Bron: Wikimedia Commons
Opinie, Samenleving, België -

Thuistaal op school? Ja, maar …

De grond davert, de school begint te wankelen. Het plan van het GO! om meertaligheid op school te benutten lokt hevige reacties uit. Zo zijn er voorstanders die hun aanvoelen bevestigd zien, tegenstanders die bang zijn voor de verloedering van het Nederlands, en wellicht ook mensen die niet weten wat ze ervan moeten denken.

dinsdag 19 december 2017 17:29
Spread the love

Ik zal u eens iets zeggen. Wat er nu gebeurt, is niet meer of niet minder dan wereldbeelden die met elkaar praten. Wereldbeelden die met elkaar praten? Jawel, er blijken in onze hoofden beelden te zitten op basis waarvan we handelen met de wereld. Een blauwdruk van hoe we denken dat de wereld werkt, als het ware, een blauwdruk die onze gedachten en handelingen gidst.

Ik zal u eens iets zeggen. Wat er nu gebeurt, is niet meer of niet minder dan wereldbeelden die met elkaar praten.

U heeft honger en verorbert een broodje en geen pen? Uw wereldbeeld dat u influistert dat een broodje eetbaar is en een pen niet. U heeft nog steeds honger, het broodje is op, er liggen gebakken insecten en uw hand vervoert die insecten toch niet naar uw mond? Wederom, uw wereldbeeld dat u influistert dat insecten niet eetbaar zijn. Of op z’n minst niet gangbaar.

Met taal en onderwijs is dat net zo. We hebben een beeld van taal en een beeld van onderwijs, dat vervolgens beïnvloedt hoe we ons taalonderwijs vormgeven. Wat er nu in de media gebeurt, is niet meer en niet minder dan het praten van wereldbeelden. De insecteneters tegenover de niet-insecteneters over de eetbaarheid van insecten. Wat er nu gebeurt, had Koen Jaspaert al voorspeld. Hij schreef: 

“Mensen hebben nogal de neiging om hun wereldbeeld met hand en tand te verdedigen, en ertegen ingaan betekent in veel gevallen stevige discussies, die soms ook een bitse kant kunnen krijgen. Het alternatief is echter om dat wereldbeeld niet ter discussie te stellen en daardoor het rendement van de hervormingsinspanningen serieus te hypothekeren.” 

Laat de grond dus maar daveren en de school wankelen. Maar laten we in die stevige discussies steeds één vraag voor ogen houden: wat helpt onze kwetsbare leerders het meest om te groeien? 

Hoe u het ook wendt of keert, vanuit welk wereldbeeld u ook naar onderwijs kijkt, het is ontegensprekelijk zo dat het Vlaamse onderwijssysteem een prangend probleem heeft. Kinderen uit de lagere sociale klasse, die vaak anderstalig zijn, hebben steevast minder kans op schoolsucces, omdat ze uit de lagere sociale klasse komen. Dan kunnen we naar die kinderen gaan wijzen, of naar hun ouders, of naar wie dan ook, maar het punt is dat het onderwijssysteem zoals we dat nu kennen die sociale ongelijkheid reproduceert. Niet alleen gisteren en eergisteren, maar behoorlijk stelselmatig. En dat kan, nee, moet, anders. Er zijn ook landen waar sociale achtergrond van kinderen een veel kleinere invloed heeft op hun schoolsucces. Hè? Hoe kan dat?

We kunnen naar de kinderen gaan wijzen, of naar hun ouders, of naar wie dan ook, maar het punt is dat het onderwijssysteem zoals we dat nu kennen de sociale ongelijkheid reproduceert.

Laten we het antwoord op de vraag ‘Meertaligheid: ja of nee?’ eens even uitstellen. Laten we eerst eens stilstaan bij de wijze waarop we naar dat onderwijs van ons kijken. En naar taal. We kunnen taal zien als een systeem dat netjes in de boekenkast staat opgeborgen en dat we zo goed mogelijk naar de hoofden van de leerlingen moeten vervoeren. Onderwijs houdt zich dan bezig met de zorgvuldige selectie van taalelementen waarvoor heel wat tijd nodig is, en weert bijgevolg elke andere taal die tijd van de onderwijstaal kan opeten. Logisch, vanuit dit beeld. Op een van de scholen die aan mijn doctoraat heeft meegewerkt, verwoordde een leerkracht dat treffend: “Het Turks is onze vijand.” Dat zei die leerkracht niet vanuit slechte bedoelingen, integendeel. Het is een wereldbeeld dat spreekt, een wereldbeeld dat overigens stevig verankerd is in onze hoofden, zo blijkt uit onderzoek.

We kunnen taal ook anders zien. Aan mijn studenten stel ik steevast de nogal onnozele vraag hoe ze hebben leren fietsen. Aan de hand van een werkblaadje over de onderdelen van een fiets of door op de fiets te kruipen omgeven door een volwassene die geborgenheid biedt? Die studenten lachen dan natuurlijk. En dan vraag ik hoe ze taal hebben geleerd, of hun ouders met hen woordenlijsten hebben ingestudeerd aan de keukentafel. Met een woordenboek erbij. En misschien een grammaticalijst. Weer lachen geblazen.

Taal leren en fietsen, het zijn beide vaardigheden die we al doende in een emotioneel veilige omgeving verwerven. Taal groeit daar waar het goed gedijen is, daar waar we voelen dat het ons kan helpen om deel uit te maken van een groep. En dat willen we, want we hebben een interactief instinct in ons, een instinct dat ons drijft tot het aangaan van sociale relaties. En uit die relaties groeit taal. Je zou kunnen zeggen dat taal een boom is: daar waar het goed en veilig is, daar waar samen volop geëxperimenteerd kan worden, daar ontkiemt ons communicatiemiddel.

Taal leren en fietsen, het zijn beide vaardigheden die we al doende in een emotioneel veilige omgeving verwerven.

Terug naar die ja/nee-vraag. We kunnen perfect ‘ja’ tegen meertaligheid zeggen en het vervolgens alsnog in de kast steken. Bijvoorbeeld: ‘Ja, maar je mag je thuistaal enkel tijdens talensensibilisering uitpakken.’ Dat is gewoon een hokje, een gouden kooi, een modern verbanningsoord voor de vijand, zei Koen Jaspaert eens. En bomen groeien niet in een kast. 

Begrijp me niet verkeerd. Het is een goede zaak om de vraag te stellen, om wereldbeelden te laten wankelen. Maar het is ook opletten geblazen met die vraag. Voor we het weten, lopen we in de val, ligt de ‘ja maar’ op de loer. Als we ‘ja maar’ zeggen, doen we ‘nee’. Dan krijgt meertaligheid een plek in de kast, en staat de taalidentiteit van de kinderen als vanouds weer aan de poort. En ook: alles begint bij wat goed is voor de kinderen, in plaats van voor ons wereldbeeld.??

Ik stel voor dat we allemaal in plaats van tegenover elkaar naast elkaar gaan staan, een pauze inlassen (en het boek Taal leren lezen) en onszelf een andere vraag stellen. Die vraag gaat zo: wanneer fonkelen de ogen van onze kinderen het meest? Wanneer is de school zo’n kwartier waar volop geëxperimenteerd en geparticipeerd kan worden om te leren? Wanneer ontkiemt er iets dat zoekt naar zon en water en licht, dat wil groeien omdat het er goed gedijen is?

Carolien Frijns is lerarenopleider en onderzoeker aan de Arteveldehogeschool, en onderzoeker aan het Centrum voor Taal en Onderwijs in Leuven. Ze is gepromoveerd op onderzoek naar NT2-verwerving bij kleuters, en heeft ruime ervaring met onderwijsontwikkelingsprojecten en vorming van (toekomstige) leerkrachten. Ze haalde met haar onderzoek de finale van de Vlaamse PhD Cup. In 2017 schreef ze samen met Koen Jaspaert en verschillende experten het boek ‘Taal leren’, over de verwerving van het Nederlands als vreemde taal.

take down
the paywall
steun ons nu!