Boekrecensie -

Onweer over China

Met ‘Onweer over China’ heeft historicus Hugo Van de Voorde een standaardwerk afgeleverd. De auteur verkent het verleden en heden van dit gigantische land aan de hand van een diepgaande politieke en economische analyse. De opeenvolgende hervormingen met hoogte- en dieptepunten na 1800 naar een nieuw maatschappijmodel worden uitvoerig belicht. Traditiegetrouw bij Van de Voorde is het een omvangrijk boek geworden, waaraan hij 4 jaar heeft gewerkt (357 pagina’s).

vrijdag 5 november 2021 15:16
Spread the love

Er wordt een veelheid aan historische en actuele informatie op de lezer losgelaten, wat evenwel geen hinderpaal vormt voor de toegankelijkheid ervan. Relevant geselecteerde statistieken en grafieken verduidelijken specifieke thema’s. De literatuuropgave is recent en het register met trefwoorden is een uitstekende leidraad. In een bevattelijke taal en met aandacht voor de inhoudelijke opbouw en samenhang maken we kennis met de complexe en turbulente geschiedenis van twee eeuwen China.

Het boek bevat twee grote delen: de transitie van China naar de moderniteit en de postcommunistische transitie (de hoofdmoot). Het inleidend deel over de  geopolitieke verkenning van de Aziatische Middellandse Zee is een must voor de lezer. De auteur hanteert hierbij een nauwkeurige geopolitieke omschrijving van de maritieme wereld van Azië, puik toegelicht met geografische kaarten.

De renaissance

Van de Voorde zoekt verklaringen waarom China rond 1800 de industriële revolutie heeft gemist. Het land was economisch en politiek onbeduidend, terwijl het voorheen een kernland in de wereldeconomie was (16de tot 18de eeuw). De spectaculaire opmars op het wereldvlak betekent een renaissance voor het land. Het is het resultaat van opeenvolgende al dan niet geslaagde inhaalbewegingen naar de moderniteit. Hierbij moeten we steeds voor ogen houden dat veranderingen en nieuwe ontwikkelingen zich in dit immense land niet gelijklopend manifesteerden en veelal de belangen op het lokale vlak doorkruisten. Kortom, de doorwerking ervan in een land met een continentale omvang moet genuanceerd worden.

Een gecentraliseerde staat

In dit eerste deel komen o.a. aan bod het imperialisme van Japan met de vernederingen en bezettingen (WO I, de jaren dertig-veertig), de oprichting van de Chinese Republiek (1912-1949) en de langdurige burgeroorlog (1927-1936 en 1945-1949)  tussen de nationalisten (Guomindang) en de communisten met de uiteindelijke overwinning in 1949 van Mao op z’n rivaal Chiang Kan Shek. De historisch gegroeide relaties met de eilandenstaat Taiwan en Japan  worden in een actueel perspectief geplaatst, alsook de gewijzigde machtsverhoudingen met Rusland (zie de implosie van de Sovjet-Unie).

Van de Voorde onderscheidt in het ganse proces van hervormingen een belangrijke eerste periode 1949-1980. Het is de communistische heroriëntering van de CCP onder leiding van Mao Zedong (1893-1976). De Chinezen kregen een gecentraliseerde staat naar Sovjetmodel met een staatsgeleide industrialisering. De primaire accumulatie van kapitaal versnellen door de collectivisering van de landbouw was het hoofddoel.

Deze inhaalpoging naar moderniteit mislukte echter door de radicaliteit ervan gevoed door de ideologische verblinding (zie ‘De Grote Sprong Voorwaarts’ en de excessen tijdens de ‘Culturele Revolutie’). De auteur bestempelt dit terecht als de zwarte bladzijden van het Maoïsme de hongersnood bij de plattelandsbevolking, de genadeloze zuiveringen en de machtsstrijd binnen de CCP. Wel springt de markante stijging van de levensverwachting in het oog. In 1949 was dit slechts 32 jaar en in 1978 nam dit toe tot 65 jaar!

Ook was er de geleidelijke toename van het spaarvermogen bij de gezinnen. Dat maakte de agrarische modernisering mogelijk. Te vermelden valt dat tijdens de wereldwijde schuldencrisis in de jaren zeventig de Chinese Volksrepubliek geen noodkredieten moest vragen aan de Wereldbank en het IMF (vergelijk maar even met tal van Latijns-Amerikaanse en Zuidoost-Aziatische landen).

Ontwikkelingslijnen

Het is een pluspunt dat Van de Voorde  het belang en de betekenis van de continuïteit van een aantal ontwikkelingslijnen onderstreept. De  fundamenten voor staatcontrole over de economie werden reeds gelegd door de nationalisten, dus nog vóór de machtsovername door de CCP in1949. De Guomindang slaagde er echter niet in om een sterk gecentraliseerde staat te vormen om zo de staatgesteunde industrialisering succesvol te maken.

In de periode 1970-1980 werden trouwens belangrijke fundamenten gelegd, waarop Mao’s opvolgers konden steunen. Zo startte de zgn. China Boom tien jaar eerder rond 1970, dus nog onder Mao. De hervormde communes die de basis hebben gevormd voor de Groene Revolutie (1970-1979) zorgden voor een significante toename van de totale voedselproductie en stimuleerden de modernisering van de landbouw. Hoewel het land in de periode 1949-1979 internationaal geïsoleerd was, was er een uitgebreid netwerk van infrastructuur en zware industrieën. De basis werd gelegd voor de verdere industrialisering en grootscheepse urbanisering.

De autoritaire kapitalistische staat

Met de postcommunistische transitie komt er een tweede kernperiode van1980 tot 2010. Deng Xiaoping g is de leidende figuur (1904 -1997). Het betekende het einde van het communisme en de keuze voor een kapitalisme met Chinese kenmerken, weliswaar binnen het strakke keurslijf van de partij. De politieke macht bleef in handen van de regeringselites. Deze periode van hervormingen ging niet enkel gepaard met de machtsstrijd  tussen de facties binnen de CCP, maar tevens met veel sociale onrust, grote problemen op de arbeidsmarkt en repressie (zie o.a. Tianamen opstand in 1989).

Interessant is dat er geëxperimenteerd werd met de dorpsdemocratie. Op lokaal vlak werden gemeenschappen geïnstalleerd met zelfbestuur. De communes werden vervangen door een zelfverantwoordingsysteem voor de boeren. Het terugdringen van de overheidscontrole op het privéleven werd een feit (vergelijk even met het hedendaagse China). Privé bedrijven werden gelegaliseerd en de financiële en economische inbreng van de overzeese Chinezen uit Taiwan, Hong Kong en Singapore was cruciaal voor de economische expansie (geraamd op 200 miljard dollar). Het is de fase van het zgn. ondernemerskapitalisme, later door Beijing wegens de neergaande economische groei vervangen door het staatskapitalisme met grote staatsgeleide monopolies.

Het ‘Rapport over de werking van de regering’ in 1975 was een ankerpunt. Met langlopende meerjarenplannen moest de Chinese Volksrepubliek tegen het einde van de 20ste eeuw  de algehele modernisering van de landbouw, industrie, defensie, wetenschap en technologie verwezenlijkt hebben. De erfenis van Mao woog echter structureel nog door in termen van het gemis aan geschoolde arbeidskrachten en het tekort aan grondstoffen en energie. Dat laatste blijft vandaag nog steeds een strategische uitdaging voor de Chinese Volksrepubliek.

Van de Voorde diept de contradicties van het ontwikkelingsmodel op, zoals de te grote afhankelijkheid van de buitenlandse import en de onderconsumptie. De bijsturingen van het beleid waren dan ook gericht op het stimuleren van de binnenlandse vraag. Daarnaast lag de focus op het wegwerken van de toenemende ongelijkheid tussen rijk en arm, incluis tussen de regio’s. Mede door de exportgroei en de stroom van buitenlandse directe investeringen werd de economische expansie verdergezet. Dat veroorzaakte  toenemende milieuproblemen en verspilling. Investeringen op basis van schuldfinanciering waren voor de economische groei essentieel, maar zorgden op termijn voor overcapaciteit in de Chinese industrie.

Een conservatieve modernisering

De auteur noemt het regime van Xi Jinping een conservatieve modernisering, van democratisering kan er bezwaarlijk sprake zijn. Het gaat louter om de handhaving van de politieke meritocratie, van het monopolie van de CCP en dus het in stand houden van het regime. Met Xi Jinping als secretaris-generaal van de CCP (2012) werd de periode van hervormingen van  Deng Xiaoping en zijn opvolgers afgesloten. De auteur vergelijkt de eerder bezadigde koers van Deng Xiaoping versus de brutale koers van Xi Jinping. Voor Xi is de economische machtsgroei primordiaal; het is het fundament waarop het militair vermogen en het politiek gewicht steunt, zowel nationaal als internationaal. China moet een pilootnatie worden in innovatie en spitstechnologie. Dus komaf maken met het lenen en stelen van waardevolle technologieën uit het buitenland. De recente investeringen in wetenschap en onderwijs tonen dat aan. Andere speerpunten in Xi’s beleid zijn o.a. de strijd tegen de armoede op het platteland en tegen de wijdverbreide corruptie (historisch verankerd in de Chinese samenleving). Het ontwikkelen van nieuwe handelsroutes heeft dan op zijn beurt tot doel alternatieve markten te zoeken voor de overzeese Chinese ondernemingen en het stimuleren van de economie in de centrale provincies (minder welvarend dan de kustregio’s).

De veerkracht van het Chinees staatskapitalisme ligt in zijn flexibel aanpassings- en transformatievermogen om groeivertragingen te counteren. Nochtans wordt het land met gigantische uitdagingen geconfronteerd. Een aantal voorbeelden: de enorme schulden bij ondernemingen en lokale besturen, de wanbetalingen en het faillissement van grote staatsbedrijven, de  urgente saneringen in de financiële sector, de terugtrekking van mondiale ondernemingen, de toenemende vergrijzing en de merkbare daling in de totale omvang van arbeidskrachten. Bovenop zijn er de handelsconflicten met de VSA en het  klimaat- en milieuvraagstuk.

Een nieuwe bipolariteit 

Onder Xi Jinping ontstaat er een nieuwe bipolariteit in niets te vergelijken met die tussen de VS versus de Sovjet Unie (zie ‘De Koude Oorlog’). Van de Voorde belicht uitvoerig de diverse aspecten ervan. Hij neemt het buitenlands beleid, de economische strategieën en de rivaliteit met de VSA onder de loep. Zo beoogt het Belt and Road Initiative (BRI)  de integratie van een groot deel van het supercontinent Eurazië. Het gestaag uitbreiden van China’s invloedssferen en netwerken in Zuidoost-Azië is volop aan de gang door grootscheepse investeringen via staatsbedrijven (energienetwerken, havens, wegen en vliegvelden). De ontwikkelingsstrategie is tevens gericht op de verbinding en samenwerking  tussen landen van Afrika en Eurazië.

Afrika wordt  weleens het tweede continent van China genoemd. In ruil voor de levering van vitale en minerale grondstoffen worden investeringen in urbanisatie en infrastructuurwerken gerealiseerd. Hierbij wordt een gedaan beroep doen op Chinese ondernemingen, arbeiders en de materialen  Bovendien steken de participerende landen zich hopeloos in de schulden door de leningen. In bepaalde Balkanstaten (Servië) en lidstaten van de E.U. (Hongarije en Portugal)  worden tevens dergelijke projecten opgezet. Het spreekt tot de verbeelding dat sedert 2013 Chinese ondernemingen in 14 Europese havens hebben geïnvesteerd.

Ook komt de maritieme kant van het verhaal aan bod. De zeeën zijn van cruciaal belang voor China. De tweeoceanen strategie van het regime om de energiezekerheid en de grondstoffeninvoer veilig te stellen via de Stille en Indische Oceaan is hét voorbeeld. De straat van Malakka uitmondend in de Zuid-Chinese Zee is een van de drukste scheepvaartroutes. Een groot deel van de goederen naar en van China passeert hier.

De Aziatische Middellandse Zee is niet enkel een intens verweven economische ruimte, maar tevens de ruimte van botsende strategische belangen. De voorbeelden zijn legio: de machtsstrijd in de Zuid-Chinese Zee met de bedreiging van de soevereiniteit van de Aziatische buurlanden in hun territoriale wateren en de ramkoers met Australië in de South Pacific. Daarbij is er het groeiend militair tegengewicht versus de dominantie van de Amerikaanse vloot. Voeg daarbij de opkomst van India als maritieme macht en van het maritiem verdrag met Japan en we krijgen een geopolitiek kruitvat.

De interne kwetsbaarheid

Van de Voorde stelt dat de Chinese Volksrepubliek onderhevig is aan een dreigende interne kwetsbaarheid. In China is er geen sprake van een vrije samenleving met een vrije meningsuiting. Er is de blijvende inkomensongelijkheid, de corruptie en de deplorabele sociale context voor de laaggeschoolde arbeiders. Overigens zorgt de groeiende kloof tussen enerzijds de samenleving en anderzijds de politieke en economische elites voor een breed ongenoegen bij de modale Chinees.

Volgens Van de Voorde is het een wensdroom om te denken dat de integratie van de spitstechnologie in de Chinese samenleving zal leiden tot het einde van de autocratische staat. Integendeel, er is de totalitaire wurggreep op de samenleving via spitstechnologie. Daarnaast is er de intimidatie, de opsluiting en de repressie voor wie zich niet confirmeert met de politiek van het regime (zie Hong Kong en de Oeigoerse kwestie). Hoewel er spectaculaire inhaalbewegingen gerealiseerd werden bij de

modernisering van het land en miljoenen Chinezen uit de armoede getild zijn,  blijft er de kwestie van de mensenrechten. De hamvraag is of de interne kwetsbaarheid op termijn tot een binnenlandse explosieve situatie zal leiden ?

 

Meer info: ‘Onweer over China. Waarom het China van Xi niet dat van de Chinezen is’  werd uitgegeven door Pelckmans en kost 30 euro. Hugo Van de Voorde is historicus (Universiteit Gent) en was inspecteur Geschiedenis Secundair Onderwijs.  Eerder verschenen recensies van ‘Mensen of Barbaren’ (2011) en van ‘Naar één wereld. De drie stappen van de globalisering’ (2014) bij DeWereldMorgen.

 

Creative Commons

take down
the paywall
steun ons nu!