In deze opinie wil ik mijn bezorgdheid uitdrukken over de kwaliteit van het huidige maatschappelijke debat, of althans het gebrek daaraan, zoals dat wat mij betreft erg duidelijk geworden is in de manier waarop het afgelopen anderhalve jaar de kwestie van hoe om te gaan met de Covid-19-pandemie in de media is behandeld. Het is opvallend dat het discours hierover verbazingwekkend homofoon is en dat kritische stemmen snel weggezet worden als die van mensen die geen recht van spreken hebben. Maar, wat me vooral zorgen baart is dat hierbij dikwijls een beroep wordt gedaan op de ‘harde’ wetenschap en op ‘onbetwistbare’ cijfers en feiten, waarbij snel elke kritische interventie als onzinnig en redeloos wordt bestempeld. Wat ik hier aan de kaak wil stellen is dat er hierdoor ernstig onrecht wordt gedaan (1) aan de manier waarop wetenschap eigenlijk werkt en (2) aan de manier waarop politiek, maatschappij en wetenschap innig met elkaar verstrengeld zijn.
Kort gesteld, het lijkt vaak alsof wetenschap een praktijk is die, ten eerste, principieel consensus nastreeft en op een bepaald moment onbetwistbare zekerheden vermag te poneren – zelfs wanneer het gaat om een nieuw en uiterst complex probleem zoals het Coronavirus. Ten tweede wordt deze praktijk voorgesteld als één die feitelijke kennis aanlevert aan de maatschappij, dewelke bij monde van haar politieke vertegenwoordigers op basis van deze feiten collectief bindende beslissingen moet nemen. Ten derde wordt gesuggereerd dat omwille van die duidelijke scheiding tussen wetenschap en politiek, wetenschapsbeoefening een geheel autonome praktijk is waarin andere belanghebbenden zich niet dienen te roeren: verder debat is slechts toegelaten wanneer men eerst gewoon luisteren wil naar de dé feiten van de harde wetenschap.
Sta me toe om, geruggensteund door het werk van de Franse wetenschapsfilosoof Bruno Latour, toch enige vraagtekens bij deze aannames te plaatsen. Onbetwistbare cijfers en feiten bestaan volgens hem niet, want consensus is altijd een fragiele en eerder zeldzame conditie binnen de wetenschappen (of het moet gaan over evidente zaken, zoals het feit dat de aarde niet vlak is). Wanneer het gaat om de impact van het virus en van de maatregelen op ‘de’ gezondheid van ons allen, kan men vanuit wetenschapsfilosofisch standpunt niet stellen dat het hier om neutrale en algemeen aanvaarde feitenkennis gaat. De feiten, waarmee we constant om de oren worden geslagen, zijn het product van een zeer enge, c.q. gemedicaliseerde definitie van onze collectieve gezondheid (namelijk: het vrijwaren van zorgcapaciteit op de IC’s en het terugdringen van de mortaliteit in specifieke bevolkingsgroepen). Deze medische stem is vanzelfsprekend (!) evenwaardig aan andere stemmen, maar zij kan dus niet de enige stem zijn die dient gehoord te worden in een serieus publiek debat. Onze collectieve gezondheid gaat immers om veel meer dan louter (over)leven. Zoals de recente wereldwijde protesten ook aantonen is zowel het zelfbeschikkingsrecht om te bepalen wat we doen met ons eigen lichaam als de vrijheid om onze naasten te kunnen bezoeken zonder draconische maatregelen in acht te nemen, voor velen cruciaal voor een gezond collectief bestaan.
Feiten als zodanig bestaan dus niet, maar het maakt wel een verschil of ze al dan niet ingebed zijn in een ruimere maatschappelijke discussie – waarbij de impact op IC-capaciteit en mortaliteit bediscussieerd kan worden en ook afgewogen kan worden tegenover andere aspecten van gezondheid. Dat is nu net waaraan het vandaag ontbreekt. De collectieve paniek die ons deel is omwille van feiten die verder nooit worden gecontextualiseerd, noch bekritiseerd, zorgt voor een vrijgeleide om een beperkt aantal experten het sociaal, cultureel, economisch en educatief beleid te laten bepalen. Met andere woorden, de zogezegde grens tussen wetenschap en politiek die men steeds benadrukte aan het begin van de pandemie, lijkt niet (meer) te bestaan. Wanneer de feiten geacht worden voor zichzelf te spreken en wanneer ze bovendien het zwaarst denkbare onheil aankondigen, dan heeft het beleid gewoon geen andere keuze dan te volgen.
Voor alle duidelijkheid: wanneer Latour stelt dat feiten niet ‘statisch’ zijn en niet op ‘zichzelf’ (ont)staan, dan bedoelt hij niet dat feiten louter subjectieve interpretaties zijn. Alsof alles om het even is en de mening van een viroloog exact evenveel waard is als die van om het even wie we op straat aanklampen. Neen, Latour wil net waarschuwen voor de rampzalige gevolgen voor de maatschappij wanneer – zoals vandaag voortdurend lijkt te gebeuren (in het bijzonder in de media) – bepaalde feiten worden ingezet als neutrale en onbetwistbare vaststellingen. Zo’n strategie werkt immers niet: door alternatieve stemmen uit te sluiten van het debat, gaat men mensen die kritisch staan tegenover de dominante visie en het beleid net niet overtuigen. Verder duwt men hen zo in de richting van andere, dikwijls hermetische en soms gewelddadige, kanalen om daar het debat te (her)openen. Wat echter nodig is, is dat iedereen die de kwestie van de collectieve gezondheid aangaat (en dit schijnt me net een kwestie die echt allen aangaat) op zijn minst de kans moet krijgen om betrokken te worden bij het genereren van wetenschappelijke kennis. Bijvoorbeeld door mee een stem te hebben in het bepalen van wat men eigenlijk vandaag verstaat onder een gezonde samenleving. Hoe meer mogelijkheden er bestaan om tegenwerpingen (‘objections’) te formuleren binnen een publiek debat, zo stelt Latour, hoe ‘objectiever’ kennis zal zijn en dus hoe sneller deze collectief gedragen zal worden.
Als men dus enkel in het publieke debat die stemmen laat klinken die steeds dezelfde analyses en boodschappen onderstrepen, dan lijkt me dit een aanpak die enkel faliekant kan aflopen. Het lijkt hoogdringend om ook critici en sceptici aan het woord te laten en deze niet meteen weg te zetten als mensen die van niet beter weten. Dan pas krijgen we een echt collectieve, volwassen en kwaliteitsvolle discussie die ‘objections’ en dus objectiviteit garandeert. Maar, daaraan lijkt het serieus te hebben ontbroken in het voorbije anderhalf jaar.