Analyse, Europa, Samenleving, Politiek -

De lange nacht na ’68: de repressie aan de macht

Dit jaar is het vijftig jaar geleden dat de revolte van mei '68 plaatsvond. Wat was 1968 precies, wat is de betekenis ervan en wat is er van overgebleven? In een reeks bijdragen probeert DeWereldMorgen.be antwoorden te geven op die vragen, voorbij slogans, clichés en platitudes. In deze bijdrage focussen we op de repressie in de jaren na '68 en hoe ons dat iets leert over de samenleving van vandaag.

maandag 7 mei 2018 11:27
Spread the love

Was mei ’68 een revolutie? Nee. Maar het was wel de laatste keer dat er zich iets voordeed als een revolutionaire dreiging in West-Europa. Zeker in Frankrijk heeft de staat, al was het maar even, gewankeld en werd een barst geslagen in de muur van de gevestigde macht.

Het symbolische kantelpunt tussen revolte en restauratie was 30 mei 1968. Toen werd de Champs-Elysées herschapen in een zee van wuivende Franse vlaggetjes. Ruim driehonderdduizend Fransen wilden zo hun steun en vertrouwen uitdrukken in president de Gaulle. Het was de morele steun die de Gaulle nodig had om zijn zelfvertrouwen te herwinnen.

Meestal wordt 30 mei 1968 beschouwd als “het einde” van het Franse 1968, maar dat klopt niet. De geest die tijdens de meimaand uit de fles werd gelaten zou nog vele jaren duchtig rondspoken in de Franse lycea, universiteiten, straten en fabrieken. Het vergde een uitgebreid en veelzijdig repressieapparaat om die geest te bedwingen.

De geschiedenis van de repressie is een duistere, en haast vergeten geschiedenis, maar ze is van het grootste belang. Ze toont duidelijk aan dat de revolutionaire energie die vrijgemaakt werd tijdens de lente van ’68 niet spontaan ging liggen, maar moest getemd worden. Dat temmen leidde tot de ontwikkeling van een nieuw arsenaal aan methodes en technieken om collectieve en individuele contestatie te neutraliseren. Dat arsenaal aan nieuwe methodes en technieken begrijpen, betekent de samenleving van vandaag begrijpen.

Mentaal gestoorden

Wie in de eerste weken van juni ’68 door Parijs liep of langs fabrieken passeerde, merkte niet danig veel verschil op met wat zich in mei afspeelde. Akkoord, het toppunt van de stakingsgolf was misschien ietwat voorbij maar de bezettingen gingen door. Het theater Odéon bleef ingenomen, net als de Sorbonne en vele fabrieken in heel Frankrijk. De stakende arbeiders van Peugeot Mont-Béliard-Sochaux en Renault-Flins vochten nog ware veldslagen uit met de politie, waarbij ook doden vielen. In Quartier Latin kwam het tot een derde “nacht der barricaden.”




De eerste zware nederlaag voor de revolutionairen kwam er op 12 juni 1968. Toen werden elf organisaties buiten de wet gesteld en ontbonden. Het ging om groepen zoals Le mouvement du 22 mars, Féderation des étudiants révolutionnaire of Jeunesse communiste révolutionnaire. Zij speelden een belangrijke rol bij de straatprotesten en bezettingen, maar werden door de Franse staat voortaan beschouwd als illegale milities. Alles wat leek op het opnieuw opstarten van deze buiten de wet gestelde groepen, werd streng bestraft. Leden van de buiten de wet gestelde groepen werden gedurende jaren heel nauwlettend in de gaten gehouden.

De volgende prioriteit van de Minister van Binnenlandse Zaken Raymond Marcellin was het ontruimen van de belangrijkste bezettingen. Op veertien juni, voor dag en dauw, viel de politie het théâtre de l’Odéon binnen. Op 16 juni volgde de Sorbonne. Beide plaatsen worden zonder al te veel schermutselingen ontruimd.

De strategie van Marcellin was even hard en eenvoudig als onrustwekkend. In zijn eigen woorden:

“Te lang zijn we ervan uitgegaan dat het oplossen van sociale en economische problemen de rust zou doen terugkeren. Dat is niet het geval. In tijden van rebellie en opstand, waarin zelfs de oudste instellingen aarzelen en er niet langer in slagen hun rol op te nemen, dient enkel de Staat nog als versterking en dam voor de bevolking tegen de gevolgen van mentale stoornissen.”

Tegen 1974 had Marcellin 42.000 extra agenten aangeworven om Parijs te beschermen tegen de exploten van wat hij mentaal gestoorden noemde. Het is een toename van meer dan vijftig procent in een tijdspanne van zes jaar. En die extra agenten werden heus niet aangeworven om papierwerk te verrichten.

De herovering van de campussen

Tot diep in de jaren zeventig bleef het rommelen in de Franse onderwijsinstellingen. Zowel op de universitaire campussen als de middelbare scholen wisselen bezettingen, stakingen, confrontaties en betogingen elkaar af. Om de discipline in de onderwijsinstellingen opnieuw af te dwingen, kreeg de politie er nagenoeg vrij spel.

Tot wat soort taferelen dat precies leidde, wordt duidelijk als we even inzoomen op de gebeurtenissen van 3 maart 1970 op de campus van Nanterre. Na een actie op de campus zat de inderhaast opgetrommelde CRS de studenten op de hielen. De studenten zochten hun toevlucht in het studentenrestaurant, maar de agenten waren uit op wraak. Ze sloegen de ruiten van het restaurant stuk en gooiden traangasgranaten naar binnen. Studenten die zich een weg naar buiten murwden, bezweken onder een regen van zwiepende knuppels. Het ging er zo hevig aan toe dat mobiele eenheden van de politie uiteindelijk tussenbeide moesten komen om de studenten te beschermen tegenover de losgeslagen CRS. Er vielen tientallen zwaar gewonden onder de studenten. Gefrustreerd omdat ze verhinderd werden door hun collega’s, vandaliseerde de CRS vervolgens de auto’s van studenten.

Gelijkaardige scènes spelen zich af in middelbare scholen. In januari 1970 brachten leerkrachten van het Michelet de Vanves lyceum een gezamenlijk communiqué naar buiten. Daarin veroordeelden ze uitdrukkelijk het feit dat agenten de school binnenkwamen, leerlingen achtervolgden in de gangen, de refter bestormden, de slaapzalen uitkamden en op willekeurige wijze tientallen leerlingen oppakten.




In de jaren na ’68 waren dit soort invallen in scholen en universiteiten meer regel dan uitzondering en het waren de directeurs en rectoren die met alle plezier de deuren opengooiden voor de oproerpolitie. Dikwijls zeer tegen de zin in van professoren en leerkrachten die, indien ze al te veel sympathie betoonden met de rebellerende jeugd, ook vermalen werden in de molen van de repressie.

Daarnaast werden er extreemrechtse knokploegen en nieuwe politie-eenheden opgericht om orde af te dwingen op de campussen. Vanaf april 1970 wordt een speciale ‘campuspolitie’ gecreëerd en waren er groepen nachtwakers actief die feitelijk fungeren als een soort milities om nachtelijke bezettingen tegen te gaan. Ook deurwaarders zetten hun mannetjes in die gewapend met knuppels en ijzeren staven moeten vermijden dat het tot nieuwe bezettingen kwam. Rectoren kregen tenslotte de bevoegdheid om radicale studenten jarenlang van de campus te verbannen.

Doorn in het oog

Wat het Twitteraccount was voor de Arabische Lente, dat was de krant en het pamflet voor ’68. De opstand van mei was mede mogelijk gemaakt en verdergezet door een wildgroei aan ultralinkse krantjes zoals Action, Lutte Ouvrière, Rouge, l’Idiot international, Informations Ouvrières, Les Cahiers de Mai en La Cause du peuple. Die publicaties bereikten samen vele honderdduizenden studenten, arbeiders en activisten. Ze waren toen de voornaamste bron van onafhankelijke informatie en communicatie en net daarom waren ze een doorn in het oog van de Franse staat.




De persvrijheid zomaar opheffen, lag niet zo eenvoudig aangezien het een grondwettelijke vrijheid betrof. Maar er werden duchtig voorwendselen gevonden om publicaties in de praktijk te verbieden of de distributie ervan onmogelijk te maken. Kranten gelinkt aan verboden organisaties werden bijvoorbeeld gelijkgesteld aan de organisatie zelf, waardoor het uitgeven van een krant werd beschouwd als het heroprichten van een verboden organisatie. Militanten die leurden met krantjes op openbare plaatsen werden onder de beschuldiging van het verstoren van de openbare orde vaak opgepakt, hun voorraadje kranten in beslag genomen.

Uitgevers, auteurs, organisaties, distributeurs of boekenhandelaars kregen met de regelmaat van de klok beschuldigingen naar het hoofd geslingerd dat ze opriepen tot geweld of verstoring van de openbare orde. Dit gaf aanleiding tot het confisqueren van drukwerk, het binnenvallen in drukkerijen of boekhandels en het surveilleren van journalisten. Ook het verbieden van publieke vertoningen van films, documentaires of theaterstukken die een al te politieke inslag hadden, was lang geen uitzondering.

Moeheid

Wat waren de effecten van deze repressiegolf? Tot een onmiddellijke terugkeer van de rust leidde het in ieder geval niet. De jaren zeventig bleven een woelige periode, zowel in Frankrijk als elders. Als reactie op de blinde repressie radicaliseerde een deel van de linkerzijde en werd gekozen voor de optie van een gewapende strijd. Het was een evolutie die natuurlijk verder in de kaart speelde van de staat, omdat het de criminalisering van revolutionaire groepen rechtvaardigde.

Toch mag de algemene effectiviteit van de repressie niet onderschat worden. Staatsrepressie zoals die toegepast werd in de jaren na ‘68 is in wezen een uitputtingsslag. Het is niet één razzia, arrestatie of charge die de beweging in de kiem smoort, maar wel de moeheid die optreedt na de zoveelste politieactie. Boetes, verwondingen of gevangenisstraffen zorgden voor geldproblemen, leidden tot afgebroken studies of ontslag. Die druk op individuen dwong velen uiteindelijk tot ofwel een leven in de marge of het zich neerleggen bij de bestaande orde.

Overwinningen

Eén van de plaatsen waar de discipline het moeilijkst kon hersteld worden was de werkvloer, en in het bijzonder de fabriek. Dat had vooral veel te maken met de specifieke strategische plaats die de werkvloer is binnen een kapitalistisch bestel. Een straat kan je met charges ontruimen, studenten kan je van de universiteit wegsturen, revolutionairen kan je opsluiten en een krant kan je in beslag nemen. Maar ondernemers hebben de arbeiders nodig om het hoofd boven water te kunnen houden. Arbeiders collectief de deur wijzen staat gelijk aan economische zelfmoord. Wanneer zich een veralgemeende en collectief gedragen afkeer van het werk en de condities waarin gewerkt moeten worden aftekent, ontstaat er dus een serieus probleem. Niet in de eerste plaats voor de arbeiders, maar wel voor de ondernemers en aandeelhouders.




In de nadagen van 1968 zat men met een dergelijk probleem. Het gros van de arbeiders en de bedienden weigerde zich nog te schikken naar de strikte discipline die heerste op vele werkvloeren. Bevelen pakten niet meer, ongehoorzaamheid werd de norm. Dat uitte zich in stakingen en bezettingen, maar evengoed in sabotage van het productieproces en werkweigering bij jongeren. Zowel fabriekseigenaren als vakbonden verloren in belangrijke mate de controle over de werkkrachten. Die gingen zich autonoom organiseren, tegen gevestigde instituties in. En dat was wat iedere gevestigde institutie natuurlijk koste wat kost wilde vermijden.

Werkgevers probeerden het tij te keren door grote toegevingen te doen. In de periode 1968-73 worden de belangrijkste sociale overwinningen geboekt sinds het ontstaan van de naoorlogse Franse welvaartsstaat. Het is één van de vlakken waarop mei ‘68 wel een duidelijke overwinning was, en het is wellicht ook niet toevallig dat het een overwinning is die zelden genoemd wordt. Maar toch was het niet genoeg om de rust te doen terugkeren.

Apekot

Wat werkgevers en tot op zekere hoogte ook de vakbonden, aanvankelijk niet snapten was dat arbeiders niet louter loonsverhoging of meer vakantie eisten. Hun eisen en verzuchtingen waren ook immaterieel van aard. Er bestond een algemene afkeer tegen de rigide discipline die heerste op de werkvloer, tegen de autoritaire wijze waarop de productie werd aangestuurd en de bijhorende strikte gehoorzaamheid die geëist werd. Wat zich op het einde van de jaren zestig en het begin van de jaren zeventig aftekende was een algemene revolte tegen een productiemodel en een arbeidsorganisatie die gebaseerd was op volgzaamheid. Het werk werd als zinloos, belachelijk en dodelijk saai ervaren. ‘t Fabriek was, net als de school, een apekot.

Wat arbeiders wilden was autonomie, een stem, controle over het productieproces en medezeggenschap. Doorheen de jaren zeventig zou ook dat inzicht aan terrein winnen bij managers en ondernemers. Werkkrachten kregen meer controle over de productie, verwierven inspraak in hoe taken verdeeld werden, konden op meer flexibele wijze hun uren invullen en werden benaderd als een individu in plaats van als een anoniem nummer. Kortom, als antwoord op de crisis van het gezag doet een nieuwe arbeidscultuur gaandeweg zijn intrede.

Op korte termijn betekende dit een overwinning, maar het was er één met een bittere nasmaak. Het ultieme doel van de nieuwe cultuur op de werkvloer was immers de re-integratie van arbeiders in de productie. De harde hand maakte plaats voor een zachtere hand, omzwachteld met de taal van managers, psychologen en pedagogen. Arbeiders werden aangesproken op hun individuele verantwoordelijkheid en zo steeds meer gerepresenteerd als individu in plaats van als collectief.

Dit ging gepaard met structurele veranderingen in het productieproces. Van gecentraliseerde productie-eenheden binnen een nationale ruimte, vervelden bedrijven tot transnationale netwerken. Productie werd dus meer gedecentraliseerd, waardoor ook het draagvlak voor solidariteit kleiner werd. En dat was ook de bedoeling. Fabriekseigenaars hadden ondertussen goed door dat fragmentatie en decentralisering van de productie de machtsverhouding kon doen kantelen in hun voordeel.

Strijd

De sluipende veranderingen die zich in de fabrieken voltrok, zijn exemplarisch voor de algemene maatschappelijke veranderingen na ’68. De inzet op fragmentatie, decentralisatie en structuren die individualiseren, ondermijnden vormen van collectieve solidariteit. Het was deels een bewuste strategie van overheden en elites om een toekomstig ’68 te vermijden.

Wat uiteindelijk overbleef van ’68 was de roep van zelfexpressie en autonomie, maar dan volledig losgekoppeld van de collectiviteiten waarin die oorspronkelijke eisen vervat waren. Het resultaat was een samenleving die tegelijk permissiever werd als het ging om uitingen van individuele expressie, maar gewelddadiger en repressiever als het ging om collectief verzet of uitgesproken ongehoorzaamheid. Filosoof Felix Guattari verwoordde die tendens treffend:

“De repressieve samenlevingen die nu ingericht worden hebben twee nieuwe kenmerken: repressie is zachter, diffuser, meer veralgemeend, maar ook veel gewelddadiger. Al wie zich onderwerpt, aanpast en laat leiden, zal minder te maken krijgen met politieke interventies. Er zullen meer en meer psychologen werken (…) in het politiedepartement, er zal ‘community therapy’ aangeboden worden, over de problemen van het individu en het koppel zal er overal gepraat worden; repressie zal psychologisch alomvattend worden. Het werk van prostituees zal erkend worden, er zal over drugs geadviseerd worden op de radio. Kort gezegd, er zal een algemeen klimaat van begrip en aanvaarding zijn. Maar voor individuen en categorieën die buiten de norm vallen en voor mensen die het in hun hoofd halen om het algemene systeem te bevragen wacht de vernietiging (…)”

Er zijn weinig redenen om Guattari vandaag ongelijk te geven. Vijftig jaar na ’68 leven we in samenlevingen waarin politietoezicht veralgemeend is op een manier die nooit eerder vertoond is. Iedere stap en iedere klik wordt gevolgd, geregistreerd en geanalyseerd. Een enorm apparaat om burgers te surveilleren werd zonder veel tegenwind uitgerold. Al wie binnen de contouren verblijft van wat maatschappelijk aanvaard is, zal daar weinig hinder van ondervinden. Maar protest dat buiten de consensus valt of de consensus radicaal bevraagt, wordt in geen tijd gemedicaliseerd of gecriminaliseerd.

Vijftig jaar na mei ’68 is de samenleving er dus enkel conformistischer en repressiever op geworden. De verzorgingsstaat wordt uitgekleed en het fascisme van weleer is opnieuw salonfähig. De backlash tegenover alles waar ’68 voor stond, gaat onverminderd door.

Net daarom is ook de strijd nog lang niet gestreden.

dagelijkse newsletter

take down
the paywall
steun ons nu!