Stutje probeert niet alleen door te dringen tot de duistere kant van De Mans socialisme, maar hij trekt dat plaatje ook open naar de duistere kant van de arbeidersbeweging in het algemeen. Dit boek levert dus ook voer om na te denken over de toekomst van de socialistische beweging.
De Nederlandse historicus Jan Willem Stutje moet een geduldig man zijn. Ongeveer tien jaar geleden is hij aan een studie over het leven en de politieke en wetenschappelijke activiteiten van Hendrik de Man begonnen en nu pas ligt daar het resultaat: een vuistdikke biografie over deze controversiële Belgische politicus (1885-1953).
Zo ging Stutje ook al eerder te werk. Hij maakte in ons taalgebied naam als auteur van enkele spraakmakende politieke biografieën zoals deze van Paul de Groot, ‘de Nederlandse Stalin’, maar ook van Ernest Mandel, de Belgische trotskist, en van Ferdinand Domela Nieuwenhuis, de Nederlandse romantische revolutionair en anarchist. Dat zijn drie boeken die een ereplaats innemen in mijn bibliotheek en nu komt er daar mooi een vierde bij, waardoor er een vierdelig luik is ontstaan waarin de grote politieke stromingen ter linkerzijde via enkele representatieve figuren een plaats hebben gevonden: het communisme, het trotskisme, het anarchisme en de sociaaldemocratie.
Natuurlijk passen zijn geportretteerden niet volledig binnen dat -isme-plaatje. Dat weet Stutje als biograaf én historicus maar al te goed en dat komt zeer goed tot uiting in zijn beschrijving van de tragische en politiek moeilijk onder één noemer te brengen figuur die Hendrik de Man was. Daarom waarschuwt hij in zijn inleiding: ‘Ik heb de politieke en ideologische ontwikkeling van de sociaaldemocratie vanuit de positie van De Man beschreven, en niet omgekeerd een geschiedenis van het socialisme geschreven om vervolgens zijn plaats daarin te zoeken.’ (p. 13).
Het genre van de (politieke) biografie leent zich bij uitstek om zicht te krijgen op moeilijk te classificeren tussengebieden. De bronnen van de biografie – correspondentie, egodocumenten (dagboeken, memoires), literair werk, privé-uitingen – zijn, ik parafraseer hier Stutje, de plaats waar het ongezegde, het niet-gewenste en het onbedoelde het sterkst in het daglicht komen. (p. 8).
In zijn biografie over Mandel worstelde Stutje met de spanning tussen de afstandelijke wetenschapper en de grote betrokkenheid van de ideologisch min of meer gelijkgezinde. Dat is in dit werk helemaal niet aan de orde. De biograaf staat neutraal ten aanzien van zijn studieobject. Hij heeft, zoals dat in de Belgische vertroebelde context van collaboratie en repressie wel het geval was, geen eitje te pellen met de man.
Met de afstand van een Nederlandse historicus, geïnteresseerd in politieke stromingen, probeert hij het geaccidenteerde en wisselende denk- en levenspad te reconstrueren van een eigenzinnige, elitaire denker en autoritaire politicus die bij velen zijn krediet verloor, maar waardoor hij post factum niet op zijn werkelijke waarde is kunnen worden beoordeeld. De erkenning voor zijn denken en doen heeft De Man volgens Stutje niet gekregen omdat aan zijn socialisme ook een duistere kant kleefde.
Een boeiende vraagstelling
‘Biograferen is net als andere vormen van geschiedbeoefening vooral het stellen van vragen om daarmee op een zinvolle manier het beschikbare materiaal te onderzoeken’, zegt Stutje in een recent interview in Aktief, het blad van het Masereelfonds. En dat doet hij uitvoerig voor ‘De Man, een man met een plan’ waarin hij vertrekt van een driedelige vraagstelling die dan ook de drie hoofdthema’s vormen van dit lijvige boek.
‘Hoe en waarom migreerde Hendrik de Man politiek en ideologisch van links naar rechts, en hoe werkte die ontwikkeling en zijn persoonlijk leven op elkaar in?’ Dat leven was een opeenstapeling van onverwachte wendingen en schijnbare tegenstellingen die iemand van democraat en internationalist lieten eindigen als nationalist en autocraat. Paradoxen genoeg: De Man was niet vies van de verheerlijking van zijn persoon – narcisme was hem niet vreemd – maar evenmin van de cultus van de massa. De Man was een kosmopoliet en van vele, zeer uiteenlopende markten thuis.
‘Hij voelde zich thuis in Vlaanderen, maar ook in België en Duitsland, in het leger, in de vakbeweging, de universiteit, in de arbeidersopvoeding, maar ook in de regering, in de bureaucratie en als raadgever van de koning, in vrijheid en onder de bezetting.’ (p. 427). En dan komt er nog dat merkwaardige zinnetje bij: ‘In al die hoedanigheden en omstandigheden bleef hij zich socialist noemen.’
Opportunisme
Om zicht te krijgen op die hybride figuur schetst Stutje de coming-of-age van die polyglotte Antwerpenaar die in 1885 geboren werd in een vrijzinnig liberale bourgeois-familie en die zich vóór de Eerste Wereldoorlog als jonge anarchist kantte tegen de staat en zich verder kortstondig ontpopte tot een revolutionair journalist bij de Leipziger Volkszeitung, maar die later een uitgesproken militarist en Belgicist werd, plansocialist met elitaire en autoritaire trekken die hem voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog dichter bij Leopold III bracht, maar ook bij de collaboratie waarvoor hij na de oorlog de rekening gepresenteerd kreeg in de vorm van een gepeperde gevangenisstraf, waardoor hij tot zijn onverwachte overlijden – een ongeval, zelfmoord? – in 1953 in Zwitserse ballingschap moest doorbrengen.
In een zin een leven samenvatten is gevaarlijke onzin en dat doet een recensent zoals ik nogal gemakkelijk, maar daar bezondigt een geduldig spittende en analyserende historicus zich natuurlijk niet aan. Stutje heeft alleen al enkele honderden bladzijden nodig om de grillige en lange jaren tijdens het interbellum waarin het beeld van De Man als ‘de man met een Plan’ is ontstaan in hun complexe totaliteit te onderzoeken.
Was dan De Mans politieke ontwikkeling van links naar rechts onvermijdelijk? Neen, op zo’n vorm van teleologisch denken kun je de historicus niet betrappen. Stutje volgt de slingerwegen van De Man nauwgezet en ook wat hij noemt ‘zijn aan aristocratische hoogmoed grenzende eerzucht’. Zo ontstaat er een niet zo fraai psychologisch portret van een man met een mateloze ambitie, hardheid en eigenzinnigheid. Zijn twee eerste vrouwen, Lotigiers en Reinemund, konden zich niet vinden in ‘zijn egocentrische en vaak manipulatieve houding, zijn kille afstandelijkheid, hoogmoed en onberekenbaarheid’.
De Man liet ook toegewijde kameraden vallen zodra de politieke opportuniteit om andere loyaliteiten vroeg. Stutje: ‘Het verklaart goeddeels het gemak waarmee hij de kleine en grote wendingen in zijn politieke loopbaan heeft kunnen voltrekken.’ (p. 432).
Om deze stelling te onderbouwen beroept Stutje zich ook op allerlei ego-geschriften van De Man waaruit blijkt dat hij om duidelijk opportunistische redenen niet aarzelt om zijn biografie bij te kleuren en zelfs andere accenten te geven. Die opportunistische trekken zijn ook af te lezen uit De Mans syndicale en politieke carrière.
Als vice-voorzitter van de BWP en als bedenker van het Plan De Man stond hij in de jaren dertig op het hoogtepunt van zijn macht, maar even later probeerde hij zijn macht uit te breiden naar de Belgische staat. Hij presenteerde de sociaaldemocratie als regeringspartij en was zelfs bereid om in ruil voor ministerposten het Plan van de Arbeid, met name de structuurhervormingen (waarnaar de Waalse vakbondsleider André Renard trouwens in de jaren zestig uitdrukkelijk verwees!) op te geven. Nogmaals Stutje in het interview met ‘Aktief’: ‘Hendrik de Man verloor in één klap alle beloftes uit het oog die hij daarvoor had gedaan toen de macht lonkte.’
Plan, koning, collaboratie
Als tweede hoofdthema besteedt Stutje uitvoerig aandacht aan de vraag hoe het leiderschap van De Man zich gevormd heeft. Tot welke ideeën kwam hij over de rol van de elite en de politiek als beroep en wat behelsde het leiderschap in de verschillende fasen van zijn leven: in de loopgraven van de Eerste Wereldoorlog, als schepper van het Plan van de Arbeid en als minister en partijcoryfee in de tweede helft van de jaren dertig? Waarom gingen de aanvankelijk charismatische trekken verloren en hoe voorzag hij zijn macht in de nabijheid van de koning van een nieuwe legitimiteit?
Het derde en waarschijnlijk meest pikante hoofdthema van dit boek gaat over de omstandigheden die De Man ertoe hebben aangezet om samen te werken met de Duitse bezetter. Stutje vraagt zich af welke gedachtegang er achter de collaboratiehouding van De Man schuilging.
Bleef die houding beperkt tot het advies aan de partijgenoten in juni 1940 (die tot de breuk met Paul-Henri Spaak hebben geleid) om de nieuwe verhoudingen te aanvaarden en met de bezetter samen te werken? Of zat daar meer achter en vond hij inspiratie in het Duitse voorbeeld en gebruikte hij hun overmacht om de al lang gewenste autoritaire hervormingen door te voeren? Welke gevolgen had dit voor de Belgische Werklieden Partij en vakbeweging, en wat bracht hem ertoe zich na 1944 aan het oordeel van de rechter te onttrekken en in Zwitserland in ballingschap te gaan?
Duistere kanten van het socialisme
Wie de genuanceerde antwoorden van Stutje op deze fijnmazige vraagstellingen wil kennen, zal zich in dit lijvige boek moeten storten en zal daarvoor beloond worden. Voor de geduldige lezer zal het ongetwijfeld een boeiend leesavontuur worden om in de voetsporen van Stutje ‘De Man met de vele gezichten’ beter te leren kennen. De eruditie én de goede pen van deze historicus zullen bij de lectuur ervan een belangrijke meerwaarde blijken.
En er is meer. Dit boek is niet alleen een biografie, het is tevens een studie van de Belgische en internationale democratie tijdens het interbellum. Stutje probeert niet alleen door te dringen tot de duistere kant van De Mans socialisme, maar hij trekt dat plaatje ook open naar de duistere kant van de arbeidersbeweging in het algemeen. (onderdrukking van vrouwen, xenofobie, antisemitisme, sociaaldarwinisme) waarover ook vandaag nog heel wat gezegd moet worden. Deze biografie kan daartoe zeker een bijdrage leveren.
Ook na lectuur blijft De Man een man met vele gezichten, maar de hybride trekken ervan werden door dit brede en diepgravende werk van Stutje verfijnd. Met heel veel dank aan deze Nederlandse historicus die met dit titanenwerk een controversiëel figuur waar men in eigen land liever veilig omheen fietste, een nieuw, minder bevooroordeeld tweede leven heeft gegeven.