Geef kunstenaars een echt loon
Opinie, Economie, Samenleving, Politiek, Cultuur, België -

Geef kunstenaars een echt loon

Dat kunstenaars buitenbeentjes zijn, is stereotiepe beeldvorming die tegen hen wordt gebruikt als het op verloning aankomt. De kunstwereld is hip, trendy en ‘anders’, klinkt het. De gangbare regels zouden bijgevolg onaangepast zijn, rigide, de vrijheid verhinderen. Nochtans komt de vernieuwing tegenwoordig van die werkgevers die kunstenaars gewoon in dienst nemen als werknemer. Zoals Monty in Antwerpen.

dinsdag 10 april 2018 12:46
Spread the love




Dat kunstenaars doorgaans met korte contracten werken bij meerdere opdrachtgevers en dat hun scheppend werk zich niet meteen in een klassiek uurrooster laat passen, mag geen excuus zijn om ze dan maar gratis of onderbetaald te laten werken. Beweren dat ze als freelancer maar beter moeten onderhandelen, is te gemakkelijk.

Meer nog dan hun werksituatie is de economie van de kunstwereld atypisch. Vergeleken met andere beroepen zijn het namelijk niet de werkgevers die in het merendeel van het inkomen voorzien. Kunstenaars kunnen met hun theaterstuk, tentoonstelling of muziekopvoering dikwijls maar bij een cultuurhuis aan de slag als hun creatie vrijwel klaar is. De meeste arbeid zit er dan al op.

Om dat creatieproces te ondersteunen, neemt de overheid een groot deel van de financiering op zich via projectsubsidies en via het zogeheten ‘kunstenaarsstatuut’: een sociaal statuut in de werkloosheid met een aantal voordeelregels.

Deze achtergrond is belangrijk om de lopende debatten omtrent het cultuurbeleid te begrijpen, en vooral waarom er althans binnen de kunstwereld zoveel te doen was om de strengere interpretatie die RVA/ONEM enkele maanden terug tijdelijk toepaste in zake werken via taakloon.

Ongemakkelijke waarheid

Taakloon is een manier van verloning waarbij je niet met een aantal te presteren uren werkt maar met een totaalbedrag voor een te volbrengen taak. De eventuele uurregelingen – zoals draaidagen op een set of repetities en speeldiensten van een orkest – zijn in zo’n gevallen ontoereikend omdat acteurs en muzikanten thuis hun tekst of partituur moeten instuderen.

Werken met taakloon is populair omdat het scheppende en uitvoerende kunstenaars toelaat om via een voorziene verdeelsleutel hun werktijd in dagen te berekenen en het bewijzen van een aantal gepresteerde dagen is een voorwaarde bij de aanvraag van een sociaal statuut. Voorstanders van werken met taakloon zijn bijgevolg vooral voorstander van dit instrument in functie van het verkrijgen of behouden van een statuut.

Aangezien ook veel techniekers vanwege de onderlinge concurrentie in een precaire situatie verkeren en sommigen van hen onder de prijs werken om toch maar opdrachten binnen te halen, zijn er ook nogal wat drukkingsgroepen die taakloon willen uitbreiden naar techniekers. Dikwijls gaat het om managementbureaus die hier commerciële belangen bij hebben en dan is de waarheid het eerste slachtoffer in het publieke debat.

De ongemakkelijke waarheid is echter dat je dit om opportunistische redenen – klantenwerving bijvoorbeeld – wel kan verdedigen maar dat je zo in principieel opzicht de sociale organisatie van het werkveld juist zwakker maakt.

Immers, sommige werkgevers en samen met hen een aantal sociale secretariaten zijn voorstander van het uitbreiden van taakloon naar andere beroepsgroepen omdat je zo ook een grijze zone creëert waarbij je aan de geldende collectieve arbeidsovereenkomsten kan ontsnappen. Want aangezien een taak niet tijdsgebonden is, kan je het precieze aantal te presteren uren en overuren niet bepalen.

Techniekers verliezen zo niet alleen werkuren en de sociale bijdragen die erop betaald moeten worden, waardoor ze sociale rechten kunnen opbouwen, maar ook onvoorziene overuren. Als bijvoorbeeld de opname van een film uitloopt, dan zijn de overuren voor eigen rekening: het taakloon blijft hetzelfde en door het oplopende aantal gepresteerde uren gaat het gemiddelde uurloon in vrije val.

Overbevraging statuut

Nog een nadeel: door het uitbreiden van taakloon naar (niet-artistieke) techniekers geef je veel mensen toegang tot een sociaal statuut voor wie het eigenlijk niet bedoeld is. Met als gevolg dat sommige beleidsmakers dit onrechtmatig gebruik als een aanleiding nemen om het sociale statuut ter discussie te stellen en af te bouwen.

Dat hebben we in het verleden al meegemaakt. De derdebetaler SMart geeft bij momenten mondeling ruiterlijk toe dat hun praktijken mee de aanleiding waren voor de blokkering van het sociale statuut in 2014.

Het bepleiten van taakloon voor techniekers heeft op termijn dus een dubbel nadeel – een grijze zone in de beschermende regelgeving via cao’s en een statuut dat onder druk staat – en dan zijn naast de techniekers vooral diegene voor wie het allemaal bedoeld is de pineut: de kunstenaars.

Wat biedt wel een oplossing? Wie iets aan de precaire situatie van techniekers wil doen, zou moeten ijveren voor een apart sociaal statuut eerder dan het artiestenstatuut te willen openbreken. Of beter nog: voor het uitbreiden van de voordeelregels die er al zijn voor techniekers die met korte contracten werken.

Eerder dan een instrument als taakloon te willen uitbreiden in functie van meer sociale bescherming via een sociaal statuut, is het beter om voor die sociale bescherming zelf op te komen.

Ook: eerder dan de RVA/ONEM als boeman te zien die te streng zou handelen, kan je beter samen de uitbuitende werkgevers aanpakken. Het mag gezegd: in vergelijking met andere beroepsgroepen hanteert de RVA/ONEM voor kunstenaars dikwijls een vrij soepele aanpak.

Als het van sommige werkgevers afhangt, geeft de overheid alleen hun cultuurwerkers snel even een basisinkomen zodat ze niets meer hoeven te betalen. In verzet gaan tegen RVA/ONEM is voor cultuurwerkers ook gemakkelijker dan tegen een werkgever, als potentiële opdrachtgever.

Als de RVA/ONEM vaststelt dat cultuurwerkers met taakloon werken, totdat ze een sociaal statuut kunnen aanvragen maar nadien meteen naar gewone contracten overstappen omdat dit nu eenmaal voordeliger is, dan is het logisch dat zij dit als onregelmatigheden beschouwen en daarom een meer stringente regelgeving vragen.

Opnieuw: eerder dan een verbreding van taakloon ligt de uitdaging in een verbetering van het artiestenstatuut zelf, en uiteraard in meer middelen voor projectsubsidies.

Good practice

Eigenlijk kunnen we het ook simpelweg allemaal zonder een constructie als ‘taakloon’ doen die als beleidsmatige bananenschil de regelgeving complex maakt en vanwege oncontroleerbaarheid aanleiding geeft tot misbruik.

Soms hoor je dat werken met taakloon onmisbaar zou zijn omdat je in sommige gevallen erg moeilijk een aantal uren kan aangeven. Maar dat kan je eenvoudig oplossen door kunstenaars gewoon voor een periode in loondienst te nemen, voldoende ruim voorzien om hun creatie te vervolmaken.

Dat is de logica die kultuurfaktorij Monty in Antwerpen volgde bij hun project De Montignards waarbij ze 6 kunstenaars gedurende 8 maanden vast in dienst namen. Daarmee wil Monty ruimte scheppen waarbinnen jonge makers tijd krijgen om te creëren. Zo moeten kunstenaars even niet als een ‘ondernemer van het zelf’ bezig zijn met administratie, bijklussen tussendoor om de huur te betalen, tobben over de gsm-rekening, enz.

Monty wil een cirkel doorbreken: om een inkomen te hebben, moeten jonge makers vandaag ofwel een niet-artistieke job zoeken, ofwel een periode meedraaien in bestaande gezelschappen, waardoor ze geen tijd hebben om zelf iets te maken, ofwel zijn ze overgeleverd aan de ratrace voor steun en ondersteunende faciliteiten van verschillende organisaties.

Terwijl gevestigde waarden structuren konden uitbouwen die nu ook aanspraak kunnen maken op financiering via taxshelter, blijft de jonge generatie achter vanwege een wanverhouding in macht. Om te scoren, worden ze opgejaagd om snel iets te maken – een stuk dat soms slechts een paar keer gespeeld wordt – en zijn ze ondertussen al druk doende met het uitdenken van het volgende subsidievoorstel.

‘Interessantisme’

Dat leidt aldus Denis Van Laeken, de directeur van Monty, tot een plaag aan ‘interessantisme’: jonge makers die de aandacht willen vangen met iets speciaals maar diezelfde aandacht moeilijk kunnen vasthouden om hun talent te ontwikkelen.

Verschillende concurrerende coproducenten, zelf mensen met een vaste job, willen zichzelf graag promoten als de steungevers aan jong talent. Ze zetten daarbij niet zelden in op een opportunistische scouting: makers die een succesnummer in handen hebben, worden snel aangetrokken. Ze krijgen tijdelijk steun of mogen in residentie komen zodat de organisatie in ruil z’n logo kan toevoegen aan de productie.

Maar als zo’n makers niet meteen een succesvol vervolgnummer hebben, valt diezelfde steun soms even snel weg als ze kwam. Vervolgens begint er een aparte vorm van combineerkunst: men moet op verschillende deuren gaan aankloppen en het land doorkruisen om aan de ene kant van het land nog drie weken in residentie te kunnen om vervolgens in een andere stad een maand te mogen repeteren. Zo ben je al moe nog voor je aan een voorstelling toekomt.

Het is, aldus Van Laeken, de verantwoordelijkheid van de bestaande organisaties om de hand uit te steken naar jonge makers door hen wat rust te geven via ‘tussentijd’:  ze moeten geen output produceren, niet toeren, geen sterren scoren in de recensies. Voorzie daarentegen in begeleiding en in een open atelier waarbij ze om de paar weken vrij kunnen experimenteren voor publiek.

Zo kan je vaardigheden en ervaring opbouwen waarmee je ook een breed publiek kan overtuigen van de noodzaak aan ondersteuning voor kunst en cultuur. Het Monty-motto: Übung macht den Meister. Met boter bij de vis: een echt loon.

 

Robrecht Vanderbeeken is filosoof, auteur van Buy Buy Art. De vermarkting van kunst en cultuur (EPO, 2015) en vakbondsverantwoordelijke voor ACOD Cultuur.

take down
the paywall
steun ons nu!