Boekrecensie - Charles Ducal

Rachida Lamrabet: Vertel het iemand

Op de valreep van vier jaar herdenking van Wereldoorlog 1 verschijnt een roman over het zo goed als vergeten, want verzwegen, aandeel van de Marokkaanse goumiers en tirailleurs die door de Fransen werden geronseld om in West-Europa te gaan vechten in een oorlog die de hunne niet was. Vertel het iemand van Rachida Lamrabet is het verhaal van een van hen.  

woensdag 17 oktober 2018 11:16
Spread the love

 Een tekening en een doorgestreepte zin in een dagboek. Daar hangt in Vertel het iemand, de nieuwe roman van Rachida Lamrabet, alles aan vast. Het is het verhaal van een jongen, zoon van een Marokkaanse moeder en een Franse vader, die worstelt met zijn identiteit.

Het conflict met zijn vader duwt hem het leger in en het schip op, van Marokko op weg naar de loopgraven van Noord-Frankrijk. Daar vertelt de zoon in een laatste ontmoeting met zijn vader zijn levensverhaal, terwijl hij wacht op het vuurpeloton. Zijn verhaal beslaat het grootste deel van het boek en wordt omkaderd door enkele hoofdstukken vanuit het standpunt van de vader. Het conflict tussen vader en zoon weerspiegelt zich op een ruimer plan in de tegenstelling tussen de koloniale bezetter en de Marokkaanse bevolking.

Een hongerige geest

De auteur schreef met dit verhaal haar tot nu toe beste boek, wat mij betreft. En dat is, na bekroonde voorgangers als Vrouwland en Kind van God, een weloverwogen compliment. De taal in deze roman is rijker, de thematiek ruimer en confronteert de lezer, scherper dan in het eerdere werk, met  pertinente vragen. Over het witte superioriteitsgevoel en gaten in het witte geheugen bijvoorbeeld. Niet door te poneren of aan te klagen, maar door te vertellen. Wat Lamrabet als de beste kan. Een verhaal dat de lezer binnenvoert in het hoofd van een jonge naamloze Amazigh uit een afgelegen dorp, een  nieuwsgierige hongerige geest, voor wie de wereld van de kippen, de ezel en de waterput al gauw te klein wordt. 

Hij wordt door zijn moeder opgevoed met de leugen dat zijn vader een Zayane was, een  vrijheidsstrijder, gesneuveld in de strijd tegen de sultan. Een leugen waar hij toevallig achterkomt door het zien van een tekening. Op die manier verliest hij zijn gekoesterde schijnidentiteit en ontdekt hij wie hij werkelijk is, de zoon van een Fransman, meegekomen met de koloniale bezetter. Hoe hij er toe komt die vader dood te willen slaan is een lang en kronkelig verhaal met de nodige verrassingen, zoals het ontdekken van een tweelingzus. Een verhaal dat zijn moeder het dorp uit jaagt en de wildernis in, het kind op haar rug en achtervolgd door hongerige coyotes, en later de zoon naar de grote stad Fès brengt, waar witte vrouwen zich sluieren en witte beren dienstbodes openrijten. Er valt wat te beleven dus. 

Het boek speelt zich voor de helft af op het Marokkaanse platteland, een wereld die zo is geschilderd dat je het stof ruikt, de moestuin herkent, de ezel door het water ziet meegesleurd en je zelf ook verrast opkijkt als in de dorpsvergadering een opstandige Abdallah zijn stem verheft tegen de amghar, de vertegenwoordiger van de sultan. De tweede helft van het boek zitten we in een totaal andere wereld, in de modder van de Europese slagvelden en ook daar voelen we de oorlog aan den lijve. 

Rachida Lamrabet is thuis in al die werelden alsof ze zelf in zo’n dorp is grootgebracht, in de Koranschool heeft leren lezen en schrijven, in de rijen soldaten heeft gemarcheerd richting loopgraven. Die inleving is misschien wel de grootste kwaliteit van deze roman. Zowel het dorpsleven als de loopgraven zijn honderden keren beschreven, zodat het cliché op de loer ligt, maar daar ontsnapt dit boek aan doordat we alles door de verwonderde en vooral eigenzinnige ogen bekijken van iemand die zich voortdurend vragen stelt, vaak naïeve vragen, en op die manier stap voor stap zijn horizon verruimt en inzicht krijgt in de werkelijkheid. 

Hoe kijken jonge Marokkanen, geronseld om in Noord-Frankrijk te komen vechten, tegen de oorlog aan? Het is eens een andere kijk, gegarandeerd. De schrijfster heeft ook een talent om scènes of situaties met kleine details persoonlijk te maken. Een legertroep wordt ingekwartierd in een half kapotgeschoten Frans dorp, de jonge soldaat gooit zijn ransel af en ziet een verdwaald kalfje dat hij terugdrijft naar de kudde die door een boer naar de stal wordt gedreven. “Kom, ik breng je terug naar je familie”. Een kleine toets, maar hoe betekenisvol in deze context, als we er even bij stilstaan. 

Een rechtzetting

De leugen over zijn afkomst is niet de enige waar het personage mee geconfronteerd wordt. Op de achtergrond van zijn verhaal speelt voortdurend de koloniale geschiedenis van het land mee, op zijn beurt een leugenverhaal. “Hij (een zekere kolonel Djinn) geloofde echt dat zij, de Fransen, ons voorspoed en vrede hadden gebracht. Dat ze ons verlost hadden van epidemieën, vijandelijke invallen en hongersnood. Ik moest denken aan de overstroming in ons dorp. Ik heb daar geen enkele Fransman gezien die wat dan ook deed om ons voor de honger te behoeden.” 

Wat ze van de Franse kolonisator werkelijk kregen wordt in het boek treffend geïllustreerd door het bombardement op Dar-el-Beida, waar de Fransen een spoorlijn wilden aanleggen dwars door een begraafplaats. In de opstand tegen die plannen werden negen Franse spoorwegarbeiders gedood. “Een dag later werd de wijk Tnaker (…) door de Franse marine van de kaart geveegd. Drie dagen lang regende het bommen vanuit de zee. Alleen de Europese wijk werd gespaard. Duizenden mannen, vrouwen en kinderen werden gedood.” 

De oorlog is een enorme schok voor de jonge Amazigh. Behalve de confrontatie met de modder en de kou, de vermoeidheid, de angst en de vertwijfeling zijn er de minachting, de vernedering en het racisme. De Fransen zien de Marokkaanse soldaten als “wilden”, als een “indrukwekkende zwarte kracht”. Dat racisme drijft onverbiddelijk een wig tussen vader en zoon. “Ik was bang om uit mijn gemeenschap verstoten te worden als ik zou bekennen dat hij mijn zoon was. Maar ‘s nachts vroeg ik me af of onze bloedband me minder Fransman, minder mens maakte. Of was het net omgekeerd? Werd hij door onze band net Fransman en dus meer mens?” 

De zoon van zijn kant leert, eenmaal in het Franse leger, al gauw “dat er een vaderland was ergens ver weg waar we niet de zonen van waren, maar hoogstens de onnozele kinderen. En dat vaderland riep ons, onnozele kinderen om te strijden. Ook al zouden we voor dat vaderland sterven (…), we zouden nooit zonen van het vaderland worden, net zoals ik ook nooit jouw zoon zal worden hoewel je mijn vader bent.” 

Het boek is een rechtzetting. Hoeveel plaats hebben de afgelopen vier jaar de zovele herdenkingen van de oorlog ingeruimd voor de Marokkaanse of Senegalese soldaten die in een oorlog die de hunne niet was zijn komen vechten en sneuvelen? Dit boek is een oorlogsmonument voor hen. Een monument van aangrijpende, door emotie geladen bladzijden, vooral op het einde. De worsteling van de jongen over wie hij is en waar hij in deze oorlog staat culmineert in een gesprek met een Algerijnse prostituee. 

Tijdens een bezoek aan het bordeel voor de barbaren (contact met Franse prostituees is hen verboden) vraagt de jongen of er ook Marokkaanse prostituees in het kamp zijn. Hij vreest dat ook zijn tweelingzus zou kunnen zijn meegevoerd door de Fransen. Is dat je zorg, vraagt de Algerijnse vrouw en in één zin trekt ze zijn bewustzijn open: “Wij zijn hier en dat is alsof alle vrouwen hier zijn. Ik ben meer je zuster dan dat de Fransen je broers zijn.”

Gevaarlijke verbeelding

Een belangrijk thema is het boek is het schrijven. Als de jongen onderwijs krijgt van een sjeik gebeurt er dit: “Ondertussen, bijna ongemerkt, voltrok zich in mij een klein wonder. Ik leerde lezen en schrijven. Elke zin die ik ontrafelde zette een magisch proces in gang. Er groeide iets in mijn lichaam dat gloeide. (…)  Ik was bang dat er iets zou gebeuren wat dit proces zou onderbreken, en ik onverbiddelijk teruggeworpen zou worden op de stoffige aarde, waar ik een en al lichaam was en niet meer dan dat.

” Wanneer later aan het front zijn ongeletterde vrienden hem vragen hun soldatenellende op te schrijven als getuigenis voor later, gebeurt het opnieuw: “(…) ik kon niet meer ophouden met schrijven. Ik was bezield door een drang. Het was een eigenaardige ervaring. Ik trad al schrijvend uit mezelf, zo leek het. Schrijven bracht me in dezelfde roes die ik had ervaren toen ik leerde lezen bij de sjeik.” 

Dit grote geschenk wordt hem fataal. Op een dag schrijft hij in dat dagboek een zin, die hij vervolgens doorstreept, want “deze zin was ontsproten aan mijn verbeelding en niet aan de werkelijkheid.” Door een samenloop van omstandigheden (een ingenieuze plot op zich) brengt dat kleine doorgehaalde zinnetje hem voor de krijgsraad en wordt het zijn dood. 

Aan het einde van hun ontmoeting geeft hij het schrift aan zijn vader met de vraag het aan zijn tweelingzus te geven. Eenmaal buiten de gevangenis gooit de vader het in het vuur. Een symbolisch vuur ook waarin niet alleen een dagboek maar ook een stuk geschiedenis verdwijnt, een geschiedenis die Rachida Lamrabet er weer heeft uit opgevist.  

Over dat dagboek zegt de zoon: “In dit vuile schrift staat niets wat strafbaar is. Tenzij jullie wetten de verbeelding van een man aan regels hebben onderworpen waar ik niet van op de hoogte ben.” Een zin die ongetwijfeld ook is gevoed door wat de schrijfster zelf vorig jaar meemaakte: haar ontslag bij Unia op basis van een film waarin een actrice een moslima vertolkt die uitlegt waarom ze de boerka draagt. 

Vertel het iemand speelt zich af honderd jaar geleden. Er is veel veranderd sindsdien, maar of de witte superioriteitswaan van de koloniale wereld, die het boek doordesemt, is verdwenen dan wel zich in een ander kleed is gaan hullen, is een terechte vraag. Voor wie die vraag durft te stellen is deze roman ook een zeer actueel boek. 

 

 

take down
the paywall
steun ons nu!