Boekrecensie - Mark Elchardus

Mark Elchardus recenseert ‘Vlaanderen ontwaak!’ van Eric Corijn

Mark Elchardus en Eric Corijn, beiden professor emeritus aan de VUB lazen elkaars boek. Zij sparen hun voormalige collega niet. Lees hier de recensie van Mark Elchardus van 'Vlaanderen Ontwaak'.

woensdag 1 juni 2022 13:23
Spread the love

 

De recensie van ‘Reset’ van Mark Elchardus door Eric Corijn lees je hier.

‘Vaanderen ontwaak!’ wil een extreemlinks alternatief bieden voor Vlaanderen. Daarom verdient het boek kritische aandacht. Het gaat immers ook om de vraag wat links in Vlaanderen betekent. Het boek staat lang stil bij twee onderwerpen die de noodzaak van een extreemlinks alternatief willen onderstrepen: de dominantie van rechts in Vlaanderen en de politieke geschiedenis van België en Vlaanderen.

Vele pagina’s gaan op aan een klaagzang over de dominantie van rechts. Volgens Corijn is 60 à 66% van de Vlamingen rechts, altijd geweest, sinds ze voor Outer en Heerd streden tegen de verlichte, imperialistische Franse legers. Die rechtse dominantie steunt volgens Corijn op het landelijke karakter dat Vlaanderen lang heeft behouden en op de ruimtelijke ordening die daar het gevolg van is. In zijn beschrijving is dat rechts ook bijzonder slecht: racistisch, xenofoob, gericht op discriminatie, uitsluiting en uitbuiting… Daarom is een extreemlinks alternatief, steunend op (groot)stedelijkheid, dringend nodig.

Volgens Corijn is 60 à 66% van de Vlamingen rechts, altijd geweest.

De politieke geschiedenis van België en Vlaanderen wordt, uiteraard, vanuit een bepaalde vooringenomenheid beschreven. Dat kan niet anders. Dat is eigen aan geschiedenis, daarom verschilt zij vaak grondig van het verleden. Kort samengevat komt het besluit van Corijn’s interpretatie van ons politieke verleden erop neer dat vroeger de christendemocratie en vandaag NV-A en Vlaams Belang heel slecht zijn. Dat de sociaaldemocraten niet te vertrouwen zijn en misschien wel op het verkeerde spoor zitten. Dat Groen er niet in slaagt het economische en het sociale te verzoenen. De PVDA komt er wat beter vanaf, maar het is een partij “die geen antwoord biedt op het historisch failliet van het stalinistisch communisme, en de centrale vraag uit de weg gaat: hoe kan een gecollectiveerde planeconomie draaien met behoud van alle mensenrechten en vrijheden?”. Eerlijk gezegd, dat is een vraag waarop ik ook niet zou kunnen antwoorden. Uit die stand van zaken besluit Corijn dan wederom dat er behoefte is aan een “hernieuwd ideologisch debat” en dat al die linkse partijen hun eigenheid, hun sektarische opstelling en verschillen maar beter opbergen en het door Corijn aangewezen pad inslaan. Waarom die erg verschillende, op menig punt onverzoenbare strekkingen van (neo)-communisten, sociaalliberale groenen en sociaaldemocraten dat zouden doen, wordt echter geenszins duidelijk. Het electorale gewicht van hun som zou waarschijnlijk veel kleiner zijn dan dat van de samenstellende delen.

In deze bespreking ga ik achtereenvolgens in op de ideologische uitgangspunten van Eric Corijn, daarna sta ik even stil bij zijn nonchalante omgang met feiten en tenslotte probeer ik zijn extreemlinks alternatief te beschrijven.

Denken als een Marxist in 2022

In 1984 parodieerde George Orwell op onnavolgbare wijze het communistische taalgebruik waarin woorden geenszins zeggen wat ze lijken te zeggen. Dat is ook zo bij Corijn. Hij pleit bijvoorbeeld voor het “georganiseerde meningsverschil” (blz. 20), maar dat gaat geenszins gepaard met enige kritiek op het cordon sanitaire of het cordon mediatique, integendeel, hij betreurt dat er onvoldoende en onvoldoende waterdichte cordons zijn (127). Meningsverschil ja, maar dan binnen de door het Marxisme uitgetekende krijtlijnen, bijvoorbeeld over de vraag of het volstaat de middelen van productie te onteigenen om tot een socialistische samenleving te komen (176). Het antwoord is neen, collectivisering is slechts een noodzakelijke voorwaarde, niet een voldoende voorwaarde om tot socialisme te komen. Het klinkt als een catechismus, maar blijkt volgens Corijn uit de “klassieke teksten”.

Eric Corijn. Foto: Ruben Ortega Creative Commons Attribution-Share Alike 4.0

Met de Marxisten deelt Corijn ook de ondemocratische opvatting van vertegenwoordiging. Voor democraten wordt vertegenwoordiging gerealiseerd via vrije verkiezingen waarbij elke stem telt en gelijk telt. Niet zo voor Marxisten. Zij zien een voorhoede – mensen als Corijn en degenen die samen met hem “op zoek zijn naar een duurzaam alternatief maatschappelijk model”. Zij vertegenwoordigen het volk (in de klassieke teksten nog ‘proletariaat’ geheten) in de bijzondere betekenis dat zij het incarneren, belichamen. Daarom moest de voorhoede de proletariërs niet om hun mening vragen, zij kende immers beter de belangen van het proletariaat dan de proletariërs zelf. De klassieke formulering van die idee vindt men onder meer bij de Hongaarse Marxistische denker Georg Lukacs. Volgens hem getuigt het van opportunisme als men “de fout maakt de waarneembare, psychologische staat van bewustzijn van de proletariërs te verwarren met het klassenbewustzijn van het proletariaat” (History and Class Consciousness, 1971:74). De voorhoede is in het bezit van dat bewustzijn. Daarom kan zij denken in de plaats van het proletariaat/volk.

We zien dat ook bij Corijn. “(…) de politiek vertegenwoordigt de samenleving niet echt” (28) omdat volgens Corijn vertegenwoordiging voortvloeit uit incarnatie. Politieke partijen vertegenwoordigen pas “wanneer de partijen ook belangenbehartigers zijn van vaste (mijn klemtoon) sociale groepen met een eigen zelfbeeld” (28), wanneer partijen bijvoorbeeld een belichaming van onveranderlijke sociale klassen zijn.

Mark Elchardus. Foto: VUB

Het denken van Corijn is antidemocratisch. Hij probeert dat te verhullen door alle pogingen tot ware democratie te omschrijven als populistisch. “Dat partijen ‘midden de mensen’ gaan staan, van deur tot deur ‘de dorpsstraat afgaan’ en ‘de burgers’ of ‘de mensen’ ‘aan het woord’ willen laten, wijst in feite op de groeiende afstand tussen partijen en de bevolking. Partijen vertegenwoordigen niet langer herkenbare stromingen in de samenleving” (91). Luisteren naar de zorgen en de hoop van de kiezers is populisme: “(…) het populisme, die rechtstreekse lijn met ‘de mensen’” (80). Corijn maakt herhaaldelijk duidelijk dat hij vertegenwoordiging liever laat lopen via middenveldorganisaties dan via verkiezingen. Een analyse van de evolutie en het democratische gehalte van het middenveld blijft echter achterwege. Hij signaleert wel het verzwakken van de vroegere zuilen (23), maar onderschat de rol die de zogeheten nieuwe sociale bewegingen daarin hebben gespeeld. Die bewegingen zijn grotendeels clubjes van hooggeschoolden, van mensen die zich niet meer in de traditionele zuilen wensten te engageren omdat daarin te veel kortgeschoolden met hun eigen, in de ogen van de voorhoede, verwerpelijke zorgen en ideeën zaten. In feite gaat het om dezelfde dynamiek die er veel hooggeschoolde mensen toe brengt inclusiviteit te bepleiten, maar hun kinderen te sturen naar scholen exclusief bevolkt met kinderen van andere hooggeschoolden. Wat van de zuilen restte werd, mede ten gevolge van de desertie van de hogeropgeleiden, sterk geprofessionaliseerd. Heel wat middenveldorganisaties functioneren niet langer als het doorgeefluik, als de politieke vertaling van wat de leden denken en voelen, maar als een onmondige legitimering van wat de activistische top nastreeft. Op die manier worden zij een vector van ontdemocratisering, rekenend op juristocratie eerder dan op democratie om hun belangen te dienen. Corijn omschrijft dat als “(…) het werk van een hele generatie gemotiveerde activisten” (94). Dat nieuwe middenveld wordt door Corijn als de nieuwe voorhoede beschouwd. Vandaar ook zijn kritiek op de primauteit van de politiek omdat via verkiezingen mensen hun stem nog kunnen laten horen. Daar ligt een opdracht voor echte democraten. Vechten tegen die afbouw van de democratie. Ook in het middenveld waar de invloed van de professionals dient te worden teruggedrongen en het voelen en denken, de zorgen en hoop van de leden terug het richtsnoer moet worden.

Ook het Marxistische determinisme blijft bij Corijn een belangrijke rol spelen. Cultuur en politiek doen er niet toe. Er zijn economische wetmatigheden die alles bepalen. “Kapitalen zoeken volatiel de hoogste rentabiliteit, waar ook ter wereld” (42). Dat is de natuur van kapitaal en dat die na 1974 kon worden gevolg, heeft volgens Corijn blijkbaar niets te maken met het politiek gestuurde einde van Bretton Woods, de deregulering van de financiële markten, het opheffen van belemmeringen op het verplaatsen van kapitaal, goederen, diensten en mensen. Voor hem is dat alles gewoon eigen aan het kapitalisme. Het is opvallend dat in een boek dat een links alternatief wil bieden de deregulering van de financiële sector, de veranderingen aan het intellectuele eigendomsrecht, de verplaatsbaarheid van kapitaal, de uit de hand gelopen vrijhandel, de blinde weerstand tegen elke vorm van protectionisme, niet aan bod komen. Een sociaaleconomische crisis lijkt voor Corijn een soort natuurfenomeen dat niets met cultuur, politiek of beleid te maken heeft. Wallonië voert geen verkeerd beleid, maar wordt door een sociaaleconomische crisis “getroffen”. Die woordkeuze is treffend. We weten al lang dat in dat opzicht neoliberalen en Marxisten het in feite roerend eens zijn. Corijn bekritiseert wat hij de heersende ideologie noemt: “De economie en vooral de marktwetten worden als natuurwetten gemystificeerd” (47), maar hij doet net hetzelfde.

Het Marxistische determinisme blijft bij Corijn een belangrijke rol spelen. Cultuur en politiek doen er niet toe. Er zijn economische wetmatigheden die alles bepalen.

Volgens Marx zouden nationale staten verdwijnen, “wegdeemsteren”, ook hier volgt Corijn slaafs: het nationaliteitsbeginsel is “onaangepast” (81). “Samenlevingen (zullen) steeds meer multinationaal (…) worden (…) een democratie (moet) aan haar postnationaal stadium (…) denken…” (81). Dat wereldwijd de ontwikkeling in de wereld over de laatste halve eeuw net de andere kant opging, met meer nationaal bewustzijn, meer nationalisme, meer verzet tegen imperialisme, streven naar strakkere grensbewaking, zorgvuldiger gemeenschapsafbakening, blijkt Corijn te zijn ontgaan. Het is niet het enige voorbeeld van zijn bijzondere omgang met de werkelijkheid.

Alles is zodanig maakbaar dat de werkelijkheid niet telt

Het boek staat bol van beweringen, zonder evidentie, zonder verwijzing naar bronnen waar evidentie te vinden is. Soms wordt zelfs gezegd “daarover bestaan ontiegelijk veel studies” (23), zonder er ook maar één te vermelden. Er zijn in het boek te veel voorbeelden van die nonchalante omgang met de werkelijkheid om ze op te sommen, daarom een heel kleine bloemlezing van voorbeelden die belangrijk zijn voor het extreemlinkse alternatief waaraan Corijn wil bouwen.

Volgens Corijn zijn ongelijkheid en uitsluiting toegenomen (17), maar hij geeft daarbij geen cijfers, geen analyse, zelfs geen specificatie over welke ongelijkheid en uitsluiting hij het heeft. Gebruikt men de OESO-gegevens en de Gini-index voor inkomensongelijkheid dan blijkt België te behoren tot de groep van de meest gelijke landen, met meer gelijkheid dan Zweden en (veel) meer dan de buurlanden Nederland, Duitsland en Frankrijk. De reden waarom dat zo is – met een Vlaanderen waar 60 à 66% van de mensen rechts is – verdient toch enige aandacht. Corijn ziet ook een “afbouw van de welvaartsstaat” (32), wederom zonder enige cijfermatige onderbouwing. Volgens de OESO-cijfers besteedde België in 1980 ongeveer 24% van het bbp aan sociale uitgaven, in 2019 nagenoeg 29%. Fameuze afbouw! Corijn stelt verder dat “de nieuwe armoede steeds zichtbaarder (wordt)” (43), niet alleen zonder enige statistische onderbouwing, maar ook zonder te specificeren wat “nieuw” is aan die armoede. Volgens een rapport van Eurostat uit 2019 is het risico op armoede in België niet toegenomen, misschien zelfs licht afgenomen, volgens het Belgisch Federaal Planbureau in 2021 daarentegen licht toegenomen. Statbel schatte dat in 2019 14,8% van de bevolking een risico op armoede liep. Dat was 9,8% in het rechtse Vlaanderen, 18,3% in Wallonië waar volgens Corijn de sociaaldemocratie niet in crisis is (14) en 31,4% in Brussel dat als een grootstedelijk gebied door Corijn als een lichtend voorbeeld aan de rest van de bevolking wordt voorgehouden. Corijn ontwaart ook een “krimpende overheid” wederom zonder te verduidelijken wat hij daar precies mee bedoelt en zonder onderbouwing. Dat zou nochtans nuttig zijn in een land waar in 2017 52% van het bbp wordt besteed aan gemeenschaps- of overheidsuitgaven, in 2021 zelfs 55%.

Volgens Corijn zijn ongelijkheid en uitsluiting toegenomen, maar hij geeft daarbij geen cijfers, geen analyse, zelfs geen specificatie over welke ongelijkheid en uitsluiting hij het heeft.

Als uitgangspunt voor zijn extreemlinks alternatief trekt Corijn een fictieve werkelijkheid op. Zo beschouwt hij werkloosheid als een groot en blijvend gevolg van de kapitalistische economie (23): we worden geconfronteerd met “massale werkloosheid” (42). “Een belangrijk deel van de werkende mensen is overbodig in deze nieuwe economie” (123). In 1970 waren 3,7 miljoen Belgen aan het werk, in 2021 4,8 miljoen. Zeker niet enkel ten gevolge van bevolkingsgroei want de werkzaamheidsgraad steeg over die periode van 62% naar 71%. De werkloosheid is in 2021 nog te hoog, 6,2% maar heeft niet zozeer met een gebrek aan werk te maken als met een gebrekkige afstelling van competenties en vacatures. Volgens de VDAB geraakten in dat jaar 4 op de 10 vacatures niet ingevuld. Overigens verschilt de werkloosheidsgraad nogal tussen de gewesten. In 2021 gaat hij van 3,9% in Vlaanderen, over 8,9% in Wallonië naar 12,5% in Brussel. Gebrek aan werk en werkloosheid blijken geenszins onvermijdelijke gevolgen van de kapitalistische economie. Werkbare gemeenschappen spannen zich trouwens in om de werkzaamheidsgraad te verhogen. Ook op dat vlak zijn er grote verschillen tussen Vlaanderen (75%), Wallonië (65%) en het lichtende voorbeeld van de grootstad Brussel (62%). Om te compenseren voor die lage graad van werkzaamheid worden dan maar nieuwe arbeidsmigranten aangevoerd en gebruikt als excuus om tegen eigenheid en kapitalisme te pleiten. Het boek van Corijn is zoals tal van initiatieven uit de cultuursector: een antwoord waarvoor de vraag ontbreekt.

Wat wordt dan voorgesteld?

Het aantal keren dat in het boek wordt gezegd dat een links alternatief ontbreekt, valt niet te tellen, maar aangekomen op pagina 230 was het me niet helemaal duidelijk wat dat alternatief dan volgens Corijn precies inhoudt. Ik zie wel drie punten waarop Corijn’s politieke opties grondig, diametraal zelfs van de mijne verschillen: het mensbeeld waarvan hij uitgaat, de opvatting over gemeenschap en samenleven, en het sociaaleconomische beleid. Ik belicht die achtereenvolgens omdat zij meteen ook een idee geven van de contouren van het alternatief waar Corijn voor pleit.

Bij Corijn is er weinig ruimte voor persoonlijk verantwoordelijksgevoel, volgens mij een cruciaal bindmiddel tussen vrije individuen en werkbare gemeenschappen en een kernelement van het westerse individualisme. “De heersende evidentie van het individualisme” zo stelt Corijn “vergoelijkt hebzucht, egocentrisme, argwaan en voorkruipen. Hier komen de mantra’s van ondernemerschap, individuele verantwoordelijkheid en voor zichzelf zorgen samen” (189). Dit verschilt diametraal van het gemeenschapsdenken dat ik verdedig en waarin ondernemerschap, individuele verantwoordelijkheidszin en het streven naar het steunen van anderen eerder dan het verwachten te worden gesteund, belangrijke deugden zijn die een gemeenschap en al haar leden helpen. Solidariteit begint met de inspanning om zelfredzaam te zijn, in staat anderen te helpen.

Bij Corijn is er weinig ruimte voor persoonlijk verantwoordelijksgevoel, volgens mij een cruciaal bindmiddel tussen vrije individuen en werkbare gemeenschappen en een kernelement van het westerse individualisme.

Een belangrijk element van het door Corijn voorgestelde alternatief betreft niet de sociale strijd, maar wat hij omschrijft als gemeenschapsvorming versus samenleven met respect voor diversiteit (126). Het gaat daarbij niet zozeer om diversiteit van opvattingen, integendeel, er wordt gepleit voor cordons rond door hem ongewenst geachte opvattingen. Het gaat om een geracialiseerde, essentialistische opvatting van diversiteit. Er moet sprake zijn van een verschil in huidpigmentatie of etnische herkomst om van diversiteit te kunnen spreken. Daarom gaat het ook om “voorstedelijke landelijkheid” versus “superdiverse stedelijkheid” (126). Deze tegenstelling wordt neerbuigend geformuleerd: “Gaat het om het leven van elke bewoner van onze diverse stedelijkheid, of gaat het om de visie van de suburbane middenklasser in zijn verkaveling” (mijn klemtoon, 127). In het kiezen tussen die tegengestelden gaat Corijn ervan uit dat gemeenschaps- of samenlevingsvorming mogelijk is zonder dat een bepaald waarden- en betekeniskader oriënterend is (188). Opname in Nederland, China, Afghanistan of Saudi-Arabië zou voor hem op dezelfde manier moeten verlopen, zonder oriënterend kader van waarden, opvattingen en manieren van voelen, kortom, zonder Leitkultur.

Op dat punt verschilt mijn opvatting diametraal van de zijne. Het prachtige van cultuur is volgens mij zijn diversiteit, het bestaan van verschillende beschavingen die elk getuigen van onze gedeelde menselijkheid, maar waarin verschillende waarden, waarheden, opvattingen en levenswijzen zich ontplooien. Grenzen, gemeenschapsafbakening en respect voor de eigenheid van georganiseerde gemeenschappen zijn het middel om die diversiteit te laten voortbestaan en bloeien. Dat is uiteraard volkomen tegengesteld aan de Marxistische benadering die eenzelfde denk- en waardenkader wil opleggen aan iedereen, met tanks als het moet, en daarom geen grenzen wil respecteren en imperialisme omschrijft als internationalisme.

Pogingen tot behoud van de eigen cultuur worden door Corijn veroordeeld als een vorm van egoïsme.

Corijn heeft zo weinig begrip voor andere opvattingen dan de Marxistische dat hij stelt: “gemeenschapsdenkers sluiten delen van de bevolking uit” (188). Uiteraard sluit respect voor beschavingen uit dat men ze via een vorm van invasie of kolonisatie vernielt, maar dat betekent niet dat men mensen uitsluit. Het betekent geenszins dat men mensen die migreren de kans wil ontzeggen deel te hebben en deel te nemen aan de cultuur waarvoor zij via migratie kiezen, daarin hun eigen accenten te leggen, daaraan hun eigen bijdrage te leveren. Corijn’s positie leidt hem trouwen tot tal van contradicties. Op dezelfde bladzijde (188) stelt hij dat gemeenschapsdenken pleit voor assimilatie en tegelijk uitsluit. Het is het een of het ander, maar men kan mensen niet tegelijk assimileren en uitsluiten. Corijn verwijt conservatieven dat zij het idee van een Leitkultur hanteren, tegelijk stelt hij dat zij het niet wenselijk achten dat “mensen uit hun groep van oorsprong loskomen” (128). Dat laatste is nu net wel wat opname in een andere cultuur tot op zekere hoogte veronderstelt. Pogingen tot behoud van de eigen cultuur worden door Corijn veroordeeld als een vorm van egoïsme “Ze vinden de (eigen) groep belangrijker dan het individu, ‘de ander’” (128). Zijn maatschappijvisie is er een zonder eigenheid, alle landen van de wereld als eenheidsworst, eenzelfde stempel gedrukt op alles. Migratie moet volgens hem via “interculuraliteit” leiden tot het verdwijnen van culturele diversiteit en eigenheid.

Dat programma van culturele Gleichschaltung wordt gekoppeld aan anti-kapitalisme. Hij specificeert het element van het kapitalisme dat bovenal het voorwerp is van zijn kritiek: het zoeken naar meerwaarde, naar een verschil tussen kostprijs en verkoopprijs. Dat kan op heel verschillende manieren gebeuren, maar Corijn plaatst efficiëntiewinst op één lijn met het stelen van grondstoffen en importeren van een onderklasse (176). Het streven naar meerwaarde leidt volgens hem tot een negatieve spiraal, vandaar dat dit streven door de onteigening van de productiemiddelen – nu omschreven als “breed maatschappelijk bezit” (152) – moet worden gestopt. Het streven naar productiviteitswinst, het meer leren produceren met minder werk wordt door Corijn afgewezen (177), terwijl men als sociaaldemocraat daarin nu net vooruitgang ziet, zolang die productiviteitswinst eerlijk en met het oog op verdere vooruitgang wordt verdeeld tussen kapitaal, arbeid en de toekomstige generaties. Het sociaaleconomische verschil tussen het antikapitalisme van Corijn en de sociaaldemocratie is bijzonder groot. Sociaaldemocratie streeft naar regulering van de manier waarop meerwaarde wordt verwezenlijkt en naar de eerlijke en vooruitgang ondersteunende verdeling van de meerwaarde. Delocalisering lijkt Corijn onvermijdelijk, terwijl sociaaldemocraten opteren voor grenscontrole, controle op verplaatsingen van kapitaal (o.m. door Tobintaks), van goederen en diensten (bijvoorbeeld protectionisme om strategische autonomie te verwerven of cruciale vormen van kennis en technologie te ontwikkelen). Corijn benadert de economie in feite alsof enkel een neoliberale vorm van regulering compatibel is met markteconomie en kapitalisme.

Corijn benadert de economie in feite alsof enkel een neoliberale vorm van regulering compatibel is met markteconomie en kapitalisme.

Buiten deze opties – destructie van culturele eigenheid en anti-kapitalisme- is het aangeboden alternatief niet erg duidelijk. Het lijkt vooral een oproep aan een kleine schare van gelijkgezinden om nog meer te gaan samenzitten en te palaveren: “Het komt erop aan een echte filosofie van de praxis uit te werken” (204). Verder pleit Corijn sterk voor meer lokale gerichtheid. Op het lokale niveau moeten “alternatieve sociale praktijken” ontstaan (198), er moet meer samenlevingsopbouw komen op stedelijk niveau, de deeleconomie dient gestimuleerd. Het is niet duidelijk hoe dergelijke initiatieven, die doorgaans sterk subsidie-afhankelijk zijn, ons kunnen helpen bij het aangaan van de grote uitdagingen waarmee we vandaag worden geconfronteerd. Het lijkt ook contradictorisch dat samen met die focus op het lokale niveau wordt gepleit voor het uitbouwen van de weinig democratische en behoorlijk technocratische Europese Unie tot een superstaat (192-194). Er worden ook dingen aangekondigd zonder dat het duidelijk wordt wat Corijn daar nu precies mee bedoelt, zoals “burgers betrekken bij collectieve en solidaire projecten” (192). Bedoelt hij daarmee een nieuw stelsel van solidariteit, een andere sociale zekerheid en wat zou dan precies aan het sociaal zekerheidsstelsel moeten veranderen? Daarnaast is er het heel concrete voorstel voor een “Europese stedenpartij met een ecosocialistisch programma” (200).

Het lijkt me waarschijnlijk dat een partij met een programma zoals Corijn dat voorstelt – tegen eigenheid, tegen productieve arbeid, verbaal antikapitalistisch en met creolisering of interculturaliteit als cultureel programma – meer succes zal kennen in bepaalde buurten van de grootsteden dan in kleine steden, het platteland of in de “verkavelingen”. Wat een dergelijke partij zou bijdragen is echter onduidelijk. De toestand in de steden waarop zulke partij zou drijven, wijst nu net op de mislukking van het hedendaagse grootstedelijke model, met grote ongelijkheid, bevolkingsgroepen die naast elkaar leven, hoge werkloosheid, hoge bijstandsafhankelijkheid, onvoldoende gemeenschap om zelfs een vaccinatiecampagne succesvol te maken, grote armoede, geweld… Enig succes voor de partij die Corijn voor ogen heeft, is niet uitgesloten omdat het soort beleid dat wordt bepleit zelf de miserie en het ongenoegen zou veroorzaken waaruit een dergelijke partij stemmen kan putten, ten minste zolang er in de verkavelingen mensen zijn die op tijd ontwaken, gaan werken, torenhoge belastingen betalen en op die manier de zaak draaiende houden.

Creative Commons

take down
the paywall
steun ons nu!