Bron: Pixabay
Opinie, Economie, Politiek, België -

Welk pensioendebat wil Frank Vandenbroucke?

De wettelijke pensioenen zijn en blijven de beste keuze. Het is de optie voor een betere verdeling van de welvaart. Dat is de kern van het pensioendebat. In het puntenpensioen ziet de regering het breekijzer om die wettelijke pensioenen te ontmantelen. Vandenbroucke ontkent dat. Welk pensioendebat wil hij eigenlijk voeren?

maandag 9 april 2018 12:07
Spread the love

Politici maken graag gebruik van framing om hun kijk op de dingen op te leggen en discussies naar hun hand te zetten. Amerikaanse Republikeinen zijn daar keien in. Ga maar na, ze verpakken hun standpunt tegen abortus in de slogan: Pro Life! Daarmee suggereren ze dat hun tegenstanders, mensen die abortus in sommige gevallen wel acceptabel achten, anti life – “tegen het leven” – zouden zijn. In feite zelfs pro death. Met zulke voorbeelden zette de Amerikaanse neurowetenschapper George Lakoff het begrip framing op de kaart.



Frank Vandenbroucke. Bron: Wikimedia Commons

Framing, dat is ook wat de Commissie Pensioenhervorming 2020-2040 overkwam. In 2014 publiceerde deze Commissie, onder leiding van Frank Vandenbroucke, haar vuistdikke eindverslag over de toekomst van onze pensioenen. Het paradepaardje ervan was het voorstel van een puntenpensioen. Echter, de Commissie Pensioenhervorming was van bij aanvang onderworpen aan één belangrijke voorwaarde die haar werk op losse schroeven zette: al stijgt het aantal gepensioneerden, de publieke pensioenuitgaven moeten binnen de perken blijven.

Pensioenminister Alexander De Croo formuleerde destijds hoe concreet deze voorwaarde wel was en is: “In het licht van de vergrijzing zijn gunstige uittredestelsels onhoudbaar. De regering voerde al een eerste reeks belangrijke verstrengingen door inzake de toegangsvoorwaarden voor brugpensioen en vervroegd pensioen. Dat proces moet voortgezet worden. En vooral, we zullen een maatschappelijk draagvlak moeten vinden om verder te gaan. Om die reden installeerde ik samen met collega Sabine Laruelle de Commissie Pensioenhervorming 2020-2040.”[i]

Dat was het frame waarin de Commissie Pensioenhervorming 2020-2040 zich geplaatst zag: ze moest “een maatschappelijk draagvlak helpen vinden” voor een langjarig beleid dat kiest voor een hogere pensioenleeftijd en lagere wettelijke pensioenen. Dat het pensioen een vorm van voortgezet loon is, werd voortaan “onhoudbaar” geacht. Dat raakt de kern van waar het bij het pensioen nu net om gaat: een algemeen en fatsoenlijk verzekeringsniveau. Men switchte van “Hoe zorgen we voor deftige pensioenen?” naar een totaal ander frame: “Hoe zorgen we dat we de pensioenkosten terugdringen?” 

Ieder voor zich of een wettelijk pensioen?

Andere landen, die voor gelijkaardige uitdagingen staan, bleven wél vasthouden aan de vraag hoe voor deftige pensioenen te zorgen. Oostenrijk bijvoorbeeld.

België en Oostenrijk hebben een gelijkaardige bevolkingspiramide en ongeveer evenveel inwoners. Maar in Oostenrijk kunnen de vrouwen nog met pensioen vanaf 60, de mannen vanaf 65. Ook de effectieve pensioenleeftijd ligt er lager dan bij ons. En: de wettelijke pensioenen zijn er wel vijftig procent hoger! Volgens de OESO heeft Oostenrijk wettelijke pensioenen gelijk aan 90 procent van het laatste inkomen, zowel voor lage, gemiddelde als hogere lonen. Voor België ligt dat veel lager: zowat 60 procent en voor hogere inkomens slechts 50 procent (allemaal nettobedragen).

De Oostenrijkse en de Belgische pensioenen, het is een verschil van dag en nacht. Hoe kan dat nu? De essentie is: daar koos men voor sterkere wettelijke pensioenen. “Rente muss reichen”, zo klinkt het: het wettelijk pensioen moet voldoende hoog zijn voor een zorgeloze oude dag. Om daar een breed maatschappelijk debat over te lanceren beschrijf ik in mijn boek De grote pensioenroof Oostenrijk als een alternatief voor het Belgische pensioenbeleid. Jan Spooren, de pensioenspecialist van de N-VA, maar ook Frank Vandenbroucke proberen dat debat in de kiem te smoren. Laten we eens kijken.

De flop van de pensioenprivatisering

15 jaar geleden, midden in de neoliberale privatiseringsgolf, stond Oostenrijk op een kruispunt: de wettelijke pensioenen versterken of private pensioenen stimuleren? Het Alpenland koos voor de eerste optie. In diezelfde jaren koos Duitsland, met kanselier Gerard Schröder en minister Walter Riester aan het roer, voor de tweede optie. België, met Frank Vandenbroucke als Pensioenminister, volgde de Duitse keuze. Met de Wet op de Aanvullende Pensioenen, zette Vandenbroucke in 2003 alles op de private bedrijfspensioenen. Deze “tweede pijler” kreeg alle egards. Vandenbroucke verantwoordde deze privatisering van de pensioenbescherming met het argument dat “een verhoging van de wettelijke pensioenen gewoonweg niet haalbaar is”.[ii]

Vandaag, vijftien jaar later, kan je aan de hand van de gegevens duidelijk zien: Duitsland heeft destijds de verkeerde keuze gemaakt, en Oostenrijk de juiste. Die balans heb ik in De grote pensioenroof uitvoerig en minutieus opgemaakt. De wettelijke pensioenen werden in Duitsland afgebouwd van 70 procent naar 46 procent van het loon. En dat gat is helemaal niet gedicht, noch door het privé pensioensparen – de Riesterrente –, noch door de private bedrijfspensioenen. Van 2002 tot 2016 heeft de overheid 34,8 miljard euro in de Duitse bedrijfspensioenen gepompt. Die som zal in 2020 zijn opgelopen tot 50 miljard. De private verzekeringsindustrie werd vetgemest, de publieke sociale zekerheid leeggeroofd. De verzekeraars gingen met een groot deel van het binnenkomend geld aan de haal.

Gevolg: in het rijkste land van Europa leven miljoenen ouderen vandaag in armoede. Het leidt zelfs tot de geboorte van nieuwe beroepsgroepen zoals de Flaschensammler: een groeiend legertje van ouderen dat rondscharrelt aan stations, in parken en bij grote evenementen, om statiegeldflessen te verzamelen en in te ruilen bij supermarkten. Ze hebben een leven lang gewerkt en komen niet rond met hun pensioen. Pervers is dat.

Ook in België werd de privatisering een flop. “Het is mijn hoofdbedoeling”, schreef minister Vandenbroucke destijds, “de privaatrechtelijke natuur van de aanvullende pensioenen af te stemmen op hun sociale roeping.”[iii] Om die sociale roeping te kunnen waarmaken, zouden onze bedrijfspensioenen aan drie kwaliteiten beantwoorden: ze zouden “zeker” zijn, “solidair” en “democratisch”. Daar stak Frank Vandenbroucke zijn hand voor in het vuur. Welke balans kan hij vandaag voorleggen? APRA Leven, de private pensioenverzekeraar die de crisis van 2008 niet overleefde, heeft de “zekerheid” voor duizenden gedupeerden onderuit gehaald. En de afschaffing van de rendementsgarantie van 3,25 en 3,75 procent was een mokerslag daar bovenop. Het “solidair” zijn is wellicht het grootste echec. Bedrijfspensioenen die enige solidariteit organiseren? Ze zijn op twee handen te tellen. De regering heeft het systeem zopas nog maar eens versoepeld: individuele werknemers kunnen hun werkgever nu vragen een deel van hun loon rechtstreeks in hun aanvullend pensioen te storten. Het wordt voortaan aan de werknemer overgelaten om voor zijn tweede pijler te betalen. Wat is nog het verschil met het door de Commissie Pensioenhervorming 2020-2040 zo verfoeide individuele pensioensparen op een bank? En de derde kwaliteit, “democratisch”? Ja, er zijn meer mensen met een bedrijfspensioen. Maar de ongelijkheid is er mateloos. Managers, bedrijfsleiders en hoge kaderleden bouwen miljoenen euro’s op, met alle fiscale en sociale voordelen van dien, terwijl gewone werknemers peanuts mee naar huis nemen. De Pensioenatlas leert ons dat de maandelijkse uitkering ervan voor 30 procent van de mannen en voor bijna 50 procent van de vrouwen minder dan 100 euro bedraagt.

Private pensioenen zijn risicovol, duur en ongelijk. Net daarom kozen de Oostenrijkers voor een versterking van de wettelijke pensioenen. Wat baat het om de wettelijke pensioenen af te breken als men nadien toch de middelen zal moeten vinden om een tweede pijler te financieren, vroegen de Oostenrijkers zich af. Oostenrijkse wetenschappers verdedigen uitdrukkelijk de keuze voor sterke wettelijke pensioenen, tegen het Duitse (en Belgische) model in[iv]. Hoe betaalt Oostenrijk die pensioenen? De wetenschappers schuiven drie bronnen naar voren.

Waarom kan Oostenrijk wat wij niet kunnen?

Ten eerste zijn er de hogere sociale bijdragen. In Oostenrijk is al sinds het jaar 1988 niet meer aan de sociale bijdragen voor de wettelijke pensioenen getornd. Ze zijn al die tijd blijven staan op 10,25 procent voor de werknemers en 12,55 procent voor de werkgevers. Dat is een derde meer dan in België. Ze worden in Oostenrijk ook effectief geïnd. In Duitsland en België zitten er tal van houtwormen in de werkgeversbijdragen. Volgens het Planbureau geven we in België anno 2018 aan de ondernemers voor maar liefst 16 miljard euro vrijstellingen van sociale bijdragen, loonsubsidies en rechtstreekse verlaging van de tarieven. De taks-shift is daar een voorbeeld van. Een deel van die vrijstellingen en verlagingen gaat gewoon naar de dividenden van aandeelhouders, zonder jobcreatie.

Ten tweede heeft Oostenrijk een hogere participatie op de arbeidsmarkt. Dat staat niet los van de organisatie van die markt. Meer mechanismen maken in Oostenrijk werkbaar werk concreet. Geen holle slogans, wel duidelijke systemen. Zoals de populaire Altersteilzeit, een verbeterde versie van onze landingsbanen die de regering-Michel net afbouwt. Met de Altersteilzeit kunnen mannen vanaf hun 58ste vijf jaar lang deeltijds gaan werken in een eindeloopbaanparcours. Vrouwen kunnen dat zelfs vanaf hun 53ste. De arbeidstijd wordt dan met 40 tot 60 procent verminderd, ofwel via een permanente arbeidstijdverkorting (bijvoorbeeld een 20-urenweek in plaats van een 40-urenweek), ofwel door die verminderde arbeidstijd op te sparen en daarmee de pensioenleeftijd te vervroegen. Eerst betalen de werkgevers dan een looncompensatie a rato van de helft van het loonverschil, inclusief de sociale zekerheidsbijdragen. Daarna betaalt ook de overheid deels die kosten. Een vorm van de Altersteilzeit is, vanaf 62 jaar, het Teilpension. De bijdragen voor de sociale zekerheid en voor de pensioenrechten worden dan voor 100 procent op basis van het laatste volledige loon berekend.

Ten derde investeert de hele Oostenrijkse samenleving meer in de pensioenen. Het land spendeert 14 procent van het bbp aan de wettelijke pensioenen. In België is dat amper 10,5 procent, in Duitsland nog slechts 9,5 procent.

De “keerzijden” van het Oostenrijkse “pensioenparadijs”?

In zijn opinie “Elk paradijs heeft een keerzijde” verwijst Frank Vandenbroucke naar wat hij noemt “vijf vergetelheden” over Oostenrijk in mijn boek[v].

De eerste zogenaamde “vergetelheid” betreft het bestaan van een bonus-malussysteem. In het land van de blauwe Donau mogen vrouwen op vervroegd pensioen vanaf 57 en mannen vanaf 62 jaar. Ter vergelijking: bij ons mogen zowel vrouwen als mannen pas op vervroegd pensioen vanaf 63. Vrouwen moeten daarvoor bovendien 42 jaar gewerkt hebben. Slechts een minderheid geraakt aan die loopbaan van 42 jaar. In Oostenrijk is dat 35 jaar. Het Oostenrijkse systeem is dus een stuk soepeler. Maar het bevat wel een bonus-malus. Wie vervroegd met pensioen gaat, verliest 4,2 procent van zijn pensioen per jaar, met een maximum van 12,6 procent. Het verlies waar Vandenbroucke naar verwijst – 5,1 procent per jaar, met een maximum van 15 procent – geldt voor de Oostenrijkse brugpensioenen. Tegenover deze malus staat een bonus: wie langer doorwerkt na de leeftijd van 65 jaar krijgt 4,2 procent extra per jaar, opnieuw met een maximum van 12,6 procent. Voor zware beroepen en lange loopbanen zijn er uitzonderingen voorzien.

Vandenbroucke schrijft: “In De grote pensioenroof fulmineert De Witte tegen elk voorstel in die zin.” Daarmee bewijst hij dat het altijd nuttig is een boek helemaal te lezen alvorens zoiets te schrijven. Want in mijn boek “fulmineer” ik niet tegen bonus-malus in het algemeen, maar tegen één specifiek bonus-malusvoorstel: dat van de N-VA in haar plan V. De N-VA wou een malus invoeren voor iedereen die niet actief blijft tot 65 jaar. Vijf procent verlies per jaar. Wie stopt op 60 zou volgens de partij 25 procent minder pensioen moeten krijgen. Die regel toepassen op de lage pensioentjes in België betekent een regelrechte verarming van de hardwerkende Vlaming: tot 275 euro minder pensioen per maand. Dat heb ik aangekaart op Knack in 2014[vi] en daar verwijs ik naar in mijn boek. Het is niet vergelijkbaar met de situatie in Oostenrijk.

De tweede “vergetelheid” waar Vandenbroucke naar verwijst betreft de pensioenleeftijd voor vrouwen. Die zal tussen 2024 en 2033 inderdaad opgetrokken worden van 60 naar 65 jaar, maar dat gebeurt onder druk van een Europese richtlijn. Tussen nu en die jaren kan nog één en ander veranderen. De pensioenwoede groeit in de buik van heel Europa.

De derde “vergetelheid” gaat over het minimumpensioen. In Oostenrijk zou dat er niet zijn, aldus Vandenbroucke. Kent hij zijn dossier niet? Er bestaat wel degelijk een minimumpensioen in Oostenrijk. Dat is aan dezelfde voorwaarden verbonden als bij ons en het ligt een pak hoger. Wie 30 jaar gewerkt heeft, krijgt in Oostenrijk sinds 1 januari 2017 automatisch een minimumpensioen van 1.022 euro per maand. Dat kan je gewoon aflezen op de website van de Arbeidskamer in Oostenrijk[vii]. In België krijg je na 30 gewerkte jaren een minimumpensioen van 813 euro per maand, dat is 200 euro minder.

De vierde “vergetelheid” waar Vandenbroucke naar verwijst is de welvaartsvastheid. Die is er niet in Oostenrijk, maar ook niet bij ons, althans niet voor werknemers en zelfstandigen. Niet alleen de pensioenen, maar ook de basis ervan, de lonen, zijn niet welvaartsvast. Onze pensioenen worden berekend op ons loon over de laatste 45 jaar. Ook de kleine loontjes van 45 jaar geleden zitten daarin, zonder correcte herwaardering. Dat heeft uiteraard een negatieve impact op ons pensioenbedrag. In Oostenrijk wordt het pensioen berekend op de 15 beste jaren. De lonen worden er wel geherwaardeerd. Dat is een van de redenen waarom de pensioenen in Oostenrijk zoveel hoger zijn.

De vijfde “vergetelheid” volgens Vandenbroucke gaat over de fiscaliteit. Oostenrijkers zouden meer belastingen betalen op hun pensioenen. Dat klopt maar half. De Oostenrijkse Arbeidskamer publiceert bruto- en nettobedragen op zijn website[viii]. Laten we deze bedragen even vergelijken met de Belgische pensioenen. Met een pensioen van 1.000 euro bruto heb je in Oostenrijk 950 euro netto en in België 1.000 euro netto. België is dus 50 euro voordeliger. Met een pensioen van 1.500 euro bruto heb je in Oostenrijk 1.330 euro netto en in België 1.350 euro. België is nog maar 20 euro voordeliger. Met een pensioen van 2.000 euro bruto heb je in Oostenrijk 1.620 euro netto en in België 1.600 euro. Oostenrijk is dus 20 euro voordeliger. Met een pensioen van 2.500 euro bruto heb je in Oostenrijk 1.920 euro netto en in België 1.800 euro. Oostenrijk is dus 120 euro voordeliger. En met een pensioen van 3.000 euro bruto heb je in Oostenrijk 2.200 euro netto en in België 2.000 euro. Oostenrijk is dus 200 euro voordeliger. De allerlaagste pensioenen worden dus een beetje minder belast in België, maar vanaf 1.600 euro bruto worden de pensioenen minder belast in Oostenrijk.

Het puntenpensioen, een breekijzer

Het Oostenrijks pensioensysteem is niet perfect. Ik beweer dat ook nergens. Maar het Alpenland bewijst wel dat sterke wettelijke pensioenen anno 2018 nog steeds mogelijk zijn en veruit de beste keuze blijven. Dat is een waarheid als een koe, maar Frank Vandenbroucke probeert die waarheid te verdoezelen door opeens het beschikbaar inkomen te berde te brengen. “Het beschikbaar inkomen van de ouderen in Oostenrijk is 25 procent hoger dan in België”, zo schrijft hij. Met deze maatstaf gooit hij alles op een hoopje. De wettelijke pensioenen in Oostenrijk zijn 50 procent hoger. Daardoor zijn Oostenrijkers minder verplicht om privaat te gaan sparen. In België heb je meer mensen die privaat moeten sparen. Het totale inkomensverschil tussen ouderen in België en in Oostenrijk is bijgevolg “maar” 25 procent. Maar de ongelijkheid is groter in België, evenals de armoede onder ouderen.

Vandenbroucke zegt het debat te willen voeren. Maar welk debat? Vandenbroucke wil kost wat kost zijn puntensysteem doorvoeren. Dan krijg je pensioenpunten voor reeds gewerkte jaren. Maar hoeveel euro zal zo’n punt waard zijn? Pas wanneer je met pensioen gaat, worden je punten omgezet in euro’s. De waarde van de punten en de leeftijd waarop je mag gaan, zullen afhangen van factoren waar je geen enkele vat op hebt. Stijgt de levensverwachting? Dan moet je automatisch langer werken of krijg je minder pensioen. Komt er een financieel-economische crisis? Idem dito. Komen er veel flexijobs met lage lonen bij? Dan daalt je pensioen. Ook de pensioenleeftijd wordt variabel: pas drie jaar op voorhand wordt ‘vastgeklikt’ wanneer je met pensioen kan gaan.

De regering-Michel verwijst naar Zweden om haar puntenpensioen te promoten. Dat werd daar al ingevoerd in 2001. De Zweden kunnen vanaf 61 met pensioen, althans als ze 40 jaar hebben bijgedragen. Maar wie stopt op 61, krijgt een kwart tot een derde minder pensioen. Want hoe langer de verwachte duur van je pensioen, hoe kleiner je maandelijkse uitkering. Wil je de uitkering krijgen die je normaal zou ontvangen als je met je 65 op pensioen zou gaan, dan moet je langer werken. De pensioendienst rekent netjes uit hoeveel langer. Voor wie in 1973 geboren is, is de uitkomst: 68 jaar en 6 maand. Jawel, Zweden moeten nu al drieënhalf jaar langer werken om hun wettelijk pensioen van weleer te behouden. Nog in Zweden zorgt het puntenpensioen ervoor dat, wanneer het economisch slecht gaat, uw pensioenbedrag volgens een wiskundige toverformule “automatisch” naar beneden gaat. Dat gebeurde in 2010, 2011 en 2014.

Zo heeft het puntenpensioen in Zweden gediend als breekijzer om de wettelijke pensioenpijler onderuit te halen. Er is werkelijk geen enkele reden om te geloven dat het met het Belgische puntenpensioen anders zou zijn.

Kim De Witte, auteur van De Grote Pensioenroof (epo, 2018)

?Notes:

[i] Toespraak bij de uitreiking van de Libera!-Prijs voor de Vrijheid, Brussel, 24 juni 2014.

[ii] De inleiding van F. Vandenbroucke vooraan in het boek Aanvullende pensioenen voor werknemers, 2004.

[iii] Ibidem.

[iv] Florian Blank, Camille Logeay, Erik Türk, Josef Wöss and Rudolf Zwiener, Why Is Austria’s Pension System So Much Better Than Germany’s?, Intereconomics 2016, 118-125 (online te raadplegen via https://www.ceps.eu/system/files/IEForum32016_2.pdf).

[v] Frank Vandenbroucke, “Elk paradijs heeft een keerzijde”, De Standaard 26 maart 2018 (online te raadplegen via http://www.standaard.be/cnt/dmf20180325_03429660).

[vi] Kim De Witte, ‘Pensioenplan N-VA is Verarming van de Vlaming: tot 275 euro minder pensioen per maand’, Knack 18 april 2014 (online te raadplegen via http://www.knack.be/nieuws/belgie/pensioenplan-n-va-is-verarming-van-de-vlaming-tot-275-euro-minder-pensioen-per-maand/article-opinion-139159.html).

[vii] Website Arbeidskamer Oostenrijk, minimumpensioen op 9 april 2018 (online te raadplegen via https://www.arbeiterkammer.at/beratung/arbeitundrecht/pension/pensionshoehe/Mindestpension.html).

[viii] Website Arbeidskamer Oostenrijk, bruto en nettobedragen wettelijke pensioenen, 9 april 2018 (online te raadplegen via https://www.arbeiterkammer.at/beratung/arbeitundrecht/pension/pensionshoehe/Wie_viel_bleibt_netto_von_der_Pension_.html).

dagelijkse newsletter

take down
the paywall
steun ons nu!