Met het oog op de verkiezingen was er op dinsdag 14 mei in het programma Ter Zake (Canvas) een onderwijsdebat tussen Hilde Crevits (CD&V) en Gwendolyn Rutten (Open VLD). De moderator was de onvolprezen Annelies Beck. Maar hebben we iets gemist tijdens het debat tussen beide dames ? Ik meen van niet. Het dient gezegd ze bleven zeer vriendelijk voor elkaar en wierpen nu en dan bloempjes naar het gevoerde onderwijsbeleid. Hoewel als Rutten aan het woord was, vernauwden de ogen van Crevits zich soms tot argwanende spleetjes. Het was alsof ze vreesde gefundeerde kritische reacties voorgeschoteld te krijgen. Maar daarvan kwam niets in huis.
In het programma werd een resem topics aangesneden: onderwijskwaliteit, pedagogische vrijheid van scholen, nijpend lerarentekort en eindtermen.
In de aanhef van het programma poneerde Rutten opeens: ‘Het is een boutade, maar onderwijs, onze hersenen en onze kinderen zijn de belangrijkste grondstof en daarmee investeer je in de toekomst.’ Ik hou het hier op een onschuldige verspreking, want onder het begrip ‘boutade’ versta ik totaal iets anders.
Toen het over onderwijskwaliteit ging en in het bijzonder over de uiteenlopende pedagogische projecten in scholen vroeg Beck aan de liberale voorzitster : ‘Pedagogie heeft dus niets van doen met de kwaliteit’ ? Pijlsnel en affirmatief antwoordde Rutten: ‘ Ik denk van niet.’ En ze vervolgde: ‘Maar om op de vraag van daarnet te antwoorden.’ Dat noemen we nu eventjes de mist ingaan. Heeft de pedagogie immers niet te maken met het wezen van de school, het toepassen van onderwijsmethoden en de manier om bepaalde opvoedingsdoelen te bereiken, tevens vervat in de algemene leerplandoelstellingen?
Crevits had het ook over de nieuwe eindtermen. Nu was het beurt aan de minister om zich te verspreken. Ze zei: ‘Waarvan we in de toekomst verwachten dat leerlingen dat kennen.’ Ik vroeg me af wat met het ‘kunnen’ ? De leerplannen in het secundair onderwijs staan namelijk bol van de vaardigheden en (onderzoek)methodes die de leerlingen moeten kunnen aanleren en toepassen.
De minister had het ook over het vele werk bij het opstellen van de nieuwe eindtermen vanuit Brussel. Dat klopt, maar het schrijven van de leerplannen is een nog zwaardere karwei voor de talloze leerplancommissies van de koepels en onderwijsnetten. De vraag mocht gerust gesteld worden of we dit niet moeten overlaten aan een centraal instituut voor leerplanontwikkeling ? Ik vermoed dat de redactie van Ter Zake nog niet zover gedacht had. Bij de koepels en onderwijsnetten is de oprichting van een dergelijk instituut – in het teken van de pedagogische vrijheid – een waar taboe. Nochtans zou dit vanuit het oogpunt van efficiëntie aangewezen zijn. Bovendien is er dan de sluitende garantie dat de leerplandoelstellingen de correcte en nauwkeurige vertaling zijn van de eindtermen (wat niet steeds het geval is).
Met enige fierheid verkondigde Crevits dat de inspectie met een gloednieuw systeem werkt. Een systeem dat het beleid van de kwaliteit op school gaat controleren. Volgens haar verloopt het minder bureaucratisch en de inspectie gaat niet meer papier per papier opvragen. Op zich een positieve evolutie. Maar zou ze zich bewust zijn van de geringe informatiewaarde van de vakverslagen ‘nieuwe stijl’ in de doorlichtingsrapporten? Ik betwijfel het. In tegenstelling tot vroeger bevatten de verslagen van het secundair onderwijs geen uitgewerkte vaststellingen meer i.v.m. het al dan niet realiseren van de leerplandoelstellingen. Zodoende verliezen ze hun betekenis als ondersteunend instrument voor leraren en vakgroepen. Naar kwaliteitsbewaking toe is dat een ongunstige ontwikkeling.
Slotsom: dit was een debat tussen twee lijsttrekkers dat er geen was. Van een snedige confrontatie viel niets te bespeuren. Slechts op het einde was er een lichte opflakkering over de meting van leerplandoelstellingen, die minimumdoelen oftewel eindtermen overstijgen. Maar daar bleef het bij. Om met een boutade te eindigen, het onderwijsdebat oversteeg het niveau niet van een gezellig theekransje met z’n drieën !