Voor de meeste Vlamingen was Sophie Wilmès tot eind 2019 een complete onbekende. Op zich is dat niet uitzonderlijk. De meeste Vlamingen kennen de federale Franstalige ministers niet, op eerste minister Charles Michel en Didier Reynders na. Dat is trouwens altijd zo geweest, ook de Franstalige Belgen weten nauwelijks welke Vlamingen in de federale regering zetelen. Overigens weten heel wat Vlamingen al evenmin wie de Vlaamse federale en Vlaamse gewestministers zijn, laat staan dat ze het verschil tussen beide regeringsniveau’s kennen.
Een logistieke uitdaging
De Franstalige liberale partij MR (Mouvement Réformateur) stond in 2014 met zijn deelname aan de regering Charles Michel I voor een zware logistieke uitdaging. De politieke samenstelling van deze regering was historisch ongezien. Drie Vlaamse partijen vormden een coalitieregering met slechts één enkele Franstalige partij.
Dat kan. Er is niets in de Belgische wetgeving dat bepaalt dat een federale regering een parlementaire meerderheid moet hebben in elke taalgroep afzonderlijk. De Grondwet bepaalt daarentegen wel een taalkundige evenredigheid in de samenstelling van de regering.
Met 20 van de 63 Franstalige zetels in de Kamer vertegenwoordigde de MR minder dan 30 procent van de Franstalige kiezers. Deze regering betekende een radicale breuk met de oeroude politieke traditie die stelt dat elke taalgroep minstens met een eigen meerderheid in de federale regering moet zetelen. De MR kreeg als zoenoffer voor deze riskante operatie de post van eerste minister. Ook dat was een trendbreuk met de traditie die stelt dat de voorzitter van de grootste coalitiepartij altijd de post van eerste minister krijgt.
Alleen Charles Michel en (zijn aartsrivaal) Didier Reynders konden die plaats invullen, omdat zij de enige nationaal sterke figuren van de partij zijn maar eveneens omdat zij de enige MR-politici zijn die ook Nederlands kunnen. Charles Michel haalde het op Reynders. Verder werd de spoeling echter dun. Waar een partij anders maximaal 3 ministers (en één of twee staatssecretarissen) mag leveren, moest de MR nu zomaar eventjes acht plaatsen invullen.
Hervé Jamar (later vervangen door Sophie Wilmés), Daniel Bacquelaine, Willy Borsus (later Denis Ducarme), Marie-Christine Marghem en Jacqueline Galant (later François Bellot) hebben met elkaar gemeen dat zij voor 2014 onbekende backbenchers waren én geen Nederlands kunnen op één uitzondering na (zie verder). Na het vertrek van de N-VA eind 2018 werden de ministerposten herverdeeld en het aantal ministers verminderd tot 13 en hield de MR er nog altijd 7 over.
Merkwaardige loopbaan
De politieke loopbaan van Wilmés is meer dan merkwaardig. Ze heeft alles te danken aan deze historisch zeer uitzonderlijke politieke omstandigheden. Ze werd pas voor het eerst federaal volksvertegenwoordiger in 2014, als eerste plaatsvervanger van Didier Reynders in het kiesdistrict Brussel-Hoofdstad, die minister van Buitenlandse Zaken bleef.
Zestien maanden later in september 2015 volgde zij minister van Begroting Hervé Jamar op, die gouverneur van de provincie Luik werd. In december 2018 – na het vertrek van de N-VA uit de federale regering – werd ze bovendien minister van het Openbaar Ambt, zeg maar de baas van alle federale overheidsdiensten.
Zowel Charles Michel en Didier Reynders kozen vervolgens voor de zekerheid van een Europese loopbaan en vertrokken uit de federale regering. Reynders werd op Buitenlandse Zaken vervangen door de onbekende Philippe Goffin, wiens pogingen om ‘Nederlands’ te spreken pijnlijk gênant zijn.
De enige reden waarom Sophie Wilmès vervolgens eerste minister werd op 27 oktober 2019, notabene van een ontslagnemende regering na verkiezingen – opnieuw een historisch unicum – is heel eenvoudig: zij is de enige federale politica van de MR die Nederlands spreekt. Ze werd zo tevens de allereerste vrouwelijke eerste minister van België.
Zes maanden later, op 17 maart 2020, werd andermaal geschiedenis geschreven. De Kamer van Volksvertegenwoordigers gaf zijn vertrouwen aan een minderheidsregering die amper 38 zetels telt op een totaal van 150 volksvertegenwoordigers. De enige opdracht van haar regering is een oplossing te vinden voor de coronapandemie.
Uitzonderlijke omstandigheden scheppen kansen
Sindsdien overtreft Wilmès de verwachtingen van vriend en (vooral) vijand. Zij is de best mogelijke eerste minister op het meest gepaste ogenblik in de gegeven omstandigheden. Ze komt goed over, spreekt vlot Nederlands, geeft kalm en overwogen uitleg, probeert nooit zichzelf op de voorgrond te pushen en geeft ruimte aan de vertegenwoordigers van de gewestelijke regeringen én aan de wetenschappers.
Wie bij dit alles heel zuur staat te kijken is de N-VA. De partij moest de voorbije anderhalf jaar een reeks verkeerd afgelopen inschattingen incasseren. Het ontslag uit de federale regering eind 2018 leidde niet tot de val van de regering en verhoopte vervroegde federale verkiezingen, die op basis van het migratiethema zouden worden gehouden. Dat droomscenario mislukte volkomen. Integendeel, de partij werd geconfronteerd met een corruptieschandaal notabene in hun geliefkoosd terrein, de migratieproblematiek.
Sindsdien rijgt de partij de flaters aan elkaar. Zo passeren miskleunen zoals cheques voor tweedeverblijvers aan de kust en de 3 procent technische werkloosheidscijfers in Frankrijk (het echte cijfer is 30 procent). Alleen dankzij de onkritische Vlaamse mainstream media wordt de schade enigszins beperkt. Het kan niet maskeren dat de N-VA voor het eerst in jaren in woelig vaarwater zit waar ze niet op de vertrouwde thema’s kunnen hameren. Ook het iets meer extreemrechts varende Vlaams Belang moddert maar wat aan.
Na een bijna hilarisch ongeloofwaardige poging om zelf een federale regering te gaan leiden, mét de partij waarover ze al zes jaar een veto uitspreken, moet de N-VA nu lijdzaam toezien hoe de federale regering onder leiding van Sophie Wilmès het voortouw neemt in de bestrijding van de coronapandemie. Wilmès blijft er rustig bij, doet geen controversiële uitspraken, en vooral, ze laat zich communautair niet provoceren tot militante reacties.
Politiek compleet onbekend terrein
Uiteraard is het parcours van de Nationale Veiligheidsraad (NVR) allesbehalve feilloos. Wat had men anders verwacht? Dit zijn ongeziene omstandigheden waar geen enkele politieke partij ook maar enige ervaring mee heeft. Het voorstel om een beperkt bezoekrecht toe te kennen in woonzorgcentra was zeker geen goede zet. België is echter geen uitzondering, ook meerdere andere landen zoeken hun weg en begingen al meerdere blunders.
De NVR is niet boven kritiek verheven, maar men kan er niet omheen kijken dat de grootste critici van Wilmès niet ter goeder trouw zijn. In de NVR zetelen alle gewestregeringen samen met de federale regering. Alle maatregelen – de goede én de minder doordachte – werden daar goedgekeurd door de CD&V, Open Vld én de N-VA. Er was voldoende tijd om te dubbelchecken.
De snelheid waarmee gewestministers van de N-VA telkens weer na elke beslissing de kleine details weten uit te pluizen op echte en ingebeelde contradicties wijst op vooringenomenheid en voorbereiding. Politieke spelletjes tijdens een pandemie … CD&V en Open Vld, de Vlaamse regeringspartners doen nauwelijks moeite om een andere stem te laten horen.
De reden waarom de partij zo handelt is niet nieuw. De N-VA heeft er alles voor over om de onwerkbaarheid van het federale systeem te bewijzen. Ook al weet de partij als geen ander dat er in Vlaanderen geen meerderheid is voor een splitsing van het land, toch blijft dat een van haar hoofddoelen. De Vlaamse coalitiepartners CD&V en Open Vld bieden daar geen weerwerk tegen.
Eerste minister Sophie Wilmès doet echter iets wat de N-VA tot wanhoop drijft. Ze blijft er kalm bij. Wilmès kent de N-VA door en door. Ze heeft er immers vier jaar meer geregeerd in goede verstandhouding. Ze heeft zich nog geen enkele maal laten verleiden tot heftige tegenreacties.
Het lijkt onlogisch maar dat is het niet: nu vinden dat Sophie Wilmès het goed doet en dat ze het vertrouwen van de bevolking verdient én tegelijk heel sceptisch blijven over wat zij in petto heeft voor het postcoronatijdperk, het kan perfect. De kans is trouwens groot dat zij de mogelijkheid die ze door deze historisch ongeziene context heeft gekregen zal kunnen consolideren als sterke kandidaat eerste minister postcorona.
Politica met een ideologie
Het zou echter zeer naïef zijn om zomaar te geloven dat zij dan niet haar echte politieke kleur zal laten prevaleren. Integendeel, daar mag men 100 procent zeker van zijn. Om dat te stellen volstaat het terug te blikken naar haar politieke loopbaan voor corona. Die is duidelijk. Zij staat binnen het neoliberale spectrum aan de extreme antisociale kant.
Voor de meeste Vlamingen mag zij dan tot voor enkele maanden een compleet onbekende geweest zijn, dat is ze niet voor de inwoners van mijn gemeente, Sint-Genesius-Rode, en in mindere mate voor de inwoners van de provincie Vlaams-Brabant. Wie de voorbije jaren de minder bekende ministers van de federale regering wel gevolgd heeft zal eveneens wantrouwig staan tegenover een eerste minister Sophie Wilmès na corona.
Persoonlijke verdiensten vs privileges van de eigen klasse
Sophie Wilmès is kind van ouders met een netwerk in de hogere kringen van het land. Haar vader was hoogleraar economie aan de UCL, regent in de Nationale Bank en lid van de raad van bestuur van meerdere privé- en openbare bedrijven. Hij werkte op meerdere ministeriële kabinetten, net als haar moeder.
Brits politiek commentator Owen Jones legde in zijn boek Chavs (zie ‘Chavs’: het gaat wél om de klasse waarin je geboren wordt) uit dat kinderen met ouders die een uitgebreid netwerk hebben, veel meer kansen krijgen om carrière te maken dan kinderen uit de lagere klassen:
‘Kinderen uit een bevoorrecht milieu profiteren buitenproportioneel van het netwerk en het contact van hun ouders. Velen krijgen even vaak de baan die ze wensen door een aanbeveling of door vrienden van vrienden als door hun eigen kwalificaties. Een arbeiderskind uit Glasgow of Liverpool kan alleen maar dromen van zo’n kruiwagen.’
Na haar studies communicatie en financiën vond Wilmès onmiddellijk werk in een publiciteitsbedrijf waarop een stageplaats volgde bij de Europese Commissie en uiteindelijk een loopbaan als economisch en financieel adviseur bij een groot advocatenkantoor. Zonder de minste twijfel is zij er van overtuigd dat zij die vlotte carrière uitsluitend te danken heeft aan haar persoonlijke talenten.
Sint-Genesius-Rode
Haar eerste stappen in de politiek zet ze in 2000 als gemeenteraadslid in Ukkel, een van de rijkere gemeentes in het zuiden van het Brussels Hoofdstedelijk gewest. In 2012 wordt ze opnieuw gemeenteraadslid en schepen, nu in buurgemeente Sint-Genesius-Rode, een Vlaamse gemeente met taalfaciliteiten. Daar ontpopt ze zich als communautair scherpslijper en rabiate neoliberaal: maximale besparingen, minimale uitgaven. Sint-Genesius-Rode is een van de weinige Belgische gemeenten met een begrotingsoverschot.
Die communautaire stoerdoenerij op gemeentelijk niveau mag overigens met enige korrels zout worden genomen. Het gemeentebestuur heeft geen enkele bevoegdheid over het taalstatuut en de taalwetten. Haar partij MR en de andere partijen in de gemeenteraad doen op het federale niveau, waar het wel toe doet, ondertussen niets op dit vlak op wat straffe retoriek af en toe na.
Overigens geldt dat ook voor de Vlaamse partijen, lokaal zijn die heel activistisch. De N-VA nam in de federale regering als grootste partij van de coalitie, met slechts één Franstalige partij in de meerderheid, echter geen enkel communautair initiatief tussen 2014 en 2018 (voor meer achtergrond, zie Haalt de N-VA Vlaams-nationale roots even van onder het stof na ze vijf jaar te negeren?).
Minister van begroting
Over haar 18 maanden als gewoon parlementslid valt niet veel te zeggen. Dat kan je haar niet kwalijk nemen, het gevoerde neoliberale beleid kwam volledig overeen met haar eigen maatschappelijke visie. Meer informatie hebben we over haar prestaties als minister van Begroting. Samen met haar N-VA-collega minister van Financiën Johan Van Overtveldt was zij in perfecte harmonie de mede-architect van het enorme federale deficit dat met de coronapandemie op de achtergrond is geraakt.
Het onderscheid tussen het ministerie van Begroting en het ministerie van Financiën kan je theoretisch uitleggen maar het echte onderscheid is politiek. Het laat de politieke partijen toe om de controle over het geld te verdelen over meerdere partijen.
Voor minister van Begroting Wilmès waren er qua besparingen geen taboes. Ze had het dan niet over de fiscale belastingparadijzen, over de miljarden die de grote bedrijven wegsluizen naar het buitenland of over de vele schandalen, Panama Papers e.d. maar over de sociale zekerheid. In 2018 zal de begroting in evenwicht zijn, zei zij in de Franstalige media net als Van Overtveldt aan de Vlaamse kant … Ondertussen weten we wat daar is van overgebleven.
Gratieperiode
Sophie Wilmès heeft een gratieperiode tot eind september wanneer haar corona-volmachtenregering terug moet naar het parlement. Wat dan zal gebeuren, durft niemand te voorspellen. Alles hangt immers af van de coronapandemie, een compleet politiek onbekende factor.
Op korte termijn is het voorbarig om te speculeren welke koers de federale regering zal varen en of dat onder een eerste minister Wilmès zal zijn. De coronacrisis zal nog doorgaan tot er een vaccin wordt gevonden. Dat kan nog jaren duren … Gezien de ernst van de situatie moet zij ondertussen het volste vertrouwen krijgen van de bevolking.
Dat doet ze goed. Haar reactie op het lekken van het voorlopig rapport van de exitstrategie is exemplarisch. Zij betreurt de lekken en weigert elke verdere commentaar tot vrijdag na de volgende NVR. Zij zoekt de mediascoops niet.
Ondertussen moeten alle sociale krachten over het postcoronatijdperk nadenken en goed beseffen dat Sophie Wilmès niet hun bondgenoot is, wat, nogmaals, niet tegenspreekt dat zij voor het ogenblik alle steun verdient.
Dit zijn bizarre tijden.
Notes:
Twee interviews van 2018 geven een goed beeld van Sophie Wilmès ante-corona (Franstalig zonder ondertitels):