Boekrecensie, België -

Het kanteljaar 1942: Psychogeografie van een wijk

Ik hoop dat ‘1942’ een aanzet mag geven om een stuk onverwerkt collectief verleden van deze samenleving op een volwassen manier aan te pakken. Dit boek zal nog lang blijven nazinderen en ik hoop dan ook dat het effectief maatschappelijk helende sporen mag achterlaten. De bal ligt nu in het kamp van de overheid.

woensdag 20 februari 2019 12:43
Spread the love

Herman Van Goethem is een gezaghebbend historicus en bovendien rector van de Antwerpse universiteit. Dat helpt om een aula van ongeveer 700 aandachtige luisteraars vol te krijgen, maar dan moet je natuurlijk ook wat te bieden hebben. En dat bewees hij ook, samen met zijn kompaan Jeroen Olyslaegers, de schrijver van ‘Wil’, op de boekpresentatie van ‘1942’. Naar dat boek werd al jaren uitgekeken.

De aanloop ertoe gebeurde al twintig jaar geleden. Eigenlijk begon de auteur daaraan al onrechtstreeks in 1998 door mee te werken aan een boekenreeks ‘Belgische diplomatieke stukken 1941-1960’. In 2002 levert hij een bijdrage aan de uitstekende reader onder redactie van Eric Corijn ‘Collaboratie in Vlaanderen’ en daarin schrijft hij onder meer over het belangrijke werk van Lieven Saerens ‘Vreemdelingen in een wereldstad. Een geschiedenis van Antwerpen en zijn Joodse bevolking (1880-1994)’. Saerens had het uitdrukkelijk en uitvoerig over de politierazzia’s op de Joodse bevolking van augustus 1942. Hij schreef daarmee, zoals Herman Van Goethem dat noemde: ‘een historische studie van de tweede generatie na die van het gedachtegoed, nu dus die van het bezettingsbewind, van de collaboratie, als materieel handelen van elke dag’. (Van Goethem, 2002, p. 39) [i]

Van Goethem zelf is een notoir vertegenwoordiger geworden van een bijzonder genre dat hij ‘empathische geschiedschrijving noemt, ver verwijderd van literatuur, theorieën en modellen.’ (p. 306). De stap die hij in 2008 zette om het Holocaustmuseum in de Kazerne Dossin museaal aantrekkelijk en vooral beklijvend mee uit te bouwen zal daar ongetwijfeld een belangrijke rol in gespeeld hebben.




Ik kan mij inbeelden dat zijn werken aan ‘1942’ én aan de uitbouw van het museum perfect in elkaars verlengde hebben gelegen. Ook ‘Het gebroken uur’ uit 2010 van en over Sonia Blumenstein uit de Terliststraat (oorlogsherinneringen van een Joods meisje in Antwerpen) dat hij historisch begeleidde en dat hij deels ook verwerkt in ‘1942’, is zo’n voorbeeld van ‘empathische geschiedschrijving’ en tevens een ‘vooroefening’ op wat uiteindelijk ‘1942’ zou worden.

Wie gaat er winnen?

1942 is een kanteljaar in de Tweede Wereldoorlog. Tot in november 1942 was de afloop van de oorlog onzeker. De betrokken landen stemden hun strategie daarom niet alleen af op een ‘volledige’ overwinning maar ook op een eventuele compromisvrede. Ook België. Tot aan El Alamein en Stalingrad waardoor de oorlogskansen keerden, voerde de regering in Londen een attentistische politiek en hield daardoor twee ijzers in het vuur.

Op het lokale niveau konden beslissingen echter niet worden uitgesteld. Hoe moesten de lokale gezagdragers zich verhouden tot de Duitse bezetter? 1942 was het jaar van de stilte en van staatslieden en diplomaten die de kat uit de boom keken of ‘niet thuis’ gaven in moeilijke omstandigheden. Vanaf toen – niet voordien – speelde België voluit de geallieerde kaart uit.

Die stelling hield Herman Van Goethem al in 1998 voor aan een illuster gezelschap van Belgische ministers en diplomaten voor wie hij sprak over ‘Belgische diplomatieke stukken 1941-1960’ en zijn kanttekeningen kwamen niet zo goed aan in die middens of werden gewoonweg niet begrepen. Waarom moesten die stukken niet eerder beginnen? De Duitsers waren toch al in 1940 binnengevallen? Omdat in het Belgische collectieve geheugen de alom aanvaarde opvatting leefde dat de regering-Pierlot, in ballingschap in Londen, altijd vierkant achter de politiek van Churchill heeft gestaan.

Maar dat was niet zo, schrijft Van Goethem en die stelling wordt bijgetreden door Jan Willem Stutje in zijn biografie ‘Hendrik De Man, een man met een plan’ – ook bij Polis uitgegeven – waarin hij schrijft dat Hendrik De Man in juni 1940 advies heeft gegeven aan zijn partijgenoten (die tot de breuk met Paul-Henri Spaak heeft geleid) om de nieuwe verhoudingen te aanvaarden en met de bezetter samen te werken. De Man met de vele gezichten werd dan ook bij verstek veroordeeld en vluchtte naar Zwitserland.

Toen al schetste Van Goethem met dit commentaar op die ‘Belgische diplomatieke stukken 1941-1960’ het ruimere kader voor verder historisch onderzoek dat meer in de diepte dan in de breedte ging. 

Van stilzwijgen naar vergeten

Dat doet hij dan in ‘1942’ dat mooi opgebouwd is volgens dat algemene kader. Het dagboek is als een drieluik gecomponeerd: het eerste deel heet ‘grijs en bewolkt’ en bestrijkt de periode tussen 21 december 1941 en loopt tot 21 juli 1942. Het is veel meer dan een weerbericht. Het is beeldspraak om de tijdgeest te vatten.

In de periode 1940-1942 overheerst bij de bevolking en zeker bij de lokale autoriteiten volgens Herman Van Goethem de tussenkleur ‘grijs’ omdat velen toen nog grijs waren en niet goed wisten welke richting ze moesten opgaan: niet ‘uitdrukkelijk ‘wit’, niet uitdrukkelijk ‘zwart’.

Sommigen van hen deden daarom dingen die later, vanaf 1943, in veler ogen uit den boze waren: een Duitse culturele manifestatie bijwonen, vriendschap sluiten met Duitse militairen, materiaal aan de bezetter verkopen, illegale verzetsactiviteiten bij de Duitsers melden, meewerken aan de uitsluiting van Joden …

‘Zwart’ en ‘wit’ zijn dus de duidelijke kleuren die volgens Herman Van Goethem vanaf 1943 met terugwerkende kracht worden uitgedeeld. Toen moest men partij en kleur bekennen.

Deel twee heet ‘Zwart’ en wordt beheerst door de razzia’s van de Antwerpse politie op de Joodse bevolking die van kwaad naar veel erger gingen: op 22 juli 1942 begint de eerste Jodenrazzia in België en het dagboek gaat tot 12 november 1942 met als dieptepunten, en met medewerking van de Antwerpse politie, de razzia’s van 13 augustus, 15 augustus, 28 en 29 augustus, 11 en 14 september 1942.

Het kortere derde deel heet ‘Dit wit doet pijn aan de ogen’, het begint op 16 november 1942 en gaat tot 23 februari 1943, de periode dat de geallieerde overwinning zich aandiende en de berouwvolle daders en de schuldige getuigen zich in groten getale naar het witte kamp begaven.

De vorige periode werd uitgegomd. ‘Dat was een irritante en lastige waarheid. En daarom werd in het kamp van de democratie het historisch keerpunt kundig aan het zicht onttrokken en met de mantel der liefde bedekt.’ (p. 9) Dat schrijft Herman Van Goethem en hij eindigt nog scherper: ‘Zwijg over het verleden, blik vooruit!’ De Ark (die plaats bood aan hen die zouden zegevieren en zouden overleven) was dus ook een Verbond van Zwijgenden, zoals Paul Simon & Art Garfunkel zingen in The sound of silence:

And in the naked light I saw

The thousand people maybe more

People talking without speaking

People hearing without listening

People writing songs that voices never shared

No one dared

Disturb the song of silence.

 

En erger nog: het stilzwijgen ging zelfs over in vergeten.

 

Dagboek zonder ‘ik-persoon’

Dat is dus het frame waarop het boek rust, maar hoe werkt Herman Van Goethem dat nu uit tot een ‘empathische geschiedschrijving’? Hoe breng je in beeld, ‘ver verwijderd van literatuur, theorieën en modellen’, hoe het dagelijkse leven verliep in de straten en de geesten van de Antwerpenaren – wit, zwart of grijs, Joodse en niet-Joodse mensen – in dat jaar van dreigende stilte. Dat is wat Jeroen Olyslaegers op een indrukwekkende manier heeft gedaan in zijn roman ‘Wil’ waarvoor Herman Van Goethem de historische voorzet heeft gegeven. De ambiguïteit van de politieagent Wil is een literaire vertaling van het grijs waarover Van Goethem het in zijn eerste deel heeft.

Ik kan me voorstellen dat die vormkwestie een lange worsteling moet geweest zijn voor een historicus die meestal de meer abstracte groothoeklens hanteert, maar die nu de telelens moet bovenhalen om de ‘microverhalen’ van gewone mensen – slachtoffers, daders, medeplichtigen – in beeld te brengen. Hoe doe je dat?

Uiteindelijk koos Van Goethem voor het aparte genre van de dagboekschrijver en goochelt hij met het tijdperspectief. Als historicus lapt hij de verleden tijd aan zijn laars en bouwt hij een oorlogsdagboek op zonder ik-figuur en – uiteraard – in de tegenwoordige tijd. Zo leidt hij de lezer binnen in een periode waarin niemand weet wat morgen zou brengen. Het ‘hic et nunc’ verdrijft de geschiedenis, er is geen tijdsperspectief: alleen maar troosteloos heden.

Via jarenlang minutieus en traag onderzoek in het Felixpakhuis slaagt de auteur erin om via krantenknipsels, processen-verbaal, politieverslagen, akten en egodocumenten elementen bij elkaar te sprokkelen om dat dagelijkse leven in oorlogstijd in beeld te krijgen.

De auteur heeft het ook hier en daar op een kritische manier over zijn metier. ‘Historisch onderzoek vereist geduld. Het is een ambachtelijk vak. In de archieven zie ik zelden collega’s, want aan de Belgische universiteiten is publiceren in hoog tempo het nieuwe mantra. De historici lijken wel uit het archief verjaagd. Ziedaar de zondeval.’ (p. 17) Die zit! Een fameuze uppercut die uitgedeeld wordt door een rector op de manier waarop het wetenschapsbedrijf tegenwoordig functioneert.

Van Goethem vindt heel veel materiaal in de dagboeken van de Antwerpse beursmakelaar Max Gevers en van Arthur Cornette, de directeur van het Koninklijk museum voor Schone Kunsten, en verwerkt die op een vernuftige manier tot een dagboek zonder ik-figuur. Langere en kortere passages over het dagelijkse leven volgen elkaar op.

Zo noteert de dagboekschrijver op vrijdag 27 februari 1942: ‘Januari en februari 1942 zijn de koudste maanden sinds de metingen in 1834 zijn begonnen.’ Niets meer. Op zaterdag 11 april staat er over het Stadspark: ‘Er zijn opvallend weinig vogels, ze worden massaal gevangen en opgegeten. Een dode mus heb je al voor 3 frank, een merel kost het dubbele.’ En op 1 mei: ‘De politie draagt vanaf vandaag het zomeruniform. ‘Gezien de schaarste aan zeep worden de witte handschoenen door donkerbruine vervangen.’ ‘Een kilo boter kost nu 380 frank, wat ongeveer het weekloon is van een beginnende politieagent. Eieren kun je kopen voor 13 frank per stuk.’ (zaterdag 31 oktober). Allemaal feiten die in al hun kaalte heel veelzeggend worden.

Daarnaast volgt het dagboek zonder ik-persoon voor zover het kan ook aandachtig de krijgsverrichtingen. Je hoort de kanonnen bulderen op de achtergrond en – hoopvol voor wie aan de kant van de geallieerden stond – hoe meer 1942 vordert hoe meer de Duitse troepen voor Stalingrad hun graf aan het graven zijn. 

Van Goethem als persoon

Maar er is meer in de opbouw van dit boek. Nu en dan wordt het dagboek losgelaten en treedt Herman Van Goethem himself als ik-persoon op de voorgrond. Op een ongemeen eerlijke manier spreekt Van Goethem over zijn ‘zwarte’ familie, vooral dan over zijn grootvader die oorlogsburgemeester was in Burcht en die na zijn vrijlating na de oorlog naar Spanje trok en daar in gezelschap van figuren als Léon Degrelle verkeerde, van wie de verontwaardigde Van Goethem nog ooit een boekje kreeg dat hij meteen verscheurde.

Gaat de historicus hier zijn boekje te buiten? Neen, helemaal niet. Wie aan empathische geschiedschrijving doet, schrijft niet vanuit een ivoren toren. Emoties waaronder woede zijn des mensen.

Hier en daar duikt Van Goethem in de tekst nog op in een andere gedaante, namelijk die van de onderzoeksjournalist die overlevenden, zoals Sonia Blumenstein, opzoekt en een groot oor heeft voor hun verhaal. Hij registreert niet alleen het leed van die mensen, maar draagt het ook voor een stuk met zich mee.

Ook de woede die zoveel onmenselijkheid oproept spat er hier en daar vanaf. Tijdens de boekvoorstelling in de grote aula stokte zijn stem enkele keren wanneer hij het zoveelste voorbeeld van gruwel vermeldde. Wie dit boek leest, zal ook vaak moeten stoppen. Zeker in het tweede deel wanneer de politierazzia’s in de Jodenbuurt beginnen. 

Psychogeografie

Saartje Zeehandelaar en haar zoon Johan Slager worden afgevoerd naar het SS-lokaal in de Quellinstraat. Daar nemen ze allebei cyaankali in. Saartje sterft. Volgens het pv van agent Depret had zij 170 gulden op zich, een halssnoer en een borstspeld. De agent doet gewoon zijn plicht: hij registreert …

Op dinsdag 3 maart 1942 roept Henri Mandel, vader van Ernest Mandel, de Joden op om onder te duiken. Hij werd een roepende in de woestijn. Meer dan 10.000 Antwerpse Joden werden ‘weggevoerd’. 500 survivors kwamen terug, hoofdzakelijk mannen tussen 20 en 50 jaar. Aron, de man van Sonia is zo’n survivor. Tegen Herman Van Goethem zegt hij: Diese Seelen sind betrübt bis an den Tod. ‘De zin echoot na. Dit moet Bach zijn, in een passieverhaal zonder verlossing’, noteert Van Goethem. (p. 262)

En dan zijn er natuurlijk ook die sepiakleurige foto’s die je op alle bladzijden aanstaren. Zij geven nog een veel tragischer dimensie aan de tekst. De foto’s werden ter beschikking gesteld door het Museum Kazerne Dossin in Mechelen, dat in het kader van het project ‘Geef ze een gezicht’ systematisch foto’s vanuit Mechelen gedeporteerde personen scant.

Je houdt er krassen op je ziel aan over zoals bij die muur van zwart-wit foto’s, die ik enkele jaren geleden zag in Phnom Penh, met name dan in Toul Sleng, een voormalige Franse middelbare school omgevormd tot folterplaats van de Khmer Rouge, en nu een museum. Ik bemerkte de angst in de ogen van de slachtoffers, meestal partijgenoten, – ook vrouwen en kinderen – die voor hun dood zorgvuldig in kaart werden gebracht. Sans paroles.

Neem nu het verhaal van oma Babbe. Zij is de grootmoeder van kleine Sonia Blumenstein. Het is dinsdag 13 oktober 1942. Duitsers vallen hun huisje binnen in de Terliststraat. Oma Babbe wordt meegesleept. Haar dochter en kleindochter staan uitzinnig te wenen. De Gestapo wil Babbe doen tekenen om heel de familie af te voeren. Zij weigert en gaat alleen naar de dood…

Dat verhaal staat in het boek, maar Herman Van Goethem vertelde het ook twee jaar geleden – 75 jaar na de feiten – toen hij samen met Jeroen Olyslaegers in de Terliststraat voor het huis van de Blumensteins stond. Olyslaegers las een passage voor over wat er gebeurde in de synagoge in dezelfde straat. Enkele honderden mensen, opgetrommeld door een Zurenborgse buurtgroep, luisterden mee. Ik was er ook bij. Onvergetelijk.

Olyslaegers vertrouwde mij later toe dat hij tijdens het schrijven van zijn roman de ‘psychogeografie’ van de wijk heeft leren kennen. Dat begreep ik dadelijk, want daar zit ik ook mee als onrechtstreeks betrokkene. En nu wordt het even heel persoonlijk. Dit wordt allicht mijn meest persoonlijke recensie en dat naar aanleiding van het meest persoonlijke boek dat historicus Herman Van Goethem ongetwijfeld ooit schreef: ‘1942’, tevens mijn geboortejaar en plaats waar de gebeurtenissen in het boek zich afspelen, namelijk de politierazzia’s in de Antwerpse Jodenbuurt.

Ik ben geboren op 21 december 1942 in de Lange Kievitstraat 40, het winkelcentrum van de Jodenbuurt. Mijn ouders waren op 23 augustus 1941 getrouwd. Ik heb het nagetrokken in hun huwelijksakte. Na haar huwelijk is mijn moeder van de Van Leriusstraat 42 naar daar verhuisd.

In het boek van Herman Van Goethem zie ik dat Gotz Israel Hirsch, 34 jaar, en Roza Gotz, één jaar (!) die in nummer 38 woonden, werden opgepikt en in Auschwitz zijn vermoord. De rechtstreekse buren dus van mijn ouders. Dat moeten zij heel zeker gehoord hebben. Ze hebben me daar nooit iets over verteld. Waarom niet? Ik voel me mee in dit boek kruipen dat heel dicht bij mijn leventje komt.

Ik woon nu opnieuw in die buurt. Op weg naar het Stadspark passeer ik er en zo heb ik dagelijks te maken met een stukje psychogeografie, met het geheugen van een buurt.

Van Delwaide naar Zimetbaum?

In deel vier ‘Geheimen en verhalen’ laat Van Goethem zijn telelens rusten en gebruikt hij terug zijn groothoek. In twintig heldere stellingen vat hij niet alleen alles nog eens samen, maar doet hij ook enkele belangrijke suggesties. Hij stelt dat het ‘leesrooster’ van de mogelijke compromisvrede niet enkele voor België relevant is, maar voor alle landen die bij de oorlog betrokken waren en vooral dan voor de periode tot einde 1942. Die overgang van stilzwijgen naar vergeten moet worden doorbroken en daarin kan ‘1942’ voor België zeker een belangrijke bijdrage leveren. Van Goethem schrijft: ‘Collectieve trauma’s kunnen enkel voorbijgaan door verhalen waarin schuld en verantwoordelijkheid worden afgewogen, erkend en verwoord.’ (p. 315).

Dat proces is blijkbaar al ingezet, want het Delwaidedok wacht na publicatie van ‘1942’ op een nieuwe naam. Een suggestie? Misschien moeten we het dok maar ‘Mala Zimetbaum’ noemen naar die heldhaftige jonge vrouw die met haar blinde vader uit de Marinistraat 7 werd weggesleept. ‘Aan Mala Zimetbaum, symbool van solidariteit op 22 augustus 1944 in Auschwitz door de nazi’s vermoord,’ staat er op een zwart marmeren gedenkplaat, die schuilgaat onder een gevelklimplant, waarin het gelaat van een jonge vrouw uitgehouwen is.

Maar er is nog werk aan de winkel, veel werk, denk ik wanneer ik voorbij het districtshuis van Borgerhout wandel. Aan de zijkant ervan, langs het Moorkensplein, hangt een gedenkplaat van de Borgerhoutse politie met de namen op van tien van haar leden die in een Duits concentratiekamp omkwamen. Alleen maar Vlaamse namen. Ze hangt onder de nagedachtenis van de Borgerhoutse kolonialen, na een collegebesluit van 12 februari 1951.

En al die Joodse mensen dan? Wat doen we daarmee? Hebben die dan niet bestaan? Hebben die politierazzia’s op de Joodse bevolking daar dan geen plaats gevonden?

Gehoorzaamheid

‘1942’ is een impressionant en beklijvend boek, maar ook een dat nog veel meer vragen oproept rond de mens en de menselijke natuur. Vragen die misschien niet direct door een historicus gesteld worden, maar die meer in een sociaalpsychologische sfeer hangen. Ik denk dan bijvoorbeeld aan de houding van agent René Vermuyten die weigerde deel te nemen aan een razzia en die daarvoor gestraft werd met verlies van drie vakantiedagen (sic).

Hoe ver gaat gehoorzaamheid/ongehoorzaamheid? Gehoorzaamheid aan het gezag gaat blijkbaar heel ver. Dat blijkt uit een hele boekenkast vol met werken van onder andere Stanley Milgram en zijn onderzoek naar de grenzeloze gehoorzaamheid via gefingeerde stroomstoten, Harald Welzer over daders en hoe heel normale mensen massamoordenaars worden, van Bram De Swaan (over genocidale regimes en hun daders), van Christopher Browning die in ‘Gewone mannen’ een studie maakte over een nazimoordcommando in Oost-Polen die tienduizenden joden executeerden. Maar ook van Jonathan Little die in zijn vuistdikke roman ‘De welwillenden’ in de huid en de hersenpan probeert te kruipen van een gecultiveerde nazi.

Hoe komt het toch dat Brussel ‘onwilliger’ is geweest dan Antwerpen en waarmee heeft dat allemaal te maken? Is dat alleen situationeel gebonden of spelen ook persoonlijke kenmerken een rol, want ongeveer een derde van de proefpersonen weigerde toch in het Milgram-experiment door te gaan? 

En nu? 

Ik hoop dat ‘1942’ een aanzet mag geven om een stuk onverwerkt collectief verleden van deze samenleving op een volwassen manier aan te pakken. Dit boek zal nog lang blijven nazinderen en ik hoop dan ook dat het effectief maatschappelijk helende sporen mag achterlaten. De bal ligt nu in het kamp van de overheid.

Heel veel dank voor dit prachtig document, Herman Van Goethem, – als Antwerpenaar ben ik blij dat zo iemand rector is van de Antwerpse universiteit! – en dit compliment is ook bedoeld voor de uitgever die er een prachtige publicatie van gemaakt heeft.

Literaire non-fictie

En dan is er natuurlijk ook de stijl van het boek. ‘Is dit een roman? Gevangen in mijn boek, zo voel ik me.’ Dat schrijft Herman Van Goethem zelf en ook zijn uitgever denkt dat hij een roman aan het schrijven is. ‘Neen,’ antwoordt Van Goethem, ‘dit is wetenschap, een highly ranked publication’, maar dan toch wetenschap van een andere orde, denk ik erbij: een wetenschap die grenst aan de literatuur. Literaire non-fictie heet zoiets.

 

Bronnen:

[i] Herman Van Goethem, De historicus tussen hamer en aambeeld. In: Eric Corijn (Red.) (2002) Collaboratie in Vlaanderen. Vergeten en vergeven?

take down
the paywall
steun ons nu!