5 juli 2018. Na een leven lang de dood, en het kwaad, in de ogen te hebben gekeken sterft schrijver, filosoof, journalist en filmmaker Claude Lanzmann (1925-2018) in Parijs op 92-jarige leeftijd. “La fin du voyage”, het einde van de reis zoals hij aangaf bij de treinsporen die verdwenen in het nazi-vernietigingskamp dat hij met het monumentale Shoah (1985) verankerde in ons collectieve geheugen. Voor de man die een jaar voor zijn eigen verdwijnen zijn zoon verloor aan kanker, was er geen romantiek verbonden aan de dood.
Woordvoerders van de dood
“De dood kan je gelijk wanneer overvallen,” schreef Lanzmann, “er is niets ‘groots’ aan sterven. Het is daarentegen het einde van de kans om groot te zijn. De onmogelijkheid van elke mogelijkheid.” In een interview met Der Spiegel vulde hij aan “voor mij is de dood altijd een schandaal geweest. De horror die ik voelde toen ik als kind een film met een executie scène zag, is me een leven lang bijgebleven.”
In dat zelfde gesprek vertelt Lanzmann over de kroniek die twee “woordvoerders van de dood”, de leden van een Joods werkcommando Salmen Lewenthal en Salmen Gradowski, schreven en begroeven vlakbij de crematoria. “Ze gaven het beste antwoord op de obscene vraag waarom zij als Joden het gruwelijke werk van de nazi’s wilden doen,” zegt Lanzmann, “ook al waren ze gedoemd om te sterven. ‘De waarheid is dat men te allen prijze wil leven, omdat men leeft en de hele wereld leeft’. Dit is de heiliging van het leven in het koninkrijk van de dood.”
Vandaar dat Lanzmann met zijn levenswerk Shoah het verhaal van de doden wilde vertellen. Als eerbetoon aan al die verdwenen mensen, als ode aan het leven. In fel contrast met het heroïsche Schindler’s List en de komische fantasie La vita è bella. Claude Lanzmann haatte de Holocaust-films van Steven Spielberg en Roberto Benigni. Terecht. Hij voelde zich meer verwant met László Nemes die ons met Son of Saul onderdompelde in de hel en deed staren in de ogen van het kwaad, in de ogen van de dood.
Verbeten strijder
In zijn autobiografie De Patagonische haas leidt Claude Lanzmann ons door een twintigste eeuw die hem meermalen in een dodelijke afgrond deed kijken zonder zijn strijd- en levenslust te verliezen. Zijn grootouders en zijn moeder Paulette ontvluchtten (vanuit Odessa) het verschrikkelijke pogrom van Kichenev (waar in het Rusland van 1903 anti-Joodse rellen uitbraken) en zijn vader trainde hem om uit de handen van de nazi-troepen te blijven. Om nooit op te geven ook. De verbetenheid die hij daarbij ontwikkelde kwam Lanzmann van pas toen hij als lid van de Communistische jeugd op 18-jarige leeftijd verzetsstrijder werd. “Ja, ik heb Duitse soldaten gedood toen we ze in een hinderlaag hadden gelokt,” bekende hij later, “we voerden oorlog, oorlog tegen een gemeenschappelijke vijand. In zo’n situatie moet je bereid zijn mensen te doden die gekomen zijn om te doden.”
Na de oorlog bezocht hij als een van de eerste Westerse schrijvers het Oostblok, China en Noord-Korea. Hij sloot vriendschap met Jean-Paul Sartre, maakte deel uit van de linkse existentialistische avant-garde actief in de Parijse ‘rive gauche’, leidde het literair-politieke tijdschrift Les Temps Modernes en werd de geliefde van Simone de Beauvoir. Lanzmann ondersteunde actief Algerijnse vrijheidsstrijders, dompelde zich onder in de mei ’68 revolte (waarbij hij kennismaakte met traangas en matrakken in de Quartier Latin) en ging als een soort ’embedded’ journalist poolshoogte nemen bij het Israëlische leger.
Een ervaring die leidde naar zijn eerste film, Pourquoi Israël (1973). Een documentaire waarin Lanzmann peilt naar het leven in de 25 jaar jonge Israëlische staat. Jaren later zou hij Tsahal (1994) draaien, een film over het Israëlische leger. Beide films maakten hem niet populair in Frankrijk maar Lanzmann bleef vechten. Tegen de linkse Franse intellectuelen die in zijn ogen te ongenuanceerd anti-Israël zijn. Tegen wat hij de “maffia van historici” op het Franse ministerie van Onderwijs noemt, zij die weigeren het woord ‘Shoah’ te gebruiken. Terwijl “’Holocaust’ een fout en ongepast woord is. Een uitvinding van Amerikanen en Britten.” Lanzmann zweert bij ‘Shoah’, het Hebreeuwse woord voor catastrofe of ramp.
Ondraaglijke realiteit
“‘Shoah’ a ‘inventé’ la Shoah. Avant, nous avions la conscience de tout cela, bonne ou mauvaise. Mais nous n’en avions pas la connaissance”, zei de Franse cineast Arnaud Desplechin toen Lanzmann Sobibór, 14 octobre 1943, 16 heures (2001) voorstelde. Elf jaar van zijn leven gaf Lanzmann om dé film over de Holocaust, de Shoah zoals hij benadrukt, te maken. Shoah is met zijn 9,5 uur een verpletterende ervaring: een documentair meesterwerk dat ons onderdompelt in de gruwel en zo de stap naar bewustwording én kennis doet zetten.
Lanzmann is er trots op dat hij met een documentaire die bedoeld was als “incarnatie van de waarheid” zelfs sceptici stil kreeg. Aan The Guardian vertelde Langzmann hoe hij in 2011 Shoah ging voorstellen in Iran. “Ahmadinejad gelooft niet dat de Holocaust bestaan heeft,” aldus Lanzmann, “de Iraniërs wilden dat ik op televisie bewees dat de genocide reëel was. Ze wilden de lijken zien. Ik zei hen dat er geen lijken zijn in Shoah. De mensen die in Treblinka, Belzec of Sobidor belandden werden twee à drie uur na hun aankomst vermoord en hun lichamen werden verbrand. Lichamen vormen geen bewijs, de afwezigheid van lichamen is het bewijs. Speciale eenheden verzamelden de as om ze uit te strooien in de wind of de rivieren. Niets bleef er van hen over.”
Shoah is een documentaire vol ‘afwezigheden’ die de “vernietiging van de vernietiging” ontmaskert. Er ‘ontbreken’ naast de lichamen en massagraven ook archiefbeelden, oude foto’s en in scène gezette beelden. In zijn zoektocht naar de waarheid vertrouwt Lanzmann volop op gesprekken en beelden van de ‘crime scene‘. Aan het woord komen overlevenden, daders en slachtoffers, maar het verhaal is dat van de doden. Die wil Lanzmann tot leven wekken: “Voor mijn film wilde ik revenants hebben, geesten, teruggekeerd uit de dood. Mensen die getuige waren van de dood van hun eigen volk. Abraham Bomba, de kapper uit Treblinka die vrouwen knipte voor ze de gaskamer ingingen. Philip Müller, die de lijken uit de gaskamer moest uitkleden. Niemand van hen had mogen getuigen. Door een uitzonderlijke samenkomst van moed, geluk en toeval konden ze ontsnappen. Hun leven is een wonder.”
Dat Shoah een succes werd is ook een wonder. “Zestig miljoen mensen zagen de film,” zegt Lanzmann, “dat had ik niet verwacht. Met drieduizend was ik tevreden geweest. Shoah moest voor mij enkel gemaakt worden én perfect zijn.” Lanzmann verankerde een ondraaglijke realiteit, een haast industriële genocide, in het collectieve geheugen op het moment dat de vergetelheid dreigde. Maar tegelijk ontmaskerde hij de systematische wijze waarop de nazi’s sporen trachten te wissen en twijfel te zaaien. Cynisch inspelend op het feit dat het menselijk brein dergelijk kwaad niet kan vatten, niet kan begrijpen. Lanzmann was niet enkel onverschrokken in het aansnijden van deze thema’s, hij had ook het lef om te kiezen voor een radicale esthetiek. Resultaat is een meesterwerk over de nazi-vernietigingsmachine, een film (“het is cinema,” zegt Lanzmann, “ik kan documentaires niet uitstaan”) die flirt met het onmogelijke. Want, zoals Simha Rottem verzucht in Shoah, “mensentaal is niet in staat de horror te beschrijven”. Maar Lanzmann komt er heel dicht bij.
Ten dienste van het geheugen
Shoah is een fascinerende en aangrijpende duik in de geest van Joodse slachtoffers, Poolse toeschouwers en Duitse technici en bureaucraten. Het is géén vurig pamflet maar evenmin een koele registratie, géén documentaire maar evenmin fictie. Met niet meer dan een camera, een interviewer (Lanzmann) en een tolk (sporadisch aangevuld met een minibusje volgepropt met technici en registratieapparatuur) worden herinneringen op de proef gesteld en locaties tot leven gebracht.
De landschappen zijn vaak leeg en het ritme traag maar herhaling (van vragen, antwoorden, onderwerpen en beelden) versterkt de ontdekkingsreis doorheen het geheugen. Lanzmann is een veeleisende interviewer die bij zijn gesprekspartners reacties ontlokt die het verleden in een nieuw daglicht stellen en oude wonden open rijten. Wat Lanzmann wil horen is de waarheid. Zonder toegevingen te doen of oordelen te vellen. Cruciaal daarbij is de relatie tussen de stem, de woorden en het gezicht van de geïnterviewden. Soms is die relatie rechtlijnig. Duitse verantwoordelijken praten zakelijk gedetailleerd over uitroeiingsprocedures. Poolse arbeiders spreken ongemakkelijk over hun rol bij het transport. Boeren geven quasi onverschillig commentaar op “het spektakel” dat zich voor hun ogen afspeelde. De zeldzame Joodse overlevenden breken wanneer hun verhaal ondraaglijk wordt.
Vaak vertellen woorden en gezichtsexpressies een verschillend verhaal. Zo vertolken vele Poolse boeren hun medeleven met plezierlichtjes in de ogen. Duitse ambtenaren beweren dan weer dat ze nergens van op de hoogte waren, terwijl hun ongemakkelijke houding en groeiende ontreddering op het tegendeel wijst. Lanzmann gaat op zoek naar de sporen die het geheugen naliet in de psyche van de betrokkenen. Maar evenzeer naar sporen van het verleden in het landschap (bossen, weiden, rivieren, treinsporen en ruïnes).
Bewust reconstrueert Lanzmann geen chronologie. Van het eindstation gaat het naar de voorbereidingen en terug. Heden en verleden vloeien door elkaar, net zoals herinnering en interpretatie. In een verhelderend gesprek met een groep katholieke Polen herinnert één van hen zich hoe een rabbijn in de gruwel een lotsbestemming zag. “Dit bloed moet misschien op ons hoofd vallen”, zou hij gezegd hebben, verwijzend naar de repliek wanneer bij Pontius Pilatus voor Barrabas werd gekozen. De woordvoerder verschuilt zich achter een dode, maar zijn masker verbergt amper het eigen anti-semitisme en zijn woorden formuleren de cliché-visie van Joden als Christusmoordenaars.
De laatste beelden
“Ik dood nazi’s met mijn camera”, zei Claude Lanzmann toen hij Shoah voorstelde en die missie zou hij verderzetten. Met Un vivant qui passe (1999), waar hij spreekt met de Zwitserse Rode Kruis medeweker Maurice Rossel die een rapport schreef waarin stond dat het vernietigingskamp Theresienstadt een model Joods getto was. Met Sobibór, 14 octobre 1943, 16 heures (2001), een verslag van de Joodse opstand in het vernietigingskamp Sobibór, Met Le rapport Karski (2010), een gesprek met de Poolse verzetsstrijder Jan Karski over het op ongeloof onthaalde rapport dat in volle oorlog de nazi-gruweldaden signaleerde. Met Le dernier des injustes (2013), de tragische en ambigue geschiedenis van de Shakespeariaanse anti-held Benjamin Murmelstein, leider van de omstreden Jodenraad die in Theresienstadt samenwerkte met Adolf Eichmann. En met Les Quatre Soeurs (2018), de getuigenis van vier vrouwelijke Holocaust-overlevers: Ruth Elias, Ada Lichtman, Paula Biren en Hana Marton.
Telkens vertrok Lanzmann van materiaal uit de berg van 350 uur. Materiaal dat hij niet kon (wegens de lengte) of niet wou (omdat het thematisch niet paste, zoals het verzetsverhaal Sobibór) opnemen in Shoah. Le dernier des injustes is de meest complexe van de vijf, een verhaal van moed en lafheid, van menselijkheid en monsterlijkheid. Maar uiteraard gaat het ook opnieuw over genocide en over de menselijkheid die ondanks verpletterende onmenselijkheid schuilgaat achter het grootste verhaal van de 20ste eeuw. En over de complexiteit van het kwaad, waarbij Lanzmann lijnrecht tegenover Hannah Arendts “banaliteit van het kwaad” staat.
Lanzmann plaatst zichzelf letterlijk in een documentaire die grotendeels bestaat uit een interview die zijn jongere ik op een terras in Rome afnam van de toen ‘oude’ Murmelstein. Als leider van de Jodenraad werd deze rabbijn – die zichzelf omschrijft als ‘le dernier des injustes’ – door de nazi’s betrokken bij selectie, repressie en propaganda. Lanzmann omkadert de gesprekken met zijn bezoeken aan crime scenes (stations, kampen), het voorlezen van teksten rond de ophanging van twee Jodenraadleiders en het tonen van kunstwerkjes van kampbewoners.
“Ik wilde tonen dat de zogenaamde collaborateurs nooit Joden hebben willen doden,” zegt de filmmaker, “ze deelden de nazi-ideologie niet, het waren ongelukkigen zonder macht. Het is duidelijk wie de doders waren”. Via Murmelstein rekent hij af met Eichmann, die voorgesteld wordt als een sadist en een gek, niet de banale uitvoerder die Arendt er tijdens zijn proces in zag.
Zelf in beeld komen was volgens Lanzmann moeilijk (“je moet lef hebben om jezelf op twee leeftijden, 87 en 50, te tonen”) maar een must om “de slachtoffers tot leven te brengen”. Bovendien wou Lanzmann af van elke neutrale objectiviteit, het verhaal van deze genocide werd zo persoonlijk dat hij vanuit het standpunt van de slachtoffers zijn woede en verdriet wou tonen.
Geen happy end
Voor Lanzmann is ook ‘overlever’ Murmelstein een slachtoffer. Hij stelt de vraag van individuele verantwoordelijkheid bij een genocide en linkt die met de vraag of de gedoodverfde collaborateur anders had kunnen handelen. Niet zonder aan te geven dat een hedendaagse interpretatie misplaatst is. De nazi-aanpak was immers even rigoureus als pervers; Joden werden aangezet om medeplichtig te worden aan hun eigen vernietiging. Ze werden “slachtoffers van barbaarse contradicties, mensen verpletterd door een diabolisch systeem”.
Le dernier des injustes verstrengelt geheugen en genocide. Op melancholische wijze, want de getuigenis die Lanzmann doorgeeft ademt tristesse, eenzaamheid en fragiliteit uit. De laatste beelden van de laatste getuigen zijn immers ontoereikend om de horror te vatten. Heel on-Hollywoodiaans bevatte ook Shoah geen loutering. “Het laatste beeld van de film in een trein die eindeloos bolt,” zegt Lanzmann, “er is geen besluit, geen troost, geen happy end.” Ook Sobibór draait niet rond het vertrouwde thema ‘overleven’. “Centraal staat de revolte, de heroïek, het gebruik van geweld en het feit dat Lerner en zijn kameraden hun leven op het spel zet”, benadrukt Lanzmann. De man die de dood en het kwaad in de ogen keek was en bleef een rebel.
FILMOGRAFIE CLAUDE LANZMANN:
1973 Pourquoi Israel
1985 Shoah
1994 Tsahal
1999 Un vivant qui passe
2001 Sobibór, 14 octobre 1943, 16 heures
2008 Lights and Shadows
2010 Le rapport Karski
2013 Le dernier des injustes
2017 Napalm
2018 Les Quatre Soeurs