Regisseur Guido Van Meir vond de praktijk van Fabre in 1987 al grensoverschrijdend, zie interview met Guido Van Meir in De Morgen van 17 september 2018. In 1987 was het not done om kritiek te uiten op Fabres’ modus operandi, zo getuigt bovenstaande regisseur. De moedige onthullingen en het interview met Guido Van Meir, doen mij vragen stellen bij de inhoud van de opleiding theaterwetenschap die ik volgde, 10 jaar nadat het not done was om kritiek te uiten op Fabre.
Na een opleiding politicologie studeerde ik theaterwetenschap. Daar schonken de docenten veel aandacht aan de kwetsbare positie van de acteur/actrice/danser/performer in een voorstelling. Zowel voyeurisme en de beoordeling door het publiek van de uitvoering door de performer waren steevast het voorwerp van een opleiding theaterwetenschap. Hetzelfde gold voor de fusion van de identiteit van de performer met het karakter, personage en met de inzet van de voorstelling. Zodanig zelfs dat een theaterwetenschapper in spe zelf een voorstelling moest maken, juist om de broosheid van een performer aan den lijve te ondervinden.
Achteraf bekeken is het bizar dat de docenten al die dimensies van breekbaarheid van de performer niet relateerden aan machtsverhoudingen. Zelfs in de voor de hand liggende en onschuldige, maar desalniettemin ongemakkelijke, situatie van voyeurisme van het publiek, kwam macht niet aan bod.
Het verwondert me, het overvalt me dat docenten, noch studenten theaterwetenschap nooit met een woord repten over de machtsverhouding tussen een internationaal bekende en gevestigde waarde, zoals tussen een Fabre en een beginnende net afgestudeerde performer. Het overvalt me omdat ik, toen als student met een achtergrond in de politicologie, beter had moeten weten.
Ik kan de situatie vergelijken met die ene student biologie die in de microscoop iets anders ziet dan wat de docent beschrijft. Die student zag het tenminste, terwijl wij studenten theaterwetenschap braaf de analyses van onze docenten volgden.
Wat een gevestigde waarde als Fabre produceerde was voorwerp van de studie en niet de arbeidsrelaties. Pas op, we kregen wel les in het kunstendecreet, subsidie voor kunstenaars en diesmeer, maar nooit ging het over de relatie kunstenaar, choreograaf of regisseur en performers of uitvoerders. Enkel wanneer performers een duidelijke invulling gaven aan het project van de kunstzinnige regisseur werd hun bijdrage voorwerp van de studie. Nooit ging het over misplaatste trots of de impact van status op macht.
Je zou kunnen stellen dat de opleiding theaterwetenschap er alles aan deed om kunst te bestuderen wars van een maatschappelijke context. Wel onderrichtten de docenten ons over de interdisciplinariteit in de kunst, de invloed van de schilderkunst op theater, de impact van de scenografie van Versweyveld in een productie van Van Hove, maar de maatschappelijke context van theater kwam niet aan bod.
Het was alsof theater in een vacuüm plaatsvond, zonder werknemers en werkgevers, zonder genderrollen en diversiteitsverhoudingen. Alsof het aureool, de status van de kunstenaar niet tot ongelijkheid en onevenwicht kon leiden.
Zelfs wanneer in een moment van reflectie, wij als student die realiteit van machtsverhoudingen wilden binnenbrengen, concludeerde de docent dat ‘grote verhalen niet bestaan’. Het enige dat bestond was de individuele en de onafhankelijke koers, de beslissingen van mensen als kunstenaars.
Wat niet bestond was de gemeenschappelijke beleving. Die nadruk op het individu verhindert individuen om slechte ervaringen te delen en er een patroon van uitbuiting, onderdrukking, racisme en seksisme in te herkennen. Daar moest ik als student heel hard over nadenken, zo hard en lang dat ik nu pas met de moedige onthullingen van grensoverschrijdend gedrag door Fabre mijn opleiding theaterwetenschap een plaats kan geven.
Ik ben niet van plan die opleiding met het badwater weg te gooien. Wel onderken ik de noodzakelijke dimensie die in de opleiding ontbrak. Door kunst los te koppelen van zijn maatschappelijke context, of door de ontkenning van arbeidsrelaties, genderverhoudingen en diversiteit, kan die kunst een vrijgeleide zijn, omdat wat bij wet verboden is, naast zich neer te leggen.
Dat is een belangrijke vaststelling, maar er is meer, want het voorgaande maakt van kunst (indien de kunstenaar het wilt) een plaats waar de kunstenaar mag misbruik maken van de kwetsbaarheid, breekbaarheid en broosheid van de performers. Dat, plus een cataractachtige studie van de kunst, waarbij de maatschappelijke verhoudingen in een waas verdwijnen, leiden tot een situatie waarin we de drang tot misbruik verheven tot kunst.
En ook dat is niet het enige gevolg van ons tunnelzicht of van onze extreme focus op de kunst en niet op de context daarrond. Een ander gevolg is dat meer zorg, body-positivity en zachte kunst hierdoor geen kans krijgen. Zacht in de zin van vrij van machtsrelaties of op zijn minst in het besef van machtsverhoudingen. Zacht ook in het minimaliseren van status en misplaatste trots. Wie weet welke kunst er nog voor ons ligt?
10 jaar nadat het not done was om Fabres’ werkproces te bekritiseren, was er binnen de opleiding nog altijd geen sprake van het analyseren van machtsverhoudingen. Gelukkig voelen performers zich vandaag gesteund door de MeToo-beweging en kaarten ze, bijgestaan door de vakbonden, de ongelijke machtsverhoudingen aan. Nu nog de dimensie machtsverhoudingen toevoegen aan het curriculum theaterwetenschap.
Dominique Kiekens is theaterwetenschapster en politicologe
Bij vragen over geweld, bel de hulplijn 1712. Zij biedt een luisterend oor, verheldert uw vraag en verwijst u naar de geschikte hulpverlening.