Jan Cap overleden

Jan Cap overleden

maandag 21 mei 2018 14:46
Spread the love

Een dag na de grote succesvolle pensioenbetoging deze week, is Jan Cap op 17 mei overleden. Jan Cap was in de vorige eeuw hoofddelegee op de Boelwerf in Temse en groeide daar in de jaren zeventig en tachtig uit tot een van de weinige echte arbeidersleiders die ons land heeft gekend. Zijn loopbaan als syndicaal militant begon in de KAJ, over de KWB naar het ACV en eindigde met zijn toetreding tot de PVDA. Jan was van bij het begin een medestander van onze beweging.strijdbaar en zijn voorlopers WKB en WKAP.
In het voorjaar van 2008 had Jozef Mampuys met hem een lang interview. Dat werd, onder de rubriek ‘Confessiones’ (Belijdenissen), voor het eerst gepubliceerd in het juninummer 2008 van De Gids op Maatschappelijk Gebied, het kaderblad van de christelijke arbeidersbeweging. Met toestemming van de auteur nemen we, als eerbetoon aan Jan Cap, dit interview hier integraal over. Wij verwijzen ook graag naar het In Memoriam door een vroege kameraad van hem, Jan Vandeputte. http://pvda.be/artikels/bij-het-overlijden-van-jan-cap

De Confessiones van Jan Cap

Opgetekend door Jozef Mampuys, gewezen hoofdredacteur van RAAK

Jan Cap werd geboren in 1931 en ging tot zijn veertien jaar naar school. Daarna werkte hij vier jaar als leerling-meubelmaker. Eind 1953 begon hij te werken op de scheepswerf Boel te Temse. Op het einde van de jaren zestig werd hij hoofddelegee van het ACV voor de arbeiders van de metaalcentrale. Het was het begin van een bewogen periode van strijd die hem tot een van de bekendste arbeidersleiders van België maakte. Zijn radicale keuze voor het zelfbeslissingsrecht van de arbeiders bracht hem in conflict met zijn eigen vakbond die hem in 1982 uit zijn functie zette. Op het einde van zijn loopbaan werd Jan Cap lid van de Partij van de Arbeid. In 1986 werd hij samen met honderden andere Boelarbeiders met brugpensioen gestuurd. Tot op vandaag is Jan Cap lid van KWB en ACV.  Hij publiceerde zijn autobiografie ‘In naam van mijn klasse’ bij uitgeverij EPO in 1987.

Op mijn 18 jaar werd ik voor het eerst in mijn leven ontslagen en kwam ik aan den dop. Dat heeft mij geweldig aangegrepen want ik voelde mij uitgestoten van de maatschappij. Als leerling had ik vier jaar lang nog zo mijn best gedaan om een stiel te leren en op het moment dat ze mij wat meer moesten betalen werd ik opzij gezet. Het leerlingenwezen was eigenlijk voor niets werken.  Ik was een paar maanden werkloos en heb er alles aan gedaan om een job te vinden, niets was mij te veel of te min. Ik werkte als kistenmaker, in een kurkfabriek, enzovoort.  Alle jobs die ik kon krijgen, ook buiten mijn stiel, nam ik aan. Ik wilde mij bewijzen, ik voelde mij uitgestoten en ik wilde mij door mijn werk verwezenlijken, mijn waardigheid tonen. Dat had ik geleerd in de KAJ waar ik al op mijn dertien in het kader van de schoolverlatersactie lid van was geworden.  Nog als leerling was ik begonnen met actie te voeren tegen de misbruiken van het leerlingenwezen en zo kwam ik in contact met een ACV-secretaris, een zekere Lardenoy, ik zie hem nog altijd voor mij. Die heeft mij geholpen om jonge mensen bewust te maken van hun situatie als leerling.  Hij heeft mij op mijn zeventiende ook lid van de vakbond gemaakt.
Na mijn legerdienst ben ik eind 1953 als meubelmaker aan de slag gegaan op de Boelwerf in Temse.  Daar werkten heel wat meubelmakers en schrijnwerkers, want op een scheepswerf moeten al de kajuiten bemeubeld worden, met honderden tafels, stoelen, bedden, een badkamer enzovoort. Er waren daar wel honderd meubelmakers, een deel maakte meubelen in het atelier aan de wal en een ander deel werkte aan boord van het schip om de meubelen te installeren. en de kajuiten in te richten. Op een scheepswerf waren talrijke beroepen aan de slag maar die waren allemaal lid van de metaalvakbond.

De KWB als motor van vernieuwing

Mijn engagement in de vakbond is vooral gestimuleerd vanuit mijn lidmaatschap van de KWB. Op de Boelwerf hebben veel KWB’ers een actieve rol gespeeld in het ACV. Vanuit de KWB werden wij gestimuleerd om van onderuit actief te zijn. Zo ben ik ook begonnen op de laagste trap: eerst militant, dan op de lijst bij de sociale verkiezingen, reservedelegee en uiteindelijk hoofddelegee. De strafste ACV’ers waren de KWB’ers. Zij hadden geleerd hoe je mensen kon motiveren, hoe je met mensen moet omgaan. In het begin van de jaren zestig hadden wij binnen de KWB talrijke discussies rond ‘het rode boekje’. Dat was voor ons een echte revolutie.  Door ‘het rode boekje’ en de discussies daarover kregen wij de eerste inzichten van hoe het kapitalisme eigenlijk functioneert en dat heeft een grote rol gespeeld in de verdere ontwikkeling van het syndicalisme op den Boel. In de KAJ, hadden wij vooral een waardebesef gekregen, respect voor iedere arbeider en natuurlijk ook het ‘zien, oordelen, handelen’. In de KWB was er ook dat gevoel van mensen die van alles samen deden, niet alleen discuteren, maar ook reizen organiseren, toneel spelen, studiekringen, we hadden zelfs een voetbalploeg.  KWB was echt een levende beweging die ons geïnspireerd heeft in heel onze aanpak in de vakbond, niet enkel als lid, ook als militant en verkozene. Het zijn de KWB-ers op de Boelwerf die echt de motor zijn geweest achter heel de vernieuwing van de syndicale werking op den Boel. Ik ben nu al meer dan 50 jaar lid van de KWB hier op de parochie, ik ben er zelfs een tijdje voorzitter van geweest. Binnen de KWB was er ook veel meer openheid voor andersdenkenden omdat we eerst keken naar wat anderen deden en minder naar wat ze zegden.

Openheid voor andersdenkenden

Ik heb de tijd nog meegemaakt dat de voorzitter van het beroepsverbond dacht dat hij zich sterk syndicaal opstelde door te kappen op de socialisten, niet op de patroon. Die man kon als het waren drie socialisten per dag opeten, ’s morgens gekookt, ’s middags gestoofd en ’s avonds gebakken. Alles wat niet katholiek was werd vermaledijd binnen de vakbond. Vanuit onze openheid binnen de KWB stonden wij veel meer open voor samenwerking met ABVV’ers  en met iedereen waarvan wij vonden dat zij op een serieuze manier de problemen van de arbeiders aanpakten. Het ACV was in de jaren vijftig en zestig zeker niet de grootste vakbond op den Boel, dat is pas in de jaren zeventig gekomen. En in de ogen van veel mensen waren de socialisten de ‘echte’ syndicalisten. Dat was ook op den Boel in het verleden zo gegroeid en het heeft lang geduurd vooraleer de arbeiders zagen dat ACV’ers evengoed ‘echte’ syndicalisten waren. Maar wij hebben ons daaraan niet gestoord en al heel vroeg hebben wij alles gezet op een goede en nauwe samenwerking met alle vakbonden op de werf, ook de liberalen.  En dat werd ons niet in dank afgenomen door de leiding van de centrale, die waren daar zelfs tegen. Maar aan de kant van de socialisten was het niet veel beter.
Die openheid gold niet enkel voor ABVV-ers maar ook voor alle mogelijke andere groepen en comité’s zoals plaatselijke strijdcomités of het Groot Arbeiders Komitee, het GAK, in die tijd. Dat was een echte rijkdom, de discussie kunnen voeren met andersdenkenden, met mensen die een andere opvatting hadden dan dat katholieke, want we werden toch altijd zo goed op dat padje gehouden, we mochten zeker niet links of rechts daarvan kijken. Hoeveel heb ik niet bijgeleerd van de analyses die de mensen van toen nog Amada [Alle Macht Aan De Arbeiders, maoïstische groepering, nvdr.] maakten. Dat werd allemaal door de christelijke leiders vermaledijd, want zij waren precies de enigen en de echten. In plaats vanuit die analyses, vanuit die andere gedachten te leren en er het beste uit te halen. Dat had onze opdracht moeten zijn, maar neen, dat werd direct allemaal plat gestampt, en dat was ons voortdurend conflict. Ik vond dat niet openstaan voor anderen ook niet christelijk. Die luisterbereidheid naar andersdenkenden is zo belangrijk, omdat je later ook spreekbereidheid moet krijgen,. Maar je kunt niet spreken zonder te luisteren, ook in alle discussie je zeg doen, maar ook opnemen wat je juist vond van de tegenpartij. Dat gebeurde nauwelijks in onze vakbond en dat hebben wij er altijd willen inbrengen. En natuurlijk gaat zoiets altijd gepaard met de nodige tegenstellingen en conflicten.

Het Boelsyndicalisme: “Het is een plicht ons recht te eisen”

De vernieuwing van het syndicalisme op den Boel bestond erin de verscheidenheid tot een strijdbare eenheid te maken door democratisch te handelen, door te luisteren maar ook door het beslissingsrecht bij de arbeiders te leggen. Dat eisten wij van onze leiders, niet zij moesten zeggen hoe het allemaal moest gaan, democratisch beslissingsrecht moest komen van de stem van het volk  Rond die principiële punten hebben wij gewerkt. En heel die vernieuwing van het syndicaal werk is er vooral gekomen door het ACV dat hierbij van in het begin werd gestimuleerd door de KWB’ers in het ACV. Dat is natuurlijk allemaal niet zonder slag of stoot gegaan. Wij hebben moeten afdwingen dat er eerst vrije delegeeverkiezingen per vakbond waren en later zijn we dan zelfs overgegaan tot vrije delegeeverkiezingen voor heel de boelwerf over de drie vakbonden heen. Dat was als een vlam die omhoogschoot en die begeesterd werd door duizenden mensen en die begeestering had ge later nodig om tot een strijdbare eenheid te komen van alle Boelarbeiders. En in die strijdbare eenheid lag juist de kracht van het syndicalisme op den Boel.
Als vakbonden kwamen we wel apart bijeen en in ieder geval op de maandelijkse militantenbijeenkomst van het ACV werd er veel gedebatteerd. Maar vanaf het moment dat er wat roerde dan kwamen we samen bijeen. Zo wisten we veel sneller en beter wat iedereen dacht en konden we samen beslissingen nemen. Want uiteindelijk was het ons niet om de  eigen vakbond te doen maar wel om de arbeiders van den Boel. Wij drukten dat uit door te stellen dat het onze plicht was ons recht te eisen. Ik denk niet dat er per se een eenheidsvakbond moet komen, ik geloof in een verscheidenheid, eenheid in verscheidenheid, maar wel eenheid wanneer we worden aangevallen als klasse. De patroons vallen toch niet de ene keer alleen het ACV of een andere keer het ABVV aan? Het patronaat valt de arbeiders als klasse aan en de eenheid moet bewaard blijven om de aanval af te slaan en zelf in de tegenaanval te gaan. Men durft het woord klasse niet meer gebruiken, en ook al hebben we het allemaal wat beter vandaag, toch zijn we een klasse gebleven, want het zijn de handen en de geesten van onze klasse die de winst maken en die als het ware het kapitaal in standhouden.
Iets heel typisch bij onze acties was het zingen. Daarmee kregen we de bazen heel kwaad want dat waren ze niet gewoon. ze wisten gewoon niet was ze daar  tegen moesten doen.
 De zang was voor ons een heel sterk wapen, een wapen waarmee je ook aansluiting kreeg bij de gevoelens van veel mensen. Het maakte dat mensen die dat anders niet zouden hebben deelnamen aan acties vanuit een buikgevoel. Ook dat zingen kwam vanuit onze KWB. Wij hadden daar een toneelgroep en daarin werd veel gezongen. Ik schreef daar veel liedjes voor. Eigenlijk waren dat teksten op bestaande melodieën. Het gaf een ongeloof gevoel wanneer een paar duizend man uit volle borst zingt over ‘de machten die verknechten’ en ‘wij zullen elkander nooit verraden’.
Als er iets is waar ik echt fier op ben dan is het wel die eenheid die wij tot stand hebben kunnen brengen en volhouden tot mijn eigen vakbond zelf die eenheid kapot heeft gemaakt. Ik heb het nog altijd moeilijk met de manier waarop mijn eigen christelijke vakbond mij aan de kant heeft gezet en mij niet meer heeft laten opkomen bij de sociale verkiezingen in 1983.  26 van de 34 leden van onze militantenkern  konden dit niet aanvaarden en weigerden ook hun kandidatuur te stellen.. Dan heeft onze centrale de kern ontbonden en dat was echt het kapot maken van onze syndicale strijd in al zijn eenheid. Dat doet mij nog altijd zeer. De militantenkern was de kern van ons syndicaal verzet, die was al lang bezig, die wist waar ze mee bezig was. En als die kapot is gegaan heeft dat ook zijn weerslag gehad op de arbeiders.
Achteraf heb ik dikwijls gedacht dat de vakbondsleiders en de politiekers al iets meer wisten over wat er op komst was in de scheepsbouw en dat de politiekers gezegd hebben aan de vakbondsleiders, dat moet daar gedaan zijn op den Boel. Die syndicale strijdbaarheid moeten wij breken. in 1986 kwam dan de eerste herstructurering waarbij 1250 mensen werden ontslagen of op brugpensioen gezet. Daar is toen nauwelijks verzet tegen geweest. Vanaf 1986 zijn de moeilijkheden nooit meer weggeweest. In 1992 was er dan het eerste faillissement. Daarna is er terug opgestart, onder een valse motief, maar in 1994 was de sluiting van de Boelwerf definitief.

Over militanten en delegees

Een goede militant en delegee moet niet alleen de wetgeving goed kennen en de mensen met concrete problemen kunnen helpen, maar moet minstens evenzeer de mensen bewust maken, moet hen wijzen op zaken die zij niet zien. Militanten en delegees moeten zeker geen honderd meter vooruitlopen maar ze moeten altijd wel een paar stappen vooruit kunnen kijken om te weten, te voelen wat er op komst is, om daar de aandacht op te trekken om zo voorbereid te zijn op wat te gebeuren staat.
Wij hebben door strijd een opgaande betere tijd gekend, die is niet vanzelf gekomen maar door strijd. Maar ik heb nu het gevoel dat we wel eens in een afgaande tijd zouden kunnen terecht komen, als we niet genoeg mobiliseren en de militanten en de arbeiders niet genoeg zouden informeren. Ik denk dat we naar echt veel moeilijker tijden gaan dan die we al gekend hebben. We zijn te weinig bewust en op onze hoede voor de patronale aanval die al bezig is, maar die nog veel sterker gaat worden. Ze zijn volop plannen aan het maken. Ik denk aan de steeds grotere flexibiliteit, aan de plannen van regionalisering die alleen maar de arbeidersklasse kan verzwakken. Het doel is om het grootste monument dat de arbeidersklasse tot nog toe heeft opgebouwd, de sociale zekerheid, aan te vallen. Dat gebeurt niet rechtstreeks maar via alle mogelijke kleinere en grotere omwegen.
Nogmaals, het is onze plicht ons recht te eisen, en ons recht dat is bv dat iedere arbeider werk heeft, een goed loon en een gezondheid, dat zijn voor mij drie punten waar wij altijd strijd rond gevoerd hebben en dat zal in de toekomst opnieuw en nog meer nodig zijn. En daar moet de vakbond zeer wakker en aandachtig zijn en de vakbond moet niet wachten tot het zover is. Hun taak nu is reeds, verwittig je mensen en de arbeiders, maak er studies over, breng de mensen al in beweging. De vakbond moet niet enkel onderhandelen en dienstverlening doen, maar zij moet mensen bewust maken van wat er gaande is en wat er ons te wachten staat. Want een strijdbaar zelfbewustzijn dat komt niet vanzelf, nu niet, maar vroeger ook niet, daar moet je aan werken en ik heb de indruk dat hieraan vandaag te weinig aandacht wordt besteed in de vakbond.

Solidariteit tegen verdeeldheid

Ik denk dat er vroeger gemakkelijker solidariteit was omdat de mensen dichter bij elkaar stonden. De mensen leven nu meer op zichzelf, de hele wereld met de reclame op kop drijft ons in de richting van steeds meer individualisme en egoïsme. En dat is gevaarlijk. Men moet weten dat als enkeling de maatschappelijke problemen niet op te lossen zijn, enkel door gemeenschap, door samen te werken, door solidariteit kunnen we problemen oplossen. En dat is een heel moeilijke boodschap want vanuit heel de maatschappij krijgen de mensen maar te horen dat ze op de eerste plaats voor zichzelf moeten zorgen. Daarom vind ik ook dat ACV en ABVV altijd samen moeten optrekken, en als ze niet akkoord kunnen geraken, dan is het beter van nog wat langer te discuteren tot men wel tot een eenheid is gekomen. In verdeelde slagorde opkomen verdeelt alleen nog maar meer de arbeidersklasse en dat is juist wat de patroons willen, dat de arbeiders kwaad zijn op mekaar en niet op de patroon.  Verdeel en heers, dat is al altijd de hoofdstrategie van patroons en politiekers geweest.  En natuurlijk
is de uitslag van de sociale verkiezingen weer fantastisch voor het ACV, maar hopelijk is de vakbondsleiding zich voldoende bewust van de komende enorme moeilijkheden waar de nieuwe verkozenen voor staan. Zij zullen hen daar op de eerste plaats in moeten begeleiden. en motiveren om die eenheid, die solidariteit te bewaren.

Van ACV naar PVDA

Kort nadat ik hoofddelegee was geworden verschenen de eerste Amadezen [leden van Amada, nvdr.] aan de poort van de werf. Mijn eerste reactie was zoals bij de meeste arbeiders afwijzend. Wat wisten die studentjes van het echte leven. De afkeer voor mensen die gestudeerd hadden zat er diep in. Uiteindelijk stonden die mensen meestal aan de andere kant. En binnen de vakbond kregen we al vlug te horen dat we moesten oppassen voor die gasten en zeker niet hun gazetteke moesten lezen. Veel tijd had ik daar toch niet voor, maar wat mij het meest verbaasde wqs het feit dat die aan de poort bleven staan, dag na dag, jaar na jaar. Hoe langer ze er stonden hoe meer ik wou weten wat ze te vertellen hadden. Pas nadat ik ontslagen was als hoofddelegee heb ik voldoende tijd gevonden om mij echt te verdiepen in hun geschriften en ben ik nog meer dan vroeger aan de poort met hen beginnen discuteren. En ondanks mijn vooroordelen heb ik veel van hen geleerd. Ik heb geleerd dat een goeie syndicalist zijn niet voldoende is om onrechtvaardige toestanden te veranderen. Ik heb mijn vooroordelen tegenover de rotte politiek moeten overwinnen. En ik ben tot de overtuiging gekomen dat de PVDA vanuit een groot respect voor de arbeiders opkomt voor een andere samenleving en dat niet alleen met woorden maar ook met daden. Als arbeider was dat voor mij heel belangrijk. Ze verkochten niet alleen theorie, ze werkten ook in de fabriek, ze stonden iedere dag aan de poort en ze bleken achteraf de beste, meest strijdvaardige delegees te zijn. Daarom ben ik lid geworden zonder daarom mijn christelijke roots te vergeten of mijn lidmaatschap van KWB en ACV op te geven. Vele jaren heb ik mij nog wel gestoord aan het belerende vingertje dat soms al te gemakkelijk werd opgestoken, maar ook hierin is de laatste jaren veel verandering gekomen. Het klonk mij bijna als een terugkeer naar mijn eigen KWB- en ACV-verleden in de oren als ik onlangs hoorde zeggen dat ze niet langer een belerende maar op de eerste plaats een luisterende partij wilden zijn.

Boek

Ik ben nooit een grote lezer geweest, zeker niet van boeken. Wel lees ik tot op vandaag heel geboeid RAAK en ook de Visie zal ik nooit laten liggen. Ik vind trouwens dat die er de laatste jaren veel op vooruit gegaan is. Ook andere blaadjes zoals ‘Beweging’ , ‘Kering’ van de christenen voor het socialisme en ‘Solidair’ van de Partij van de Arbeid heb ik steeds met veel interesse gelezen. Het eerste boekje dat een grote invloed op mij heeft gehad, was in ieder geval ‘het rode boekje’. Zo noemden wij het speciale nummer van RAAK in oktober 1963 dat als een rode brochure verscheen onder de titel ‘KWB-ers op zoek naar een nieuwe onderneming’. Uit de vele discussies hierover heb ik voor het eerst iets begrepen van de ware aard van het kapitalisme. In de brochure staat niet voor niets “het kapitalistisch systeem maakt ons kapot”. Jaren later waren er de kleine boekjes van Martha Harnecker over kapitalisme en socialisme. Die vond ik zo goed omdat op een eenvoudige en verstaanbare manier werd gesproken over uitbuiting, klassenstrijd, marxisme enzovoort. Bijna op het einde van mijn beroepsloopbaan was er dan het boek ‘Wat zoudt gij zonder ‘t werkvolk zijn?’ over de geschiedenis van de arbeidersstrijd in ons land. Dat vind ik nog altijd een boeiend boek om in te lezen.

take down
the paywall
steun ons nu!