Barricadepoëzie: 22 gedichten van 1848 tot nu. Cover: epo.be)
Boekrecensie -

Barricadepoëzie, niet zomaar een ‘dichtbundel’

Docenten Nederlandse Literatuur Johan Sonnenschein en Kornee van der Haven bundelden 22 gedichten in Barricadepoëzie – Lyrisch activisme sinds 1848, die het jaar van de Commune van Parijs overbruggen tot vandaag. Wie nog worstelt met beslissingen over geschenken, dit is een ideaal oudjaarscadeau, politiek activisme én mooie poëzie in één geheel.

maandag 27 december 2021 10:55
Spread the love

 

In hun inleidend essay ‘Lyrisch activisme’ vatten redacteurs Johan Sonnenschein en Kornee van der Haven de geschiedenis van de Nederlandstalige politieke poëzie samen in een bundel van 22 gedichten. In de klassieke literatuurgeschiedenis blijkt weinig aandacht te zijn voor het politieke karakter van literatuur. ‘De officiële literatuurgeschiedenis… (heeft er veel aan gedaan) om de Nederlandse poëzie te ontdoen van haar scherpe politieke kanten.’

Beide redacteurs pleiten voor een nieuwe politisering maar ‘toch is dit geen boek over politieke maar over activistische lyriek – een belangrijk verschil’ dat ze verder toelichten. Hun selectie delen ze chronologisch in twee delen: Traditie van 1859 tot 1988 en Nu met een aantal gedichten op verzoek van hedendaagse auteurs. Elk gedicht wordt gevolgd door een commentaar.

Uitgeverij EPO prijst deze ‘bescheiden bloemlezing als volgt aan:

‘Wie de Nederlandstalige literatuurgeschiedenis erop naslaat, dreigt te denken dat wij in dit taalgebied niet aan politiek geïnspireerde poëzie doen. Sommige dichters raakten in de vergetelheid hoewel hun werk een belangrijk rol in de politieke en sociale strijd speelde.’

‘Elk hoofdstuk vertrekt vanuit een gedicht. Daarmee vormt het boek een bescheiden bloemlezing vanaf 1848. Maar tegelijk is het een poging om de lezer te inspireren en activeren voor en in de strijd voor maatschappelijke verandering.’

Tip: leg deze bundel op de salontafel (of eender waar in snel bereik), lees één gedicht naar keuze en de bijhorende commentaar. Het inleidende essay licht de selectie goed toe, maar je kan het ook links laten liggen en je eigen leesvolgorde bepalen – uiteindelijk ga je toch alles lezen.

Voor het uittreksel hieronder aarzelde ik aanvankelijk tussen hoofdstuk 1918 met het gedicht ‘Februarie’ van Paul van Ostaijen (jeugdsentiment?) en hoofdstuk 1973 ‘Chili, na duizend dagen’ van Jacq Vogelaar – heel actueel na de onverwachte overwinning van links presidentskandidaat Gabriel Boric.

Ik koos voor 1937 ‘Aan een gevallen makker’ van Jef Last (1898-1972) over de Spaanse Burgeroorlog, gevolgd door het eerste deel van de toelichting bij dit gedicht door Patrick Bassant:

Aan een gevallen makker (1937), Jef Last

 

Aan een gevallen makker

Een witte roos bloeide op dat vale veld,

roos van de dood te midden der gewonden

een jong gezicht had in zijn laatste nood

de vage schaduw van een lach gevonden.

 

‘Ik heb het koud’ klaagden zijn blauwe lippen

zijn weke hand zocht tastend naar een maat

ik zag zijn leven met zijn bloed ontglippen

en steeds maar liever scheen mij zijn gelaat.

 

‘Eén dode meer op onze lijst van helden’

mijn god, hoe walgt het woord mij in de mond

een kind veeleer dat brute domheid velde

één adem minder uit een zoete mond.

 

Een lied brak af na d’eerste teedre strofe

een dapper hart hield plotseling op met slaan

een makker minder op de donkre wegen

die door de modder onze voeten gaan,

 

maar deze morgen zet een jonge vogel

zich op een tak en zingt en zingt en zingt

het schijnt mij of in ’t zoete vogelfluiten

de stem van mijn gevallen makker klinkt.

 

Front van El Pardo, 16 febr. ’37

 

Poëzie en de daad aan het Spaanse front, Patrick Bassant

Bloemen op het slagveld

Groeiden in de Eerste Wereldoorlog klaprozen in Flanders Fields, hier in de heuvels ten noorden van Madrid bloeit een witte roos, symbool voor onschuld en reinheid, maar ook voor de dood. Een vaal veld ligt bezaaid met gewonden, onder wie iemand met een jong gezicht die ondanks zijn pijn een soort lach op zijn gezicht heeft – het kan ook een speling van het licht zijn. In dat jonge gezicht prevelen blauwe lippen als laatste woorden dat hij het koud heeft – in februari kan het ’s nachts vriezen in Spanje. Of heeft hij koorts?

Jef Last in mei 1968. Foto: Eric Koch/Anafo/CC BY-SA 3:0

De hand van de gevallen makker zoekt contact, tast om zich heen, terwijl bloed en leven uit hem wegstromen. De dichter kijkt toe, met een zekere tederheid, genegenheid voor zijn ‘makker’, zijn medestrijder. Als eerste ontsnapt hem een heroïserend cliché, een tegeltjeswijsheid in de trant van ‘Je kunt geen held zijn als je niet gestorven bent’.

Maar terstond realiseert de dichter zich hoe walgelijk dit is, een goedkope en krachteloze bezwering van iets vreselijks. Er was geen sprake van heldendom, er was domme pech, dom geweld dat hem noodlottig werd. Dan zet de dichter de metafoor van het lied voor het leven in, een lied dat na de eerste strofe (niet: couplet!) wordt afgebroken, een hart dat stopt met de maat slaan.

De dichter moet verder, zonder zijn makker, gelukkig nog niet alleen, maar wel zonder diens verlichting, over de donkere wegen. De volgende morgen fluit een vogeltje lang en mooi – het fluit het lied dat de kameraad begonnen was en houdt zo herinnering levend.

‘Aan een gevallen makker’ is opgenomen in de uitgave van de brieven die Jef Last aan zijn vrouw schreef1. In het boek staat het gedicht opeens afgedrukt, zonder aankondiging of kadrering vooraf. Het voorgaande fragment is gedateerd 21 januari en gaat over de herindeling van zijn bataljon en de Alta Voz del Frente (de luide stem van het front), de rijdende luidspreker die werd gebruikt om de tegenstander te bestoken met toespraken.

Het direct op het gedicht volgende dagboekfragment is van een ruime maand later, 21 maart, waarin Last vertelt dat hij in zijn leerboek Spaans romantische gedichten over de lente door Piferrer2 leest, en dat hij de aandrang voelt daar zijn eigen pogingen tegenover te zetten.

 

De eerste bloesems botten aan de bomen

jong groen ontspruit tussen het dode mos

voor onze linie ligt een lijk te dromen

reeds laat zijn vlees de dorre beendren los.

 

Een zoete geur van tijm zwoelt in de winden

en lichter blauw kleurt in de lauwe lucht

ik tracht de luizen in mijn hemd te vinden

maar geef het op daar ik de koude ducht.

 

En ergens in het bosje zingt een vogel

die, blij van hart, zijn jonge vreugde uit

ik buk me haastig voor een felle kogel

die al te dicht voorbij mijn oren fluit.3

 

‘Het wordt niks, ik geef het op, in deze koude voel ik mij als een marmot die zijn winterslaap zou willen ingaan’, onderbreekt hij zijn dichtpogingen. Het merkwaardige is dat je dit soort versjes geneigd bent af te doen als studentikoos, met een makkelijke tegenstelling in elke strofe: bloesemend groen tegenover een verterend lijk, lentegeur en frisse lucht tegenover kou en ongedierte en ten slotte het plezier van de fluitende vogel tegenover het directe gevaar van een fluitende kogel.

Een drietal grappige observaties, die echter een grote zeggingskracht krijgen als je beseft dat ze nauwelijks verzonnen zijn, dat de dichter op dat moment echt de geur van tijm en lijken inademde

– als hij al geen gasmasker droeg tijdens het schrijven. Het is authentiek, óók die pastorale elementen, en de reden waarom hij het schrijven opgeeft, is dat eveneens: te moe, te koud en te hongerig om met versjes bezig te zijn.

Opvallend is ook de jonge vogel. Die vormt een motief in wat Last van de burgeroorlog verhaalt. Zo is er het fraaie verhaal over de pajaro negro, waarin hij vertelt hoe een van zijn soldaten een tamme ekster of kraai als mascotte meevoert, die ze gekscherend dezelfde naam geven als de bommenwerpers van de opstandelingen – de ‘zwarte vogels’.

Op het moment dat deze soldaat verneemt dat zijn moeder gewond is geraakt door een vliegtuigbom, kan hij alleen maar de tamme vogel de nek omdraaien. De vogel voorziet dus in afleiding van de bommen en de kogels aan het front – een vrolijk wijsje tussen de explosies door – maar is eveneens bode van gevaar omdat ook kogels fluiten en bommenwerpers vliegen.

(Het hoofdstuk ‘Poëzie en de daad aan het Spaanse Front’ gaat vervolgens verder in op de levensloop van dichter Jef Last.

 

Johan Sonnenschein & Kornee van der Haven (red.). Barricadepoëzie – Lyrisch activisme sinds 1848. EPO, Antwerpen, 2021, 340 pp. ISBN 978 9462 6732 74. Dit artikel bevat pp. 163 tot 178. Overname van dit uittreksel vereist voorafgaandelijke toestemming van uitgeverij EPO uitgeverij@epo.be.

Johan Sonnenschein is docent Nederlandse Letterkunde aan de Universiteit van Utrecht. Kornee van der Haven doceert Vroegmoderne Nederlandse Letterkune aan de Universiteit Gent.

‘Barricadepoëzie kwam tot stand in de coronajaren. Het idee was om het boek – onder de werktitel Lyrisch activisme – in het voorjaar van 2020 te laten ontstaan uit ontmoetingen tussen activistische poëzielezers en lyrische activisten. Het eerste avondprogramma met lezingen en discussies vond ternauwernood plaats, enkele dagen voor de eerste Belgische en Nederlandse lockdown, op 12 maart 2020 in Perdu in Amsterdam, in samenwerking met het Actiefonds. De vervolgprogramma’s in Antwerpen, Gent en Utrecht moesten worden geschrapt: Lezing Lyrisch Activisme, 12 maart 2020, Perdu, Amsterdam (14:09):

Notes:

1   De Spaanse tragedie is een verzameling van drie bundels brieven, te weten: Brieven uit Spanje (1936), In de loopgraven voor Madrid (1937) en Madrid strijdt verder (1937), in 1937 of 1938 samen met enkele andere teksten uitgebracht onder de titel De Spaanse Tragedie; opgenomen in 8 Werken van Jef Last (Bussum 1947) en later in een verminkte versie onder dezelfde titel heruitgebracht, met teksten van later datum toegevoegd, maar waaruit ook passages verdwenen zijn (Amsterdam/Antwerpen 1962, gewijzigde herdruk in 1964 en 1970). Van deze voetnoot maak ik gebruik om Rudi Wester te bedanken. Zij gaf me heel wat inkijkjes in haar op dat moment bijna voltooide biografie Bestaat er een raarder leven dan het mijne? Jef Last (1898-1972) (Amsterdam 2021) en beantwoordde mijn aanvullende vragen uitvoerig.

2   Pau (Pablo) Piferrer i Fàbregas, 1818-1848. In de heruitgave van 1962 staat abusievelijk Piforver.

3   Jef Last, Acht werken van Jef Last (Bussum z.j. (1947)) 571; Jef Last, De Spaanse tragedie (Amsterdam/Antwerpen 1962) 63.

Geen copyrightvermelding

take down
the paywall
steun ons nu!