Op een druilige woensdagavond bel ik aan bij het gezin van Goedele en Kurt. Kurt opent de deur. “Je staat hier toch niet al lang te wachten he? De bel doet het soms niet meer”, glimlacht hij. “Heb je de weg goed kunnen vinden?”, vraagt Goedele me. “Hekmat zit boven op zijn kamer, misschien kan je hem best eerst interviewen, want hij gaat straks nog fitnessen.”
?Fier toont Hekmat mij zijn ordelijke kamer. “Vroeger was dit de kamer van Lisa”, vertelt hij, “Maar nu is deze van mij. Heb je trouwens graag een stoel om op te zitten? Dan haal ik er snel een.” “Ga je nog sporten vanavond?”, vraag ik hem. “Ja, elke avond ga ik fitnessen”, antwoordt hij wanneer hij de kamer weer binnenkomt met een stoel. Hij ploft op bed en kijkt me met grote ogen aan. “Je spreekt wel goed Nederlands”, zeg ik, “Hoelang ben je ondertussen al in België?” “Zo’n drie jaar”, antwoordt hij. “Ik heb één jaar in asielcentra gewoond en sinds twee jaar woon ik hier in Muizen. Ik woonde eerst in Afghanistan”, zegt hij. En voor ik het weet, vertelt hij mij zijn levensverhaal.
Alleen onderweg naar het onbekende
Hekmat groeide op als oudste van vijf kinderen. Toen hij dertien jaar was, moest hij vluchten voor de Taliban. “Ik woonde samen met mijn moeder, vader, zussen, broers en grootvader in een huis”, vertelt hij. “Ons hele leven werd gecontroleerd door de Taliban. Naar school gaan was verboden, zowel voor jongens als voor meisjes. We mochten enkel naar de moskee om de Koran te lezen. Kinderen die wel naar school gingen, werden met de dood bedreigd. Jongens van dertien of veertien jaar werden verplicht om zich aan te sluiten bij de Taliban.
Daar leerden ze bommen maken en aanslagen plegen. Ook ik moest mij aansluiten, maar mijn vader weigerde. Kort daarna werd hij vermoord. De volgende ochtend werd ik wakker en mijn grootvader had mijn rugzak klaargezet: ik moest vluchten want de Taliban zou me komen halen. Mijn grootvader had een mensensmokkelaar betaald die me zou helpen met de tocht. Ik heb alles en iedereen achtergelaten en ben op m’n eentje vertrokken.” Onderweg maakte Hekmat nieuwe vrienden. “Sommigen zijn niet verder dan Turkije geraakt, anderen werden tijdens hun tocht teruggestuurd naar hun land van herkomst omdat ze iets verkeerd hadden gezegd tijdens een ondervraging.”
Waar Hekmat precies naartoe ging, wist hij niet: “Ik was nooit naar school geweest en wist dus niet of ik onderweg was naar Oost-Azië of Europa. Onderweg kwam ik verschillende smokkelaars tegen die in contact stonden met de eerste smokkelaar die mijn grootvader betaald had. Zij vertelden me steeds hoe ik moest wandelen of welke bus of trein ik moest nemen. Ik was bang tijdens mijn vlucht, ’s nachts kon ik de slaap moeilijk vatten. Op een avond kwam ik aan in Brussel, waar geen nieuwe smokkelaar me stond op te wachten. Ik wist dus dat ik mijn bestemming bereikt had. Ik heb toen een nacht in een park geslapen, wat achteraf het Maximiliaanpark in Brussel bleek te zijn.”
Leven in asielcentra ?
Hekmat verbleef eerst in een asielcentrum in Brussel, daarna werd hij naar het asielcentrum in Arendonk gebracht, waar hij een jaar verbleef. “Ik had het gevoel dat ik niet verder geraakte met mijn leven in het centrum,” vertelt hij. “Per week kregen we zeven euro zakgeld, dat schiet niet op hè? Bovendien dacht ik dat mijn asielaanvraag geweigerd zou worden, de motivatie om Nederlands te leren was dus ver te zoeken. Wanneer ik naar de Nederlandse les moest, deed ik alsof ik ziek was zodat ik niet moest gaan.”
“Ik heb mijn assistenten in het asielcentrum gesmeekt om me er weg te halen. Na een tijdje zijn mijn nieuwe ouders me komen halen. Eerst mocht ik een weekendje bij hen ‘op vakantie’, daarna kreeg ik de keuze of ik definitief bij hen wou wonen of in het asielcentrum zou blijven.” Hoewel Hekmat niets liever wou dan het centrum verlaten, was de keuze hartverscheurend. “Ik voelde me schuldig tegenover mijn vrienden: zij kregen de kans niet om het asielcentrum te verlaten”, vertelt hij. “Nu ben ik blij met mijn keuze: mijn Nederlands is enorm verbeterd en ik voel me echt thuis in mijn nieuwe familie, het voelt bijna als mijn gezin in Afghanistan.”
Van zijn biologische familie in Afghanistan heeft Hekmat al vier jaar niets meer gehoord. “Tot nu toe is het me nog niet gelukt om hen te bereiken. In Afghanistan is er slechts een beperkte toegang tot internet. De plaatsen waar wél internetbereik is, zijn vaak in handen van de Taliban. Bovendien heb ik geen idee of mijn familie nog steeds in Afghanistan woont. Misschien zijn ze ondertussen ook gevlucht. Ik heb het er moeilijk mee, maar probeer me ook te focussen op mijn leven hier.”
Nieuw leven, nieuwe look
Ondertussen woont Hekmat zo’n twee jaar in het gezin van Goedele, Kurt en hun vier kinderen (Thibo (21), Lena (21), Lisa (23) en Matthias (24)). Op die twee jaar tijd is Hekmat’s uiterlijk erg veranderd: “Ik ben geboren met een hazenlip, een open gehemelte en zonder neusbeen. Mijn hazenlip was al geopereerd in Afghanistan, maar het was niet zo keurig dichtgenaaid. Door de afwijking aan mijn neus had ik ook moeite met ademen. Toen ik nog in het asielcentrum verbleef, kon ik niet geopereerd worden. Niemand had tijd om met mij naar het ziekenhuis te rijden en ik had eerst een voorlopige identiteitskaart nodig.
Zodra ik die had, ben ik er samen met mijn familie voor gegaan. Samen met mijn papa ben ik zeker twintig keer naar het ziekenhuis in Leuven geweest. Ondertussen zijn de operaties achter de rug en voel ik me al veel beter: ik kan eindelijk ademen door mijn neus. Sinds drie weken draag ik ook blokjes, het komt dus allemaal goed. Ik zal dan toch ooit met mijn tanden bloot durven lachen!”
Je bent jong en je wil wat
“Ik volg nu deeltijds onderwijs om schilder te worden. Momenteel doe ik een stage bij een schilderbedrijf hier in de buurt. Ik kan het heel goed vinden met mijn ploegbaas Saïd, hij is ook moslim. De ramadan vieren we samen, dan trek ik met enkele vrienden een maand bij hem in. Na school ga ik elke avond fitnessen. Zondag kun je me vinden bij de Chiro. Mijn familie heeft me overtuigd om te gaan.
Eerst was dat met vallen en opstaan: ik durfde niet goed Nederlands te praten omdat ik dacht dat ik iets fout zou zeggen en uitgelachen zou worden. Ondertussen is die angst weg en ga ik enorm graag. Volgend jaar wil ik ook graag leiding geven, maar eerst wil ik nog een monitorencursus volgen, want ik ben bang dat ik misschien niet genoeg spelletjes ken.”
Geen nieuws uit het thuisland
Hekmat probeert om nieuws uit Afghanistan te vermijden, maar dat lukt helaas niet altijd: “Soms zie ik dingen verschijnen op mijn tijdlijn op Facebook. Ik word er ongelukkig van. Ik zie de verhalen achter de rampen. Er zijn bijvoorbeeld ouders die maar één zoon hebben, wat als die dan in een aanslag sterft?” Toch hoopt Hekmat ooit terug naar Afghanistan te keren: “Als het ooit weer wat veiliger is, wil ik zeker terug. Het is en blijft mijn vaderland. Of ik er echt terug wil gaan wonen, weet ik niet. Je weet maar nooit wanneer er weer een bom valt, ik vertrouw het niet meer.”
Hekmats telefoon trilt: “Oei, dat zijn mijn vrienden van de fitness”, zegt hij. “Ze willen waarschijnlijk weten waar ik blijf.” “Geen probleem”, glimlach ik en hij neemt op in het onverstaanbare Pasjtoe.
Later die avond, schuif ik aan tafel bij Goedele en Kurt. “Op een avond in 2015, zaten we samen aan tafel”, vertelt Kurt. “Die ongecontroleerde vluchtelingenstroom kwam toen dagelijks in het nieuws. We keken elkaar aan en zeiden: ‘Waarom geven we ons niet op bij Pleegzorg Vlaanderen om een gevlucht kind in huis te nemen?’.”
“Daar kregen we de vraag wie van ons het initiatief had genomen om een kind op te vangen,” vult Goedele aan. “We vonden dat een rare vraag: dat hadden we namelijk samen gedaan. Voor ons was het vanzelfsprekend dat we dit zouden doen. Als ons kind zou moeten vluchten, zouden we ook willen dat elders iemand anders voor hem of haar zorgt.”
“Natuurlijk moesten we ook rekening houden met onze eigen kinderen,” vervolgt Kurt. “Ik weet nog hoe Tibo zei: ‘Zolang hij mij maar niet teveel lastigvalt en niet zomaar in mijn kamer komt, is het goed.’ En hij had gelijk, want ook voor hem zou dit een enorme aanpassing worden.”
“De meeste mensen in onze omgeving reageerden positief”, zegt Goedele. “‘We vinden het heel mooi dat jullie dit doen, maar zelf zouden we het niet kunnen’ is wat we het vaakst gehoord hebben. Maar ik denk dat iedereen het kan, je moet het gewoon willen. Wij werken ook allebei en hadden geen kamer op overschot, we hebben ook moeten puzzelen.”
Twee touwtjes
?Nadat Goedele en Kurt zich hadden opgegeven bij Pleegzorg Vlaanderen, volgden er enkele opleidingsmomenten met screenings. “Er werden onderwerpen aangehaald waar we met andere potentiële pleegouders over discussieerden”, zegt Kurt.
“Er is één moment dat ik zeker nooit zal vergeten. We stonden in een kring en in het midden stond iemand die een vluchteling moest voorstellen. Vanuit ‘de vluchteling’ vertrokken er allemaal touwtjes naar de personen in de kring. Die touwtjes stelden de relaties voor die hij had met familie, zijn vrienden maar ook met materiële dingen en geloof. Naarmate zijn levensverhaal verteld werd, vielen er steeds touwtjes weg, waardoor hij er uiteindelijk nog één of twee over had. Het was een manier om aan te tonen dat het hele leven van je toekomstige pleegkind nog maar aan twee touwtjes vast hangt. Terwijl onze kinderen een heel sociaal netwerk hebben.”
“De opleidingsmomenten waren leerzaam, maar ook vermoeiend”, vult Goedele aan. “We moesten er telkens heen op weekavonden, na een lange werkdag. We werden er helemaal binnenstebuiten gekeerd: de echtscheiding van ons vorig huwelijk werd bovengehaald, er werd gepraat over gevoelens, zelfs de opvoeding van onze eigen ouders kwam aan bod. Na zo’n avond kwamen we doodmoe thuis.”
Groen licht
?Na een jaar opleidingen, zouden Goedele en Kurt te horen krijgen of ze al dan niet een geschikt pleeggezin zouden zijn. “We hadden op geen enkel moment een slechte ervaring gehad met Pleegzorg en gingen er dus van uit dat het in orde zou zijn,” zegt Kurt. “Maar de uitslag was negatief, wij waren geen geschikt pleeggezin. Dat sloeg in als een bom, we waren helemaal van slag.”
Na overleg met een familievriend, besloten Kurt en Goedele het toch nog een kans te geven. Ze gingen aanbellen bij het hoofd van Pleegzorg Antwerpen. “Al snel bleek dat er in de communicatie iets misgelopen was”, vertelt Goedele, “want daar zagen ze geen enkel probleem. Er is toen een nieuwe screener bij ons thuis langs geweest en die heeft dan groen licht gegeven.”
“Je kan in je leven niet met iedereen bevriend zijn”, vervolgt Kurt. “Wij hadden de pech dat er geen klik was tussen ons en de eerste screener.”
Uiteindelijk duurde het meer dan een jaar voor Goedele en Kurt zich écht kandidaat konden stellen als pleeggezin. “Aan de ene kant snap ik die grondige screenings,” zegt Goedele. “Anderzijds hadden we ook minder tijd kunnen verliezen als alles veel sneller was verlopen. Je weet immers dat er een kind in een asielcentrum op je aan het wachten is.”
“Na die laatste screening moesten we onze wensen en veto’s doorgeven. Mocht ons pleegkind een handicap hebben? Hadden we problemen met het geloof? Een jong of ouder kind? Het waren honderden vragen. Oorspronkelijk wilden we een klein meisje in huis, maar uiteindelijk werd het Hekmat: een intussen vijftienjarige jongen uit Afghanistan.”
Een nieuwe thuis?
Nadat Hekmat een weekend bij het gezin van Goedele en Kurt ‘op vakantie’ was geweest, mocht hij definitief bij hen intrekken. “Op 3 november 2016 is hij definitief bij ons komen wonen, ik zal het nooit meer vergeten”, zegt Kurt.
“We gingen hem halen in het asielcentrum in Arendonk. Hij kwam buiten met een rugzak en een plastic tas. Dat was alles. Bij ons vertrek doken er plots acht vrienden van Hekmat op. Ze namen zijn rugzak en plastic tas aan en wandelden in stilte met ons mee naar de auto, waar ze tot slot afscheid van hem namen. Als ik er nu aan terugdenk, krijg ik nog steeds kippenvel.”
Geen roze wolk
?Ook al hadden Goedele en Kurt lang op Hekmat’s komst gewacht, toch verliepen de eerste weken niet zoals gepland. “De communicatie verliep in het begin erg moeilijk,” zucht Kurt. “Hekmat praatte niet veel, in Afghanistan heerst er niet zo’n ‘praatcultuur’ als hier in België. Wanneer hij iets fout deed of er iets gebeurde dat hij niet duldde, zweeg hij. Door te zwijgen, dacht hij dat het probleem zichzelf wel zou oplossen. Wij daarentegen, wilden net dat hij met ons zou communiceren wanneer er iets scheelde.”
“Zo was Lena erg enthousiast met zijn komst en wilde ze hem helpen met lezen,” zegt Goedele. “Urenlang zat ze naast hem. Op een bepaald moment werd het Hekmat even teveel en besloot hij niet meer tegen haar te praten. Dat was erg zwaar voor Lena.”
“Op een bepaald moment was ik zo kwaad op hem, dat ik zei dat het zo niet verder kon”, vertelt Kurt. “Een halfuur later had hij zijn kamer gepoetst en stond hij beneden aan de deur met zijn jas aan. ‘Als jullie liever hebben dat ik vertrek, dan ga ik,’ zei hij. Dat was natuurlijk niet mijn bedoeling. Uiteindelijk is de crisis opgelost geraakt nadat Pleegzorg hem uitlegde dat hij met ons kon praten wanneer er iets scheelde.”
Ander bloed?
Een pleegkind opvoeden is niet gemakkelijk. Kurt en Goedele voeden Hekmat dan ook anders op dan hun andere kinderen. “Het idee dat we hem zouden opvoeden als onze eigen kinderen, hebben we snel moeten loslaten,” zegt Goedele. “We laten hem veel vrijer dan onze eigen kinderen op die leeftijd.”
“Toen hij veertien jaar was,” zegt Kurt, “zei hij op een dag ‘Mama en papa, ik ga naar Antwerpen een vriend bezoeken!’ Op die leeftijd, zeiden onze kinderen dat nog niet. In het begin wilden we dan ook dat hij ons de telefoonnummers gaf van de vrienden die hij bezocht en dan belden we al eens. Maar eigenlijk is het te gek voor woorden om hem te verbieden van Mechelen naar Antwerpen te gaan, als hij ooit helemaal alleen van Afghanistan tot hier is geraakt.”
“Hij is vrijer, maar draagt ook meer verantwoordelijkheden,” zegt Goedele aan. “Hij eet ook anders, de Belgische gerechten vindt hij écht niet lekker. Daarom kookt hij elke avond voor zichzelf.” Kurt: “We hebben besloten er geen punt meer van te maken. Hij trekt zijn plan en wast nadien zijn potteke ook terug af.”
“Zodra hij een job heeft, denken we dat hij ook snel op eigen benen zal willen staan,” zegt Goedele. “Toch beseft hij volgens ons nog niet helemaal wat het echte leven kost”, vervolgt Kurt, “daar proberen we hem op voor te bereiden. In principe kan hij tot zijn vijfentwintigste bij ons blijven wonen. Van ons mag hij gerust ook zo lang blijven, want we hebben hem hier ontzettend graag. We gaan ervan uit dat hij zijn verantwoordelijkheid blijft opnemen zoals nu, want we merken dat hij écht wel vooruit wil.”
© 2018 – StampMedia – Nora Larosse, illustraties: Annelise Cerchedean