De Nederlandse ecofilosoof en antropoloog Ton Lemaire (1941) blijft schrijven over de verhouding van de mens tot de natuur. Dat is een constante in zijn rijke oeuvre. ‘De tederheid’ (1968), ‘Filosofie van het landschap (1970), De indiaan in ons bewustzijn’ (1986), ‘Twijfel aan Europa’ (1990), ‘Wandelenderwijs’ (1997), ‘De leeuwerik’ (2004) en ‘Op vleugels van de ziel’ (2007) zijn er maar enkele van. Vanuit Savignac de Miremont, zijn vaste woonplaats op het Franse platteland, schreef hij in gezelschap van zijn honden, kippen en bijen, ook ‘De val van Prometheus’ (2010), ‘Het lied van Hiawatha’ (2013), ‘Verre velden’ (2013) en ‘Mettertijd’ (2015) en nu verschijnt er alweer een nieuwe dikke kanjer van hem die een volgende stap is in zijn denken over mens en natuur.
Hybride teksten
‘Onder dieren’ gaat niet alleen over dieren, maar vooral over de verhouding van mens tot dier, over de verschillen en eventuele overeenkomsten. Dat leidt tot boeiende beschouwingen zoals in deze passage bijvoorbeeld: ‘De mens is onvermijdelijk het wezen van de breuk en de gebrokenheid, het dier dat ‘nee’ kan zeggen, dat tegelijk dier is en geen dier wil zijn, dat zowel tot de natuur behoort alsook er enigszins buiten en boven wil staan. Daarom is hij een twijfelend, vragend, tobbend en verlangend dier dat soms de andere dieren benijdt dat ze gewoon ‘dier’ kunnen zijn.’ (p. 314)
Meer kennis van het dier kan volgens de auteur ook leiden tot meer zelfkennis. Lemaire: ‘Er bestaat een zeker verband tussen het beeld dat mensen van zichzelf hebben en dat ze van dieren hebben; mensbeeld en dierbeeld verwijzen dus naar elkaar. Verander het een, dan verandert ook het ander’. (p. 12)
Dit zeer lijvige boek bestaat uit twaalf hoofdstukken, maar valt eigenlijk uiteen in twee grote delen. Na een inleiding ‘In gezelschap van dieren’ volgt ‘een eerste verkenning’ van het terrein. In zes hoofdstukken bespreekt Lemaire zes dieren. Het wordt een vrij uitvoerige kennismaking met vier soorten wilde dieren – wolf, olifant, prieelvogel en bij – en twee gedomesticeerde: paarden en honden. Het behoort tot het schrijvershandelsmerk van Lemaire om hybride teksten af te leveren. Dat doet hij ook nu weer in die essayistische bladzijden waarin hij pendelt tussen het empirische en het theoretische, tussen concrete ik-verhalen en thema’s van meer abstracte aard. De erudiete teksten wemelen van de cultuurhistorische, filosofische, antropologische en ethologische verwijzingen, maar ook van de epistemologische en ethische vraagstellingen rond de mens en een van de specifieke dieren die hij in die zes hoofdstukken in beeld brengt.
Het dier in onszelf
In de vijf hoofdstukken van het tweede deel verlaat hij die concrete descriptie en waagt hij zich aan meer algemene reflecties rond zijn centrale thema. Zo buigt hij zich over ‘het dier in onszelf’ – denk aan ‘De indiaan in ons bewustzijn’! – en schrijft hij met een vraagteken over ‘de mens, een gebrekkig dier’. ‘Samenhangend met zijn ongespecialiseerdheid en instinctarmoede bezit de mens geen Umwelt maar een ‘wereld’, om zo te zeggen een universele Umwelt. Hij is ‘wereldopen’, niet gebonden aan en in zekere zin de gevangene van een soortspecifieke Umwelt, maar potentieel open naar de wereld in haar volledigheid, waardoor hij de Umwelten van alle soorten kan bestrijken, ze kan toe-eigenen en proberen ze te leren kennen.’ (p. 308) Voor die kennis verwijst hij naar de recente ontwikkelingen op het vlak van de cognitieve ethologie die de ‘dierlijke mind’ bestudeert, zoals de Nederlandse primatoloog Frans De Waal al jaren doet in zijn studies naar empathisch vermogen bij dieren. Zoals Rousseau, Schopenhauer, Schweitzer en zeker ook het boeddhisme doet, benadrukt Lemaire het mededogen met de dierenwereld en dat leidt hem tot het formuleren van de centrale stelling van dit boek: ‘De ethische en morele vooruitgang van de mensheid zou ertoe moeten leiden dat mensen ook jegens dieren morele plichten hebben en dat zij ze niet louter mogen behandelen als instrumenten en middelen ter exploitatie of als obstakels en lastposten voor menselijke expansie.’ (p. 453)(1) Daarin zit zijn pleidooi voor de vreemde samenstelling ‘humanimalisme’ vervat, een neologisme dat humanisme en animalisme in zich verenigt.
Lemaire en Harari
Evenals de Joodse historicus Yuval Noah Harari in zijn laatste boek ‘Homo deus’ doet, spreekt Ton Lemaire over een verwording van het klassieke humanisme waardoor het blinde antropocentrisme van de homo sapiens een ernstige bedreiging is geworden voor de natuur en de dieren om ons heen. Harari ziet in zijn laatste boek ‘Homo deus’ dat niet toevallig de ondertitel ‘een kleine geschiedenis van de toekomst meekreeg’ een zeer gevaarlijke trend: de mens die door zijn wetenschappelijke kennis God nabij wil worden. In wezen, zo zegt hij, komt het erop neer dat mensen zich, met hun hang naar geluk en onsterfelijkheid proberen op te werken tot goden met alle gevaren van dien. In Homo Deus signaleert Harari de opkomst van een nieuwe religie: het dataïsme. Jaap Tielbeke schrijft daarover in De Groene Amsterdammer: ‘Volgelingen koesteren een blind vertrouwen in de alwetendheid van Big Data en de kracht van algoritmen. Vanuit religieus oogpunt is Silicon Valley momenteel de interessantste plek op aarde, meent Harari. Daar lopen de nieuwe hogepriesters van het geloof in technologische vooruitgang, die in hoog tempo bezig zijn om de mens goddelijke kwaliteiten te verschaffen. Nieuwe levensvormen scheppen, op afstand communiceren, zich verplaatsen met hoge snelheden en het eeuwige leven leiden: in het verleden waren dit soort ‘supervermogens’ enkel voorbehouden aan goden. Maar inmiddels leven we in het tijdperk van de Homo Deus, de mens-god.’ (2)
De boeddhist in Lemaire
Harari schetst een eerder somber beeld van die verwording van het klassieke humanisme. Zo ver wil Lemaire in zijn benadering niet gaan. In het humanimalisme dat hij voorstaat wil hij het traditionele humanisme verruimen zo dat het openstaat voor de rehabilitatie van het dier, zonder overigens te vervallen in het andere uiterste, door de waarde en waardigheid van de mens tekort te doen. Dat doet hem in de laatste zin van dit boek op een zeer boeddhistische manier besluiten: ‘Ik sta op het standpunt dat Homo sapiens sapiens als soort zich pas dán de bekroning van de evolutie mag wanen, als hij beseft en in daden uitdrukt dat werkelijke grootheid zich alleen manifesteert in bescheidenheid en in welwillendheid en respect jegens de mededieren die de aarde bevolken, dus in een ethiek en moraal van mededogen met alle levende wezens.’ (p. 470)
‘Onder dieren’ heeft mij vooral kunnen bekoren om zijn inhoud en minder om zijn schrijfstijl. Ton Lemaire is in de eerste plaats een denker en geen literator zoals bijvoorbeeld de Engelse auteur John Berger die vanuit een Frans Alpendorp over het boerenleven en de natuur schreef – denk aan de trilogie ‘De vrucht van hun arbeid’ – of zoals die heel bijzondere historicus Yuval Noah Harari die dan ook nog eens over een schitterende pen beschikt. Op zijn sterkst vind ik Ton Lemaire in het tweede deel waarin hij doet waarin hij altijd al zeer goed is geweest: het maken van eigenzinnige antropologisch-filosofische-ecologische reflecties over de mens en zijn plaats in de natuur.
———————————–
(1) Elke vijf minuten worden er in de VS ongeveer 250.000 dieren geslacht voor hun vlees. Jaarlijks betekent dat dat er miljoenen zoogdieren en miljarden hoenderachtigen worden gefokt en gedood; om precies te zijn 27 miljard koeien, varkens, kippen en kalkoenen per jaar.’ (p. 461)
(2) Betekenis van het leven. In: De Groene Amsterdammer van 7 februari 2017