Foto: Peter van der Sluijs, Wikimedia Commons / CC-BY-SA-3.0 (More information about the rights of this work, see below article)
Opinie -

De plannen van de nieuwe minister van Onderwijs gewikt en gewogen

De passages van het regeerakkoord over onderwijs klinken hier en daar goed. Maar als je ze afmeet aan de huidige noden en uitdagingen, dan krijg je een heel ander plaatje. Je kan nu al met vrij grote zekerheid voorspellen dat hier niet zoveel geëxcelleerd zal worden.

dinsdag 15 oktober 2019 11:08
Spread the love

Op het einde van een legislatuur beoordeel je een minister op zijn of haar resultaten. Bij het begin doe je dat door te kijken naar de ambities, de concrete plannen en de hoeveelheid middelen die hij of zij ervoor overheeft.

Voor de beoordeling van die plannen of ambities kijken we best naar de noden en uitdagingen die er zijn. En die zijn ondertussen genoegzaam bekend. De belangrijkste zijn het lerarentekort, de grote kloof tussen sterke en zwakke leerlingen, de dalende kwaliteit van het onderwijsniveau en de achterstand op het vlak van scholenbouw.

Laat ons nu eens kijken wat de minister al dan niet in petto heeft voor elk van deze vier aspecten.

1. De werkdruk en het lerarentekort

Leraren kreunen onder de werkdruk. De afwezigheid wegens ziekte is zeer hoog en van alle sectoren loopt men in het onderwijs het meest kans op een burn-out. De aantrekkelijkheid van de onderwijsjob heeft een dieptepunt bereikt. Bij de start van dit schooljaar geraakten 1.200 jobs niet ingevuld, tegen 2024 zal het tekort oplopen tot 7.000. Dat is catastrofaal.

Tegen 2024 zal het tekort oplopen tot 7000. Dat is catastrofaal.

De maatregelen die het regeerakkoord voorziet om het tekort aan te pakken zijn het aanstellen van een onderwijsambassadeur, de uitbreiding van de regeling voor de starters (lerarenplatform) en het beter honoreren van anciënniteit voor nieuwe zij-instromers in knelpuntvakken. Dat is iets, maar volstrekt onvoldoende om de aantrekkelijkheid van de onderwijsjob te herstellen.

Om dat te bereiken moet de hoeveelheid werk resoluut naar beneden. Volgens het tijdsbestedingsonderzoek dat Minister Crevits vorig jaar bestelde, kloppen leraren tijdens het schooljaar tot 50 uur per week. Over heel het jaar is dat gemiddeld 41 uur per week, vakanties meegerekend. Ook de klassen moeten kleiner, ofwel moet er meer ondersteuning komen tijdens het lesgeven (in de vorm van co-teaching bijvoorbeeld). En er moeten opnieuw landingsbanen komen en een betere pensioenregeling. In de plannen van de minister wordt over al die zaken met geen woord over gerept.

Wat er wel in staat, is dat het voortaan gemakkelijker moet zijn om leerkrachten te ontslaan. “Niet functionerende personeelsleden moeten we kunnen laten gaan”, zo staat het er. Het aantasten van werkzekerheid en het versterken van de greep van directie op hun personeel zal de job allesbehalve aantrekkelijker maken.

Iedereen in de sector weet dat het acute tekort wegwerken slechts mogelijk zal zijn met extra middelen. Daar heeft de minister 100 miljoen euro voor over, maar die wil hij gaan halen bij het secundair onderwijs. Ook het deeltijds kunstonderwijs en het volwassenenonderwijs en de universiteiten zullen moeten inleveren.

2. De grote kloof tussen sterke en zwakke leerlingen en de grote schooluitval

Gemiddeld scoort ons onderwijs goed. Maar bijna nergens is de kloof tussen sterke en zwakke leerlingen zo groot als bij ons. Teveel leerlingen scoren ondermaats of erger, vallen uit de boot. Van de Europese landen hebben we bijna het hoogste percentage zittenblijvers. Ook hebben we veel te veel leerlingen die de school verlaten zonder diploma: één op negen. Dat heeft een hoge maatschappelijke kostprijs: de creatie van een sociale onderlaag en hoger risico op crimineel gedrag. Daarnaast is er ook een heel zware economische kost, meer dan 4 miljard euro per jaar, ten gevolge van verhoogde sociale zekerheidsuitgaven en gemiste belastinginkomsten.

De oorzaken van het grote aantal mislukkingen en de onderwijskloof zijn gekend: de vroegtijdige opsplitsing in aso, tso en bso met het gekende watervalsysteem als gevolg enerzijds en het te weinig inzetten op remediëring en individuele begeleiding anderzijds. De minister is nu net van plan om beide oorzaken nog te versterken.

De verdere polarisatie tussen elitescholen en concentratiescholen wordt aangemoedigd.

De modernisering van het onderwijs met zijn brede eerste graad, was al sterk uitgehold. Nu blijft er niets meer van over. De schotten tussen aso, tso en bso worden opnieuw versterkt. De verdere polarisatie tussen elitescholen en concentratiescholen wordt zo aangemoedigd.

De Centra voor Leerlingenbegeleiding (CLB) zorgen voor de goede oriëntatie en individuele begeleiding van onze leerlingen. Vooral voor de zwakkere leerlingen is hun dienstverlening essentieel. Het is nu precies op het CLB dat de minister het gemunt heeft. Dat belooft.

3. Dalende kwaliteit van het onderwijsniveau

De trend is ronduit verontrustend. Zowel voor taal als voor wiskunde boeren onze leerlingen steeds verder achteruit. In vergelijking met tien jaar geleden hinken de zwakste leerlingen qua leesvaardigheid nu een half jaar achterop. En die achteruitgang is niet direct toe te schrijven aan een veranderende leerlingenpopulatie. Vandaag slaagt nog maar 57 procent van de leerlingen van het tweede middelbaar voor de eindtermen van algebra en nog amper 22 procent voor wiskundige bewerkingen.

De minister wil dit verhelpen door de scholen te onderwerpen aan “gevalideerde, gestandaardiseerde en genormeerde proeven”. Die proeven zullen eerder iets zeggen over de instroom van de leerlingen (sociale achtergrond) dan wel over de kwaliteit van het lesgeven. Ze zullen de kloof tussen elitescholen en zwakken scholen nog versterken.

Ook wil de minister vooral de “leerwinst” van de leerlingen meten, eerder dan het eindniveau. Leerwinst is een interessant criterium, maar als we uitsluitend daar naar kijken en niet naar het niveau dat ze bereiken, dan zal de kwaliteit van ons onderwijs nog meer dalen.

Door de beloofde investeringen in het basisonderwijs zal er een daling zijn van 0,4 leerlingen per onderwijzer. Dat zal het verschil niet maken.

Er zijn geen toverrecepten. Om de basiskennis en basisvaardigheden echt op te krikken en het niveau van elke leerling te doen stijgen, moeten de klassen gewoon kleiner (of meer leerkrachten per klas) en moet er meer gedifferentieerd worden. Voor het lager onderwijs belooft de minister om “stapsgewijs een kleiner aantal leerlingen per leerkracht” na te streven. De beloofde investering van 100 miljoen euro in het lager onderwijs is welkom en zal extra kinderverzorgsters opleveren en zorgen voor een administratieve versterking voor de directeurs. Maar met dit bedrag zal er hoogstens een daling zijn van 0,4 leerlingen per onderwijzer. Dat zal het verschil niet maken. En het is dan nog maar zeer de vraag of die ‘winst’ zal opwegen tegenover het ‘verlies’ door de besparingen op het CLB.
Voor het secundair voorziet de minister niets, behalve dan 100 miljoen euro besparingen. Het is bang afwachten op het volgend PISA-onderzoek.

4. Scholenbouw

Daar kunnen we kort over zijn. De scholenbouw kijkt aan op een achterstand van zes tot zeven miljard euro. De minister voorziet 500 miljoen euro of dus 7 à 8 procent van wat nodig is. Het is bovendien gebleken dat de Publiek-Private Samenwerking (PPS), die de scholenbouw moet renoveren, voor de scholen zelf heel duur uitvalt.

Het valt gemakkelijk te voorspellen dat de historische achterstand nog verder zal toenemen, zeker in het licht van de toenemende schoolpopulatie.

De historische achterstand van de scholenbouw zal nog verder toenemen, zeker in het licht van de toenemende schoolpopulatie.

Middelen zijn nodig om te kunnen excelleren

Het is geen toeval dat de goedkeuring van het regeerakkoord gebeurde vooraleer de begrotingscijfers werden vrij gegeven. De met veel bravoure aangekondigde extra investeringen van minister Weyts zijn niet anders dan een truc van communicerende vaten. Het onderwijs zal de investeringen in zijn sector zelf moeten ophoesten, dit terwijl er dringend nood is aan een serieuze herfinanciering. Alleen al het basisonderwijs heeft jaarlijks 1,8 miljard euro nodig als men het actieplan, opgesteld door de onderwijsverstrekkers en vakbonden, wil volgen.

Zonder extra middelen zal er geen afdoend antwoord zijn op de vier opgesomde uitdagingen of knelpunten. Van excelleren zal er in elk geval niet veel in huis komen.

 

Foto: Peter van der Sluijs, Wikimedia Commons / CC-BY-SA-3.0 

Creative Commons

dagelijkse newsletter

take down
the paywall
steun ons nu!