Taal is een van de ‘media’ van de mens, om met Marshall McLuhan te spreken. Maar de taal is niet zomaar een medium, naast geld, wegen, boekdrukkunst, en media in de meer gebruikelijke betekenis, zoals televisie of radio. Taal is wellicht onze belangrijke, hoogste en eerste technologie, ook in de zin van technologie van de macht à la Foucault. Taal is niet een medium van de mens, het is het medium van de mens: geen middel maar een midden, een milieu. De mens leeft en beweegt voor alles in taal. Nog meer dan in architectuur, want daar kan je nog buiten. Er is geen buiten de taal, orakelde Derrida.
Het is een wonderlijk, bijna onverklaarbare sprong de taal, nog verbazingwekkender dan de bemeestering van het vuur. Het moet wel een geschenk van de goden zijn geweest. Of waren de goden kosmonauten? In alle theologie is de taal godgegeven, bijna God zelf: ‘In den beginne was het woord en het woord was God’. De logos. En er is iets van waar. God is misschien alleen maar de naam voor de taligheid van de taal. Voor de macht van de taal. De dingen kunnen benoemen is meteen een machtsgreep – vanaf Adam al, in het Paradijs. Kennis is macht, taal is kennis. Geen kennis en al zeker geen kennisoverdracht zonder taal. Dus: taal is macht.
Goed, toegegeven, taal is gemeengoed, ze borrelt op vanuit de keel van het volk (niet alleen Rabelais, maar ook Shakespeare is daarvan een schitterend voorbeeld), de taal is van iedereen, maar niet het spreken, niet het vertoog: niet iedereen heeft dezelfde toegang tot vertoog, niet iedereen heeft hetzelfde recht van spreken. Kinderen zijn ‘onmondig’, het kan niet genoeg herhaald: infans betekent niet- sprekend. En omdat vrouwen tot voor kort (1948 is gisteren) geen stemrecht hadden, kon men hem in politieke termen beschouwen als kinderen: onmondig. Wie geen spreekrecht heeft is onmachtig. Wie macht wil moet goed spreken, moet welsprekend zijn. De sofisten wisten het al: politiek berust op welsprekendheid, niet op waarheid. De Retoriek van de macht is een pleonasme. Retoriek is machtsuitoefening. Machtsuitoefening berust altijd ook op retoriek.
Niemand heeft die macht over het vertoog beter begrepen dan Michel Foucault in zijn klassieke, voorbeeldige inaugurale rede aan het Collège de France: l’ordre du discours. De ‘discipline’, in de zin van het vak met zijn methodes en zijn jargon, de auteur als instantie met spreekrecht, de instituties en de kanalen van het spreken, allemaal ‘machtstechnologieen’ om het discours te ordenen, te controleren en het spreekrecht te beperken. Niet alleen van wie spreekt maar ook van wat gezegd en gedacht kan worden. Het is die macht over het discours, die de fundering is van wat Gramsci ‘hegemonie’ noemde. Hegemonie is de overheersing van een ideologie. Gramsci probeerde daarmee uit te leggen waarom de arbeidersklasse tegen haar eigen belang in kiest voor een burgerlijke, liberale ideologie: door de hegemonie namelijk van die burgerlijke ideologie. Een van de beste voorbeelden van hegemonie in het heden is het neoliberalisme en het bijhorende managementjargon. Ik heb er samen met twee intellectuele maten een heel boek aan gewijd (Klein lexicon van het managementjargon. Een kritiek van de nieuwe Newspeak). Dus hier kan ik kort zijn. Het neoliberalisme heeft zich via allerlei denktanks, zoals de Montpellerin society*, over de geschriften van Ayn Rand, Von hayek en Milton Friedman, zo kunnen mainstreamen , dat Reagan en Tatcher het als adepten hebben geïmplementeerd, en over de wereld hebben verspreid, zodat uiteindelijk zelfs de socialisten van de derde weg het hebben omarmd.
Het managementjargon dat overal, werkelijk overal is doorgedrongen, is het linguïstische glijmiddel om het neoliberale mens- en wereldbeeld tot in de kleinste cellen van onze hersenen te laten doordringen. We spreken en denken neoliberaal: alles is een bedrijf, alles is een markt, want alles is economie en de economie alles. Dus moet je baan ruimen voor de markt en de bedrijven: liberaliseren, privatiseren, dereguleren. We denken allemaal ‘marktconform’, we zijn allemaal ‘targets’ aan het halen, en denken in termen van ‘career planning’, ‘competitief voordeel’, ‘spin offs’, en wat al niet meer… ‘return on investment’, dat vooral. We zijn allemaal, willens nillens, en maar al te vaak ook nog wetens en willens, gezworen neoliberalen. Tot de burn out erop volgt. Zelfs het omikronvirus heeft nu ‘marktaandeel’. Stel je voor. Op twitter maakte een vriendin van mij er zich terecht vrolijk over: de omikronvariant is een neoliberaal virus. We kunnen de wereld niet meer in andere termen beschrijven, zo lijkt het wel. (Dat is niet neutraal, dit is geen woordenvitterij, nee, dat is symptomatisch: we zitten in een taal die ons een wereldbeeld dicteert).
Er is een nieuwe kandidaat voor deze hegemonie aan de horizon: het wereldwijde alt right netwerk, dat volop zijn taal aan het mainstreamen is. Het feit dat termen als ‘omvolking’ en ‘cultuurmarxisten’ mainstream aan het worden zijn, is een veeg teken. Mainstreamen is een ander woord voor het streven naar hegemonie. En het is ook in en door zijn ‘taalstrijd’ op sociale media en elders, zijn cultuuroorlog, dat Vlaams Belang in de peilingen zo hoog scoort, en misschien bij de volgende verkiezingen de grootste partij van Vlaanderen wordt. Dat is een omineus voorbeeld van de macht van de taal.
Het mainstreamen van complotheorieën, via woorden als ‘omvolking’ en ‘cultuurmarxisten’ is niet onschuldig: meer en meer mensen geloven daadwerkelijk dat we het slachtoffer zijn van een moedwillige migratie georganiseerd door cultuurmarxisten (links zeg maar) om de westerse, christelijke cultuur ten gronde te richten. Renaud Camus, Eric Zemmour, Thierry Baudet. Maar ook Anders Berhring Breivik, Brenton Tarrant en onze eigenste Jürgen Conings. Maar ook in deftige tijdschriften, als Doorbraak, verschijnen teksten die de omvolking als vaststaand feit aannemen. Dit samenzweringsdiscours is ‘performatief’: het leidt niet alleen tot polarisering maar ook tot terrorisme.
Ook van de andere kant is er, helaas of hoera, ik ben er nog niet uit, een taalstrijd bezig. Audre Lorde, een van de grote inspiratoren van de aan de gang zijnde dekoloniserings-beweging, zei, in een intussen beroemde boutade: ‘the master’s tools will never dismantle the master’s house’. En daar zit natuurlijk veel waarheid in. Wat ze zegt is een hertaling van van Gramsci’s tegenhegemonie. Taal doet er toe, begrippen doen er toe. Maar de verletterlijking van dat dekoloniseringsdiscours kan tot absurde toestanden leiden, nog een stuk absurder dan het feit dat we niet meer blank mogen zijn. Laat ik dat duidelijk maken met een anekdote. Een bevriende collega van mij gaf onlangs in een kunstschool een schitterende inleiding op de film ‘I am not your Negro’ over leven en werk van James Baldwin*. Schitterende inleiding, bijna beter dan de film vond ik, ik was er toevallig bij. Tijdens die antiracistische inleiding op een antiracistische film over de zwart amerikaanse burgerrechtenbeweging, citeerde hij twee keer Baldwin met citaten uit de film, waarin het woord Negro voorkwam. Toen ik na de film ging roken, vertelde een student mij dat daarover commotie was ontstaan: mijn collega had het N-woord gebruikt! Ik keek ongelovig. Het staat in de titel van de film! I AM NOT YOUR NEGRO! Het zijn citaten van Baldwin. De grote Frantz Fanon, gebruikt het woord ‘nègre’ in zijn klassieker peau noir, masque blanc voortdurend. Wegcensureren? Een antiracistische, dekoloniserende inleiding op een antiracistische, dekoloniserende film? Waar gaan we naartoe? De geest en de letter. Argumenteerde ik kort. Maar lo and behold. Het is tot aan de ombudsman gegaan. De collega was toch even aangeslagen. Wat ik in een mail aan die collega ‘de verletterlijking van het dekoloniseringsdiscours’ heb genoemd, is… echt geen goed idee. Het zou wel eens de doodsteek van Woke kunnen worden. Taalpolitie met zelfverklaarde dekolonistische mollahs die onze taal willen (de?)koloniseren, dat zal de polarisering alleen maar aanzwengelen. De macht van de koloniale, racistische ‘blanke’ taal bestrijden, kan wel degelijk leiden – de anekdote van mijn (ook in het dekoloniseringsdiscours) beslagen collega bewijst het – leiden tot puriteinse idiotie, en zelfs beeldenstormerige cancel culture.
We moeten de taal eerder bevrijden van hegemonieën dan deze met censuur en cancel culture te bestrijden – hoe goed bedoeld ook. De macht van de taal is tenslotte ook de macht om op te staan tegen de macht. To speak the truth to power, is de titel van een hoofdstuk uit de representations of the intellectual van Edward Said, over de rol van de publieke intellectueel, dat mij zeer dierbaar is: de macht de wacht aanzeggen door haar ongemakkelijke waarheden in het gezicht te slingeren, dat is een van de belangrijkste taken van de publieke intellectueel. De macht met het wapen van de taal van de waarheid bestrijden. Zoals alle dictaturen en ook vele democratieën bewijzen: daar houden de machtigen niet van. Vandaar dat zoveel intellectuelen zijn gecensureerd, vervolgd, gevangen gezet, vermoord, vanaf brandstapel tot gewoon vermist. De taal staat niet alleen aan de kant van de macht maar is ook wezenlijk subversief tegenover de macht, daarom moet het spreekrecht in geperkt worden in the first place. In die zin is het misschien geen toeval dat de belangrijkste dissident, men zou kunnen zeggen de enige, in Amerika, Noam Chomsky, een linguïst is.
Dat men de waarheid in het gezicht van de macht kan slingeren, is nog maar eens bewezen door de pakkende woorden van de kleine Greta Thunberg, toen ze de Groten der Aarde toesprak in Davos: ‘I don’t want your hope…. I want you to panic… Our house is on fire.’ Dat is zo. Misschien kan de bevrijdende macht van de taal ons wakker schudden. Want ook de ecologische crisis is niet alleen een ‘natuurproces’ (of een samenzweringstheorie) maar ook een ‘taalprobleem’. Het Antropoceen, het geologische tijdperk dat de verpletterende voetafdruk van de menselijke soort uitdrukt, nodigt ons uit tot een andere houding, andere verhalen, tot een andere manier van spreken over en om te gaan met het niet-menselijke, de zogenaamde natuur. Het is dringend tijd dat we de wereld van de nonhumans, de niet-mensen beter begrijpen, meer naar waarde schatten en beter bejegenen. Dat is geen kwestie vangeitenwollensokkerij maar een kwestie van overleven. Elke dag een beetje meer.
De coronapandemie als zoönose (een ziekte die overspringt van dier op mens) is in deze een teken aan de wand, maar ook niet meer dan een teken: een voorproefje van de komende catastrofes. Tegenover deze ‘permanente catastrofe’, zoals ik het al in 2001 heb genoemd in een gelijknamig essay, staat de taal machteloos. Vandaar dat velen kiezen voor de negatie van de gemeenschappelijke wereld, een wereld waar geen klimaatopwarming, grote uitsterving of migratie bestaat, een hors sol, zoals Latour het noemt: weg van de wereld. Naast alle taalkracht van de wereld, die we met alle macht zullen nodig hebben – om de klimaatnegationisten, vaak vermomd als ecorealisten, te overstemmen bijvoorbeeld – spreek ik sindsdien ook over het denken als een oefening in sprakeloosheid.
Ook voor die ‘spleen van het Antropoceen’ (die ik bezing en bezweer in allerlei teksten, ook gedichten) moeten we woorden vinden, en het gemeengoed van de taal niet alleen verdedigen tegen hierboven al beschreven hegemonieën en tegenhegenonieën. Een taal voor het beschrijven en maken van een gemeenschappelijke wereld bedenken, dat is wat we meer dan ooit nodig hebben. (Daarom is het goed erover na te denken bij het begin van dit nieuwe jaar).
Lieven De Cauter is cultuurfilosoof en schrijver. Hij doceert aan het RITCS en aan de KULeuven