Bron: Pixabay
Meyrem Almaci (Groen)

‘De verborgen prinses’: kortverhaal van Groen dat hun visie op toekomst voorstelt

vrijdag 7 juni 2019 19:52
Spread the love

‘Breek met het gangbare discours en stel een verhaal op waarin je aan je kiezers vertelt welke wereld je in gedachten hebt.’ Dat was de oproep van schrijver Vincent Engel en Edoardo Traversa, professor Belastingsrecht van UC Leuven, aan alle Belgische politieke partijen.

Het politieke discours is beetje bij beetje verstomd tot ‘communicatie’ die in meer of mindere mate plaatsvindt aan de hand van kleine dodelijke zinnetjes en platgetreden slogans. Een discours dat mensen meer en meer beschouwen als een web van leugens, een rookgordijn. Een discours dat inspeelt op onze angsten, onze frustraties en onze terugplooireflexen en dat ons verhindert om de toekomst te verbeelden. 

In zijn recente essays (Sapiens of Homo Deus) herinnert Harari aan het belang van imaginaire ordes, van mythen die de mens in staat hebben gesteld om uitvinders te zijn, van het soort verhalen dat de mens in staat heeft gesteld de eigen geschiedenis vorm te geven. Wat de mensheid betreft, is de verbeelding aan de werkelijkheid voorafgegaan. We hebben de mensenrechten bedacht vooraleer we de democratie hebben gesticht. Maar die imaginaire orde, het verhaal waarop onze samenleving is gebouwd, functioneert niet meer. De mensen geloven er niet meer in.

Iedereen verwacht dat elke partij een programma presenteert, van alles belooft, haar tegenstanders in diskrediet brengt en onbesliste kiezers over de streep probeert te trekken. Maar niemand rekent erop dat de partijen ons zullen doen dromen, of op zijn minst onze verbeelding prikkelen. Niemand verwacht dat de partijen een mobiliserend verhaal zullen voorstellen dat ons ertoe aanzet om de mouwen op te stropen en om samen te werken aan de nieuwe wereld waaraan we nochtans nood hebben.

Dus plaatsen Engel en Traversa de politieke partijen voor een uitdaging: Vertel ons een wereld. Schrijf een verhaal waarin je je visie op de toekomst voorstelt. Een fictief kortverhaal met een intrige, personages, een ‘trigger event’, een climax … Als we geloven in verbeelding aan de macht, dan willen we een macht die ons doet dromen om samen de toekomst vorm te geven. 

Dit is het verhaal van Meyrem Almaci, partijvoorzitter van Groen:

 

De verborgen prinses

Ik ben nooit een meisje-meisje geweest, eerder een tomboy. Ik brak alle conventies, maakte mezelf continu vuil bij het spelen en was weinig gesteld op mooie kleren. De sloddervos van dienst. Desondanks fantaseerde ik wel eens over prinsessen. Enfin, ik maakte mezelf wijs dat ik een verborgen prinses was. Een echte prinses die werd opgevoed door arme lieden, zodat ze zou weten wat het betekende om met weinig te moeten leven. En op een mooie dag zou er iemand langskomen die me uit dat wrede lot zou bevrijden. Wat dat zou betekenen voor de relatie met mijn ouders, daar was ik nog niet uit, maar ik keek uit naar de dag waarop ik overladen zou worden met dure kleren, mooie schoenen, nieuw speelgoed en een groot huis met een prachtige kamer zonder schimmel op de muren of muizen achter het behang – echt gebeurd – en helemaal alleen voor mezelf.

Die dag kwam nooit, maar het schuldgevoel voor de fantasie bleef. De materiële schaarste duwde de familiale warmte die we kenden weg uit mijn gedachten. Pas sinds ik me over het eerste geen zorgen hoef te maken, komt het tweede zo uit de verf.

Thuis zaten we allemaal in hetzelfde schuitje, maar daarbuiten waren we de vreemde eend in de bijt. Speelgoed, kleren, schoenen: lang voordat vintage en recyclage in waren, was hergebruik van andermans spullen bij ons thuis de norm. Maar niet omdat het een keuze was.

Op het einde van de maand leefden we op de poef en keken we reikhalzend uit naar het begin van de volgende maand, als we weer naar de supermarkt konden en er limonade af kon. Onze badkamer was lange tijd gewoon een zinken kuip in de keuken, onze wc van het oude boerenmodel, van het soort met een houten plank met een gat boven de aalput. Ik was 15 toen we verhuisden naar een huis met een douche en een gewone wc.

Ongeveer in diezelfde periode moesten we soms mee naar buiten als het grote huisvuil werd buitengezet, om iets mee te helpen dragen naar huis. Dan zeulden we onhandig over straat met een meubelstuk dat iemand anders niet meer wilde, in het volle vizier van iedereen, tot thuis.

Het was behelpen, zoals dat heet. Wie een kleine portemonnee heeft, mag niet kieskeurig zijn. Maar ik schaamde me rot.

Leuker vond ik het om mee te gaan naar het bos, braambessen plukken of jonge inktzwammen, samen met mijn vader. Mooie kleine paddenstoelen met een klokvormige slanke hoed. Samen en in de natuur, ver van blikken. Minder leuk was het als we langs de berm de bladen van pisbloemen plukten. Opnieuw: in het volle zicht van priemende blikken.

En ja, we waren onze tijd vooruit. Molsla is nu een delicatesse. Inktzwammen durf ik niet meer te plukken, uit angst dat ik een foute paddenstoel mee gris. Maar het gevoel van toen is niet ver weg in de herinnering.

Schaamte, angst om gezien te worden door een klasgenootje, de juf, iemand die je kent. We waren misschien arm maar proper, toch wilde ik liever niet dat iemand dat wist.

Ik vergaapte me aan de huisjes van vrienden. Aan de crepi op de muren, waar ik met mijn hand overheen streek, keer op keer, omdat ik het zo mooi vond. En hoe vreemd de ouders van mijn vriendin erop reageerden, alsof dat ongepast was. Wellicht was het dat ook. Voor mij was het pure verwondering.

Ik was al een late puber voor ik zelf echt Belgische vriendinnetjes mee naar huis durfde te nemen. Uit schrik voor hun oordeel over het ouderlijk huis. Ik wilde niet dat ze me zo kenden. Het was mijn zwakke kant.

Diezelfde zwakke kant kwam boven als ik schoolmateriaal nodig had. Zover het kon, duwde ik mijn ouders richting sociaal aanvaarde modellen. Een gewone passer kon niet, het moest ‘van school’ een Schaeffer zijn. Alles om er toch maar bij te horen. Als het niet kon met kleren, dan met mijn schoolmateriaal dat ik sowieso nodig had. Het gaf hen extra hoofdbrekens, maar sociale aanvaarding daarbuiten doet wat met een mens.

En ik wist: als ik ergens iets extra wilde, dan tastte ik in de rechterzak van zijn vest dat thuis aan het haakje hing. Daarin bewaarde mijn vader de twintig frank-stukken waarmee hij later op de avond in de moskee zijn theetjes betaalde. Vandaag is dat het enige waar ik me nog schuldig over voel. Dat ik af en toe zo’n muntstuk pikte, zowat het enige dat hij voor zichzelf hield. Al de rest vervaagt daarbij.

Geen geld hebben is een enorme rem op de levenskwaliteit. We hadden nooit honger, maar ik zag hoe mijn ouders elke frank door vieren beten. Hoe de zoektocht naar overleven en eten op de plank elke mentale ruimte, elke bandbreedte wegnam.

Voor mensen die weinig hebben zijn de eisen van de samenleving heel hard. De bureaucratie onoverzienbaar. Elke onverwachtse tegenvaller een ramp.

De plichten die de samenleving je stelt om alle facturen op tijd te betalen zijn velerlei, maar naar je rechten moet je steeds actief op zoek. Je moet je er bijna verontschuldigend voor verantwoorden. We hebben zwarte sneeuw gezien toen maanden aan een stuk geen inkomsten binnenkwamen omwille van een administratieve fout. Wie het wil hebben over regulitis, mag beginnen bij die meest kwetsbaren in onze samenleving die door de bomen van regels het bos niet kunnen zien, continu van het kastje naar het muurtje worden gestuurd als ze informatie vragen, en niet mondig genoeg zijn om voor zichzelf op te komen. Terwijl voor expats dure all-you-can-ask-loketten worden opgericht in grote steden, krijgen kansarmen er een tweederangsbehandeling die neerkomt op trek-je-plan.

Het Mattheus-effect – vrij vertaald: wie al heeft, zal krijgen; wie niet heeft, tja – is genadeloos voor mensen die onderaan op de ladder staan. Die situatie tast hun fundamentele waardigheid aan. Geen wonder dat ik prinses wilde worden. Ik wilde erbij horen, graag gezien zijn. Ik wilde erkend worden door de rest van de samenleving, niet alleen maar het arme migrantenkind zijn. Die zoektocht naar een gevoel van erbij horen beheerste mijn hele leven en ging hand in hand met een gevecht voor zelfbeschikking. Voor meer bandbreedte.

Over brandbreedte en veerkracht

Overleven vergt alle energie van een mens. Fysiek en mentaal. Wie moet krabben om rond te komen, kan extra eisen missen als kiespijn. Wie moet zwoegen om rond te komen op korte termijn, kan niet plannen in de toekomst. Maar we leven vandaag in een tijd waarin net diegenen die in armoede leven, extra om de oren geslagen worden met de nieuwste trend, die van aanklampend beleid. Nog meer normen, nog meer eisen. “Want wie arm is, heeft gewoon te weinig zijn best gedaan.” En dus komen er extra eisen.

Extra eisen om aan te voldoen, om te bewijzen dat je inspanningen levert om uit die armoede te geraken. Tot in het absurde toe. Wie in armoede leeft, moet continu bewijzen dat het niet de eigen schuld is en dat het mededogen van hen die het beter hebben terecht is.

Het is een uitloper van het doorgeslagen individualistisch model, dat uitgaat van het idee dat elk mens verantwoordelijk is voor het eigen succes, zolang je er maar hard genoeg voor werkt. Je reinste onzin is dat. Niemands leven is een succes puur en alleen op de merites van de persoon zelf. Indien dat het geval zou zijn, waren er alleen al in mijn gezin familieleden die meer succes verdienen dan wat ik heb bereikt.

Het aanklampende beleid waarbij de overheid continu achter de veren van mensen in armoede zit, met steeds nieuwe eisen en meer betutteling, blijkt niet te werken. En dat is niet verwonderlijk. Het legt immers nog meer beslag op mensen met een toch al beperkte bandbreedte.

Sendhil Mullainathan (professor gedragseconomie Harvard) en Eldar Shafir (professor psychologie Princeton) gebruiken de term in hun boek Schaarste. Mentale bandbreedte is de capaciteit om na te denken en beslissingen te nemen. Wie bijvoorbeeld onder druk staat door een chronisch gebrek aan geld, heeft een verminderde bandbreedte. Omdat de aandacht door die chronische schaarste volledig is gericht op wat het meest dringend nodig is: eten, de waterrekening, de elektriciteitsfactuur, de medicijnen voor de zieke kleine.

Armoede moet volgens de onderzoekers dan ook begrepen worden als een psychologische toestand die leidt tot een tunnelvisie. Het beïnvloedt ons beoordelingsvermogen, wat we zien, beslissen en doen. En iedereen reageert op dezelfde manier. Het is dus geen kwestie van karakter of intelligentie, maar van omstandigheden. En dat laatste is cruciaal.

Het verminderen van onze mentale bandbreedte ontstaat immers niet enkel door louter individuele keuzes. Het samenvallen van de financiële en economische crisis met de klimaatcrisis, de migratiecrisis en de crisis in de traditionele politiek, belast ons als mensen – en ook de planeet – enorm. Het vertrouwen in elkaar en in de toekomst wankelt.

Alsof je een ijsbeer bent op een ijsschots die op drift is op de woeste zee. Dan telt niet hoe je de zee kan kalm krijgen, maar hoe je je kan vastklampen aan dat smeltende stukje vaste grond. Hoe maak je de mentale bandbreedte in turbulente tijden groter, zodat de draagkracht van mensen zich kan herstellen?

Iedereen prinses

Wie mensen wil meekrijgen moet ingrijpen in de omstandigheden en een beperkende context niet verwarren met een gebrek aan wil. Mijn betoog voor meer bandbreedte is een betoog voor meer evenwicht. Voor een politiek van de lange termijn die terug structureel denkt in plaats vanuit louter individuele verantwoordelijkheid. Een politiek die de context mee in rekening brengt, in plaats van aan laboratoriumpolitiek te doen met maatregelen die in theorie goed klinken maar in de praktijk niet werken omdat ze uitgaan van een onrealistisch ideaalbeeld. Alsof mensen robots zijn, met een oneindige batterij en levensduur. Overigens, zelfs machines halen die laboratoriumomstandigheden in het echte leven niet. Denk maar aan dieselgate.

Ik droom van een samenleving waarbij de mentale bandbreedte van mensen wordt beheerd als een commons. Een collectief kostbaar goed, maatschappelijk beheerd en beschermd, met ruimte om de veerkracht van de bevolking te bewaren.

Met een faciliterende overheid, die partner is van mensen, gezinnen en hun kinderen. Een overheid die zowel de schaarste aan middelen, voor mensen in armoede, als aan tijd, voor mensen die worstelen met de combinatie arbeid en gezin, aanpakt als een maatschappelijke werf. Zodat mensen die even hulp nodig hebben, letterlijk en figuurlijk, meer ademruimte krijgen.

Met vooraf ingevulde formulieren, makkelijk beschikbare loketten, automatische uitkeringen en een sterk vereenvoudigde fiscaliteit kunnen we de levens van velen een pak overzichtelijker maken. Zodat het invullen van een belastingformulier geen hogere wiskunde hoeft te zijn.

Want stel je eens voor: bij elk kind dat opgroeit in een omgeving zonder chronisch geld tekort, verschuift de mentale focus van naar wat direct nodig is, naar wat kan. Van overleven naar kansen. Zo ontstaat er ruimte voor planning, rust en creativiteit. En voor diegenen die het gevoel hebben permanent opgejaagd te zijn en steeds tekort te schieten, door een gebrek aan tijd, is het werken aan mentale bandbreedte minstens even belangrijk.

Met ondernemingen die actief investeren in een gezonde werkplek, en een overheid die de mogelijkheden voor een time-out voorziet, kunnen we de ratrace doorbreken. Kunnen we er voor zorgen dat je, voor de burn-out of bore-out de kop opsteekt, kan switchen. Ja, ook als werkgever. Zodat je de tijd kan nemen om voor een naaste te zorgen of een eigen project op te starten, zonder je rechten te verliezen. Of doodgewoon, even op adem komt en ontspannen je kinderen helpt met hun huiswerk.

Stel je eens voor. Een vorstelijk idee.

 

‘Vertel ons een wereld’ is een initiatief van schrijver Vincent Engel en Edoardo Traversa, professor Belastingsrecht en hoofd van School of European Studies aan UC Leuven.

Dit kortverhaal en ook van Franstalige politieke partijen zijn ook gepubliceerd in Le Soir.

Creative Commons

dagelijkse newsletter

take down
the paywall
steun ons nu!