Na elke oorlog
ruimt iemand puin.
Vanzelf komt tenslotte
niets in orde.
Iemand moet de resten ruimen:
de vunzigheid, de as,
de veren van wat eens een zitbank was,
en het versplinterd glas,
de bebloede flarden van een jas.
Iemand moet een balk verslepen
om een muur te stutten.
Iemand moet nieuwe ruiten steken
En deuren weer in hengsels hangen.
Fotogeniek is het allemaal niet
en lang nadat de camera’s
naar een andere oorlog trokken,
sleept de opruim aan
Waar is de brug, waar het station?
We willen ze terug.
De handen uit de mouwen!
Iemand met een borstel in de hand
vertelt hoe het vroeger was.
Iemand luistert, knikt,
en keert het hoofd.
Anderen, vlakbij,
lopen achteloos weg.
Voor hen is het verhaal te saai.
Soms vindt iemand onder de struiken
nog wat roestige argumenten
en gooit ze bij het schroot.
Zij die weten waarom
moeten wijken.
Eerst voor wie weinig weet,
dan voor wie niets meer weten wil.
In het kruid dat woekert over
oorzaak en gevolg
ligt iemand languit op de rug.
Hij heeft een grasspriet in de mond
en staart naar de wolken.
Wislawa Szymborska, ‘Het Eind en het Begin’
(vertaling ©EPO/Jan Reyniers )