ENTREPRENEUR – Galveston, Desmet-Guéquier en de Filature de Hemptinne waren de eerste drie pijlers waarop de moderne Gentse textielindustrie ontstond, door hun fusie tot Union Cotonnière in 1919.
In de jaren zestig van vorige eeuw was het tijd voor een nieuwe, beslissende fusie. De Anc. Etablissements Textiles Fernand Hanus en de Union Cotonnière gingen samen met Loutex en vormden UCO.
Fernand Hanus was de meest doortastende, vernieuwende ondernemer na WOI. Zijn jongste zoon René Hanet-Hanus (het gaat hier over een naamsverandering) was dat na WOII, samen met Jacques Voortman.
Lousbergs en de Hemptinne
Zowat in het midden van de 19e eeuw ging de ster van Ferdinand Lousbergs rijzen. Zijn fabriek aan de Reep beschikte als eerste over door stoom aangedreven weefgetouwen. Zo niet nog belangrijker waren de uiterst performante Jacquard-getouwen die hij op punt liet stellen. Door het huwelijk van zijn zuster Henriette met Félix-Joseph de Hemptinne kwam het imperium van Lousbergs in handen van laatst genoemde familie – die overigens ook al groot en machtig was in textiel.
De grote groei aan spinnerijen in Gent, aan het einde van de 19e eeuw, deed de nijverheid bijna de das om, gezien een bittere concurrentiestrijd ontstond. Het tij keerde met de oprichting van een sectoriële federatie die regulerend optrad. Jean de Hemptinne leverde er de voorzitter.
De crisis zorgde ook voor lamentabele arbeidsomstandigheden.
Hanus en de Union Cotonnière
Een paar decennia later verzeilde de sector opnieuw in een crisis, ditmaal veroorzaakt door WOI. De bezetter had de fabrieken geplunderd. De afzetmarkten waren verwoest. De situatie voor de werkers werd nog schrijnender.
Om een nieuwe start te kunnen maken, moesten grote fabrieken fuseren. Dit gebeurde in 1919 met de oprichting van Union Cotonnière – zeg maar de voorloper van het latere UCO. De fusie bestond uit drie partijen:
- Galveston gevestigd bij de Wiedauwkaai en eigendom van Emile Jean Braun en van Paul Hebbelynck
- Filature Desmet-Guéquier, gelegen aan Minnemeers – het huidige MIAT –eigendom van Paul Hebbelynck.
- De Filature de Hemptinne
De nieuwe katoengroep stelde meer dan duizend arbeiders te werk. De onderneming werd flink gestut op het vlak van bestuurders – Gérard Cooreman, Emile Jean Braun, Paul Hebbelynck – alsook op financieel vlak. Naast de bank kwam ook een privé-financier op de proppen die heel erg bepalend werd voor het succes van de fusiebedrijven: Fernand Hanus, zoon van een Wetterens notaris en wonende in Gent.
Deze vernieuwer bij de Union Cotonnière had zijn eigen Etablissements Textiles Fernand Hanus op een zeer handige wijze ten gelde gemaakt tijdens WOI. (Lees hierover meer op onze stadsblog)
Fernand Hanus werd de drijvende kracht achter de fusievennootschap. Op elk terrein – strategie, technologische vernieuwing, markttoepassingen, sociaal beleid – was hij onovertroffen. Bv.: Fernand Hanus was de eerste in de textielwereld in België die over een eigen elektrische centrale beschikte. Hij voerde als eerste een ploegensysteem in. In tegenstelling ot de anderen lag zijn focus op afgewerkte geweven producten – niet op spinnen.
Samen met zijn zus Aline Hanus – gehuwd De Landsheer – legde hij de basis van een sterke peiler in de Gentse textielindustrie voor de volgende fusie die het moderne UCO zou doen ontstaan.
Aline Hanus had zich met haar deel van het in Engeland gemaakte familiefortuin voor een derde ingekocht in het textielbedrijf Texas van de familie Voortman op de hoek van het Berouw en de Blaisantvest. Die familie had haar privéwoonst in de zogenaamde ‘Villa Voortman’ aan de Vogelenzang bij de Blaisantvest, die thans tot assistentieflats verbouwd wordt. Achter de villa lag de oorspronkelijke katoendrukkerij. Na de naamsvearndering tot Texas breidde de fabriek uit tot aan het Berouw.
In de jaren 1920 beleefde de Gentse katoenindustrie een hausse. Net tijdens die jaren stierf Fernand Hanus, in de fleur van zijn leven, aan een bloedvergiftiging. Twee zonen stapten toen in het bedrijf. Zijn weduwe, Marie-Louise Grondel, werd Voorzitter van de Raad van Bestuur. Tegen het eind van de jaren 1930 pakten opnieuw donderwolken samen boven het Gentse textiel. De handel leed onder een internationale malaise.
Ook: toen in 1938 de Société Linière La Lys van Félix-Joseph de Hemptinne de vlasspinnerij mechaniseerde, verloren duizenden thuiswerkers een inkomen. Slechte oogsten brachten nog meer sociale ellende.
Het bedrijf van Ferdinand Lousbergs ging failliet. In zijn gebouwen aan de Reep, deed het Sint-Bavo instituut haar intrede.
Voortman en Hanet-Hanus
Na WOII zag de wereld van de textiel in Gent er anders uit. Synthetische stoffen en goedkoop textiel uit derdewereldlanden en uit communistische landen, stelden de fabriekseigenaars voor nieuwe uitdagingen.
Ze namen de handschoen op door middel van een nieuwe fusie van ondernemingen. Dit gebeurde echter niet meteen na de oorlog, zoals bij de eerste grote fusie van textielbedrijven. Er was wat aanloop nodig.
Bij Texas, in de buurt Blaisantvest, nam baas Jacques Voortman in 1957 La Louisiane bij het Griendeplein over en fuseerde beide bedrijven onder de naam Loutex.
Met de Anciens Etablissements Fernand Hanus – dat de belangen behartigde van de verwanten van de overleden Fernand Hanus – vond zeven jaar later een uitwisseling van bestuurders plaats. Bij laatstgenoemd bedrijf had de jongste zoon van Fernand Hanus – René Hanet-Hanus – de touwtjes in handen, alsook bij de Union Cotonnière.
In 1967 vond de fusie plaats en werd samen met UCO, de moderne Gentse textielnijverheid geboren.
In 1972 werd Filature Nouvelle Orléans en in 1974 Weverijen Léon Declercq opgekocht door UCO. Na deze fusie was vrijwel de gehele Gentse katoenindustrie in handen van één bedrijf.
De nieuwe vennootschap – met hoofdzetel aan de Bellevue in Ledeberg – heeft een steile opgang gekend. Ter illustratie, een paar sleutelmomenten. Aan de Maisstraat werd in de jaren 1970 blue jeans gemaakt. In Laarne was sinds 1968 een zeer succesvol onderzoekslabo aan het werk voor de weverij en de veredeling. Vanaf 1980 was ze dit ook voor de spinnerij. Dit labo verwezenlijkte een technologische doorbraak in de jeansfabricatie. Zo lezen we op de site van René’s zoon Jacques Hanet-Hanus: oprichter van het labo en voormalig bedrijfsleider van UCO: “Een revolutionair indigo verfprocedé om kettinggaren voor lichte jeansstoffen te produceren werd verwezenlijkt door de Gentse textielvennootschap UCO (…). Dit nieuwe verfprocedé heeft het oude Amerikaanse verfprocedé dat alleen garen kan verven voor zware jeansstoffen, bijna volledig verdrongen.”
In 1980 ging een golf van automatisering door het bedrijf. Dit was niet toevallig, want de internationale prijsconcurrentie woedde in alle hevigheid. De overheid ondersteunde de eigen bedrijven via het Textielplan – gaf geld voor innovaties – en appelleerde de consument aan de kwaliteit van de eigen textielbedrijven door middel van campagnes als ‘Mode, Dit is Belgisch‘.
Het mocht niet baten. UCO bleek niet opgewassen tegen de concurrentie uit lageloonlanden. Als laatste UCO-vestiging, ging in januari 2009 de fabriek aan de Maisstraat definitief dicht. F.D.
Deze bijdrage verscheen eerder in mijn Gentse stadsblog persblog.be – Verhalen uit en over Gent