"Immanuel Kant" by Marcus Bleil is licensed under CC BY-NC-SA 2.0
Boekrecensie -

Over ‘Kosmopolieten’ van Bodelier: grote denkers uit verleden verhinderen echt kosmopolitisch denken

Het boek wil onderzoeken of kosmopolitisch denken uit de geschiedenis en het heden ons soelaas kan brengen in de huidige verdeelde wereld. De confrontatie van opvattingen van filosofen die rond kosmopolitisme werkten, met de schrijnende toestanden die de auteur in zijn ‘ontwikkelingswerk’ ontmoet is origineel en nodigt uit tot een wending in de traditionele discussie over enkel ideeën. Het laatste hoofdstuk is echter een raadsel: waarom is de kritische auteur hier als het ware afwezig en eindigt hij met enkele minstens betwijfelbare ideologische standpunten?

donderdag 10 februari 2022 12:56
Spread the love

 

De auteur is theologisch geschoold, en heeft tegelijk een antropologische ervaring, vooral in Afrika. In een tijd die een toenemende polarisering en zelfs oorlogsdreiging laat zien, is dit onderwerp ook zeker gepast.

Misschien, zeg ik in alle sympathie, is het zelfs mogelijk om uit de oudere en hedendaagse voorstellen van filosofen iets te leren waardoor we op zijn minst de risico’s in deze kantelperiode (mijn aanvoelen, niet gedeeld door de auteur) kunnen beperken.

Dat is een heel programma. Niettemin is de kritische studie van Bodelier zeer de moeite waard. Vreemd genoeg eindigt het boek op een voor mij bizarre manier, maar daarover later meer.

Kosmopolitisme: vijf filosofen centraal

De auteur legt een vijftal filosofen op de dissectietafel. Hij start met de uitspraken van Diogenes (5de eeuw voor C.), die de kosmopolitische levensvisie invulde door zich als mens te reduceren tot de ‘gemene deler’ van menszijn: leven als een hond, buiten elke verdere particuliere of lokale invulling door een politiek systeem, een cultuur, of zelfs een sociale context.

Dat bracht natuurlijk mee dat Diogenes menszijn moest reduceren tot louter overleven als een biologisch wezen. Bij zijn uiteindelijke verkoop als slaaf bleef hij die reductie van zichzelf trouw en protesteerde dus niet. Het punt is: Diogenes wijst op de minimalistische ‘gemene deler’, namelijk we zijn levende wezens. Zo levert hij een grens-invulling van kosmopolitisme.

De stoïcijnse keizer Marcus Aurelius is de tweede filosoof die Bodelier bespreekt. Hier zien we persoonlijke soberheid gekoppeld aan een plan van goed doen voor allen via een juridisch geregelde maatschappij. Maar tegelijk worden bepaalde groepen genadeloos gedood, met name de eerste Christenen.

In de termen van vandaag: wie mijn project dwarsboomt wordt geëlimineerd. Daarmee wordt scherp aangegeven dat kosmopolitisme in deze zin, via rechtssystemen (dus beredeneerd en ‘rechtvaardig’ bedoeld) tot de eliminatie van andersdenkenden kan leiden.

Met Kant wordt een tot vandaag zeer invloedrijke denker behandeld. Bodelier analyseert deze filosoof op heel indringende wijze. Kant vertrekt, in zijn eigen leven zoals in zijn denken, van de rede zoals hij die in zijn eigen werkkamer en in zijn eigen persoonlijke leven ziet en tot haar consequenties meent te kunnen doordenken.

Bodelier analyseert hoe deze lijn van kosmopolitisch denken zich doorzet in een aantal instituties over de voorbije eeuwen, met name het rechtssysteem van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en het staatsdenken.

Inderdaad, in de lijn van de Stoïcijn wordt via recht een invulling van ‘menselijke waardigheid’ gezocht, die voor de maatschappij en bij uitbreiding voor de mensheid richtinggevend, zo niet dwingend zou moeten zijn.

Opnieuw, het is goed deze historische en filosofische analyse van de voorbije paar eeuwen aan een wat breder publiek voor te stellen, en dat is zeker helder en precies gedaan door Bodelier, wat alle lof verdient.

Gaandeweg vertelt de auteur echter ook dat Kant de wereld waarvoor hij zijn kosmopolitische gedachten bedoelde enkel kende via literatuur: Kant is een notoir ‘thuisblijver’ (hij verliet zijn provinciestadje nooit), die enkel met de realiteit om kan via een dwingend, logisch coherent en daarom nagenoeg onveranderbaar denksysteem.

Daarin ‘universaliseert’ hij zijn concepten en denkpratronen, zeg ik: dat wil zeggen, hij zoekt in zijn filosofie wat logischerwijze moet gedacht worden en verklaart dan dat dit voor alle mensen moet gelden, in het beste geval. Bodelier vermeldt dat Kant op het einde van zijn leven nog een boek publiceert, dat minder bekend gebleven is, en dat eigenlijk voor nogal wat gêne zorgt bij degene die de superioriteit van zijn denken blijven verdedigen.

Die laatsten vormen de hoofdgroep van politieke en rechtsfilosofen tot vandaag, met John Rawls als beroemdste en meest invloedrijke hedendaagse denker. Kant publiceert op het einde van zijn leven een boek(je) waaraan hij talloze jaren werkte en dat onderwerp was van tientallen jaren lesgeven: zijn ‘antropologie’.

In zijn kosmopolitisme achtte de zeer invloedrijke filosoof Kant noch mensen van andere culturen, noch vrouwen, noch Joden in staat om correct of zelfs betekenisvol te denken.

Zoals gezegd las hij alles wat hij onder handen kon krijgen in zijn werkkamer, en daarbij ook werken over andere culturen door reizigers, missionarissen enzovoort. In dat laatste werk krijgen we dan zijn verwerking hiervan: het staat bol van racisme, vrouwonvriendelijke en antisemitische uitlatingen.

In zijn kosmopolitisme achtte deze zeer invloedrijke filosoof noch mensen van andere culturen, noch vrouwen, noch Joden in staat om correct of zelfs betekenisvol te denken.

Laatste boek van Kant bevat racistische en antisemitische ideeën

In latere generaties van denkers (met name Hegel) wordt een dergelijke houding gretig verder gedeeld. Bodelier, die zijn boek ophangt aan de persoonlijke ervaring met schrijnende armoede in Malawi, waar hij een vrouw opvoert wiens dochter zal sterven tenzij hij, Bodelier, haar daadwerkelijk helpt en simpelweg een taxi naar een ziekenhuis betaalt, merkt de moeilijkheid met Kants ‘antropologie’ op.

Hij doet dan wat velen, die hiervan tenminste weten, ook deden: hij verklaart dat de andere werken van Kant zijn denken weergeven en dat dit laatste maar moet vergeten (of is het ‘kwijtgescholden’?) worden. Ik heb het daar moeilijk mee.

Om te beginnen heeft Kant er vele jaren aan gesleuteld om het dan toch te publiceren. In lijn met zijn eigen hoge morele principes zou hij het dan misschien beter niet uitgebracht hebben. Bovendien en vooral drukt dit werk racistische, gender-discriminerende en ook nog eens antisemitische ideeën uit, wat voor een denker die zo omzichtig tewerk gaat toch moet geweten zijn.

Racisme kan toch niet zomaar met de mantel der liefde toegedekt worden, wanneer tegelijk de rest van het denken van deze filosoof wordt bestempeld als mondiaal belangrijk, en inderdaad richtinggevend voor veel van de internationale juridische kaders, al of niet exclusief uitgaand van het Westen.

Ten slotte hangt de universele geldigheid van zijn hele kosmopolitisme toch in belangrijke mate af van voldoende representativiteit van zijn voorstellen. Zo niet valt Kant in de klassieke val van de imperialisten (genre Marcus Aurelius).

Racisme kan toch niet zomaar met de mantel der liefde toegedekt worden, wanneer tegelijk de rest van het denken van deze filosoof wordt bestempeld als mondiaal belangrijk en inderdaad richtinggevend voor veel van de internationale juridische kaders, al of niet exclusief uitgaand van het Westen.

Dat laatste illustreert Bodelier terecht met het discours (van Kant) over soevereiniteit van volkeren en daarbij het justifiëren of niet van een politieke beslissing als het militair optreden in Irak door de VS: als de staat de soevereiniteit van de Irakezen niet garandeert, dan mag een ander land die staat binnenvallen, zeggen conservatieve denkers zoals Scruton.

Maar als je een racistisch uitgangspunt hanteert (impliciet op de achtergrond zoals een geloof in de eigen suprematie, of expliciet door verwijzing naar de eigen waarden die universeel geldig zijn zoals Christenen, maar ook Islamieten beweren), dan heeft uiteraard elk samenhangend denksysteem het recht om steeds anderen te dwingen.

Pas dit eens toe op het Chinese politieke denken van vandaag, en je moet de neokoloniale ideologie van China goedkeuren, lijkt me. Kort gezegd, de onmogelijkheid van Kant om werkelijk universele inzichten aan te wijzen voor zijn kosmopolitisme doet zijn voorstellen onherroepelijk belanden in de hoek van de Eurocentrische visie op de wereld. Je kan daar niet eventjes vergoelijkend overstappen.

Grote denkers uit het verleden spelen ons parten voor écht kosmopolitisch denken

Met Levinas wordt volgens Bodelier terecht een poging gedaan om inderdaad de stem van de Ander te horen en zelfs een belangrijke plaats te geven. Daarmee bekritiseert Levinas uiteraard het idiosyncratische systeemdenken van Kant en anderen. In de presentatie in het boek komt deze denker dan ook gepast na de dominante leer van de systeemdenker Kant.

In een laatste stuk bespreekt de auteur dan de bijdrage tot dit debat door Amartya Sen. Met deze merkwaardige, nagenoeg transculturele denker van vandaag openen zich inderdaad wegen die het Eurocentrisme zouden kunnen overwinnen. Vooral zijn ‘antwoord’ op Rawls en daarmee op de hele Kantiaanse traditie van rechtsfilosofisch denken wordt hier geanalyseerd.

Niet alleen toont Amartya Sen aan dat anderen evenzeer democratisch en kwalitatief uitmuntend denkwerk hebben geleverd. In lijn met de huidige discussie rond dekolonisering zal dit punt ons nog jaren bezighouden en zullen wij, Eurocentrisch denkend over de eeuwen heen, veel ‘soul searching en zelfkritiek’ moeten ontwikkelen om op een echt gedragen kosmopolitische manier met anderen en de wereld om te gaan.

Bodelier is een bewonderaar van Sen, en persoonlijk kan ik hem daarin volledig bijtreden. Niet alleen toont Sen aan dat anderen evenzeer democratisch en kwalitatief uitmuntend denkwerk hebben geleverd. In lijn met de huidige discussie rond dekolonisering zal dit punt ons nog jaren bezighouden en zullen wij, Eurocentrisch denkend over de eeuwen heen, veel ‘soul searching en zelfkritiek’ moeten ontwikkelen om op een echt gedragen kosmopolitische manier met anderen en de wereld om te gaan.

Sen geeft in zijn boek over rechtvaardigheid (‘The Idea of Justice’) heel diepzinnige voorzetten, maar de discussie zoals ze nu gevoerd wordt (bvb. Met ‘The Dawn of Everything’ van Graeber & Wengrow) toont hoe de ‘framing’ uit het verleden ook via grote denkers ons vandaag parten speelt om oprecht en duurzaam als mensheid en dus kosmopolitisch te denken.

Het is dus een schitterend idee om deze originele denker als laatste voor te stellen. Het is waarschijnlijk ook omwille van de eigen ervaringen in het arme Malawi dat Bodelier hiervoor opteert: ‘de ander’ moet niet alleen in mijn filosofisch traject een plaats krijgen (zoals bij Levinas), maar ik moet ook leren luisteren naar wat hij inbrengt.

Einde van het boek omvat rare wending

Voorbij de filosofische teksten, maar op grond van hun voorstellen, wil Bodelier handvaten krijgen om met zijn persoonlijke confrontatie met armoede in Malawi om te gaan. Die ‘toetsing’, hoe beperkt ook, is de opdracht die hij zichzelf stelde. Dat is mooi en interessant en maakt het boek ook bijzonder. Daarom is het ook zo verwonderlijk en voor mij echt bizar dat Bodelier op het einde als het ware resigneert.

Geconfronteerd met de wetenschappelijk toch zeer overtuigend aangetoonde, levensbedreigende mondiale crisissen (klimaat, biodiversiteit), meldt Bodelier plots dat de internationale organen zoals de VN en haar dochterorganisaties (in de lijn van Kant, zal ik maar zeggen) plots afwijken van het rechte pad en zich gaan bezighouden met dit soort onderwerpen.

Hij stelt dat ‘minderen’ (consumeren) plots belangrijk wordt, terwijl de armoede in Malawi en andere landen zo groot en schrijnend is. Nochtans, betoogt de auteur, heeft ons vrijemarktdenken bewezen dat armoede kan teruggedrongen worden. Daarom moet consequent voortgegaan worden met ‘meer’ productie en verhoging van de consumptie in die arme landen.

Concreet valt hij dan heel kort de ecologische manier van denken aan, en stelt dat ecorealisme de norm moet worden: door eenvoudigweg meer technologie gaan de problemen opgelost worden, en de rest is als het ware romantiek. Proteststemmen zoals die van de nochtans kosmopolitisch denkende Greta Thunberg worden weggezet als gelijkaardig aan de rechtse, Nazi-sympathisant Carl Schmitt.

Dit einde van het boek is bizar: waarom wordt niet ingezien dat het klimaatprotest een uiting is van kosmopolitisme? Waarom worden de data en statistieken (die door de auteur als zo superieur worden benoemd, voorbij de louter ideologische concepten) van economische aard niet vermeld.

Piketty’s  heel grondig gedocumenteerde analyse van de nieuwe ongelijkheid sinds het neoliberalisme worden niet vermeld, terwijl zij uiteraard zeer relevant zijn voor elke hedendaagse, wetenschappelijk geïnformeerde vorm van kosmopolitisme.

Herverdeling is toch geen taboe: en de vrije markt lijkt dat helemaal niet vanzelf te willen aanvaarden, toch? Het IPCC wordt nagenoeg genegeerd, terwijl ook multinationals beginnen toe te geven dat de klimaatproblematiek het bewoonbaar houden van talrijke gebieden op aarde onherroepelijk bedreigt.

Bodelier schrijft ergens dat we al ‘beter om kunnen’ met stormen en overstromingen. Dat is zo sterk geredeneerd uit eigen voorrechten dat ik niet kan geloven dat de bekommernis om écht wereldwijd samenleven, nog voorligt.

Bodelier schrijft ergens dat we al ‘beter om kunnen’ met stormen en overstromingen. Dat is zo sterk geredeneerd uit eigen voorrechten dat ik niet kan geloven dat de bekommernis om écht wereldwijd samenleven, nog voorligt.

Natuurlijk moeten we technologisch blijven zoeken naar oplossingen, maar even natuurlijk is de waanzin van overconsumptie (waarbij de rijke delen van de wereldbevolking tot een derde van voedsel weggooien, de oceanen en arme landen als stortplaats gebruiken, terwijl obesitas en gelinkte ziekten een hoofdbekommernis worden in rijke landen, enz.) toch geen taboe?

Met Marcus Aurelius in gedachte zou men toch kunnen bepleiten dat minstens voldoende of zelfs soberheid een verdedigbare waarde is, in plaats van steeds meer, zeker als dat ten koste van de anderen en van de aarde gaat.

Bovendien en ook wetenschappelijk onderbouwd, is het verwachten van alle heil van nieuwe, grotendeels nog onbestaande technologie in feite het uitnodigen van immens leed en ook maatschappelijke ontwrichting in de komende generatie(s).

Dat technologie zeker verder moet ontwikkeld worden is verdedigbaar. Dat alle heil daarvan zal komen is praktisch zeker een onverantwoordelijk standpunt.

Dit is dus een interessant boek, omwille van de voorstelling en analyse van de filosofen die rond kosmopolitisme werkten. De confrontatie van hun opvattingen met de schrijnende toestanden die de auteur in zijn ‘ontwikkelingswerk’ ontmoet is origineel en nodigt uit tot een wending in de traditionele discussie over enkel ideeën, los van hun context.

Daarom ook is het laatste hoofdstuk, dat ook minder uitgewerkt is, een raadsel: waarom  is de kritische auteur hier als het ware afwezig en eindigt hij met enkele minstens betwijfelbare ideologische standpunten?

 

Rik Pinxten is emeritus professor aan de UGent.

Ralf Bodelier: Kosmopolieten. Grote filosofen over een betere wereld voor iedereen. Turnhout-’s Hertogenbosch, Gompel & Svacina, 2021, 264p.

Creative Commons

take down
the paywall
steun ons nu!