgroeien is een kostbaar goed. Nadat de oudste was vertrokken zijn het de jongere kinderen die mij in leven hebben gehouden. En ook God geeft me kracht.’

Je praat ook over de schande die je omhult en die je overal achtervolgt. Je wordt met de vinger gewezen. Je bent ‘de moeder van’, ‘de moeder van een van de’. Die stigmatisering kwetst. Je wou dat je die zware last kon verlichten. Ik zie dat je, ondanks dat gewicht, doorgaat, spreekt, getuigt. Je leeft met opgeheven hoofd, Fatima. De vrijheid die je koestert, geeft een dwingende waardigheid aan wat je doet.

Je benadrukt de belangrijke rol van de familie: ‘Ze ondersteunen me. Ze zorgen ervoor dat ik niet val. Ik zei: ik wil voor altijd inslapen. Mijn zoon is vertrokken naar de dood. Mijn zoon, mijn vriend is vertrokken … Daarom is het dat ik vandaag wil getuigen, Sophie. Door vormingen te geven in de scholen, voor de jongeren, “mijn jongeren” zoals ik ze vaak noem. Ze moeten de gevolgen beseffen van hun vertrek. Ze moeten begrijpen waar ze naartoe gaan. Ik vertel hen hoe close we waren, mijn zoon en ik. Ik vertel over onze samenhorigheid, over onze reizen, over de grappen die hij maakte, de spelletjes waar hij van hield. Ik vertel hun mijn lijden, nu hij weg is. Ze moeten de pijn van een mama begrijpen, haar dagelijkse nachtmerrie. Ik ween vaak. Sommige jongeren wenen met mij. Mijn verhaal brengt hen van hun stuk. Eén vraag komt telkens terug: “Kan je je zoon vergeven?” Ik antwoord: het is mijn zoon, ik zal altijd van hem houden. Hij heeft me veel pijn berokkend. Indien ik de zekerheid heb dat hij leeft en dat hij verandert, dan zou ik hem misschien kunnen vergeven. Het is niet gemakkelijk, er spelen veel zaken mee. Er is een lange weg te gaan, voor ons allebei. Zij reageren: “Wauw, dat is zo echt, zo oprecht!” Of nog: “Wat doen we onze ouders toch aan!” Het is dus belangrijk om met hen te praten. Ik merk dat ze niet beseffen wat hen ginder te wachten staat. Ik wil hen ervoor behoeden en vermijden dat ze hetzelfde meemaken als mijn zoon. Ik ben een moeder, geen expert. Dat maakt me geloofwaardiger in hun ogen.’

 

Dit uittreksel mag alleen worden overgenomen met toestemming van de uitgever      ©EPO

Geen copyrightvermelding

dagelijkse newsletter

take down
the paywall
steun ons nu!