In april 1937 woedde reeds een jaar lang een bloedige burgeroorlog tussen de strijdende partijen achter de wettige Republikeinse regering tegen een groot deel van het leger, onder leiding van rechtse generaals. Die verzetten zich halsstarrig tegen het sociale beleid van de regering, dat er op gericht was Spanje langzamerhand om te vormen van een grotendeels ruraal-feodale heerschappij door landadel naar een moderne welvaartsstaat.
Die oorlog duurde nog tot april 1939 toen generaal Francisco Franco zijn fascistische dictatuur vestigde in heel het land, die standhield tot aan zijn dood in november 1975. In 1937 was de strijd nog verre van beslist. De generaals hadden echter van bij het begin een aantal factoren in hun voordeel. Eerst en vooral beschikten zij over de volledige koloniale strijdkrachten en het grootste deel van de soldaten en wapenvoorraden op het Spaanse vasteland.
Europese ‘afzijdigheid’
Bovendien waren zij gesterkt door het feit dat de rest van Europa weigerde de wettige regering van het Volksfront te steunen en zich officieel ‘afzijdig’ hield. Daarmee lieten ze wel een wettelijke regering aan zijn lot over. Een wapenembargo werd opgelegd, maar die werkte in de praktijk enkel tegen de regering. Het Spaanse leger had immers zijn wapenvoorraden.
Daarenboven kon Franco steunen op een extreemrechtse nieuwkomer in Europa, Adolf Hitler, die net zijn verkiezingsoverwinning in Duitsland had omgezet in een dictatuur (en die eveneens – iets wat vandaag al te graag wordt vergeten – ruim kon rekenen op de passiviteit van de andere Europese grootmachten).
Franco deed al enige tijd een beroep op de Duitse Luftwaffe voor strategische bombardementen met hun Heinkel-toestellen. De concrete reden waarom hij vroeg om precies het stadje Guernica in puin te leggen is tot vandaag onduidelijk. Het bombardement van Guernica wordt ook dikwijls aangehaald als de eerste bommenaanval op een bewoonde stad zonder militaire doelwitten. Dat is echter niet juist. Die eer gaat naar de Britten, die de techniek reeds uitprobeerden in de jaren 1920 in hun Iraakse kolonie.
Burgers als doelwit, een militaire innovatie
Bombardementen op steden kwamen weliswaar wel meer voor, maar het ging dan altijd om korte raids met één of enkele toestellen op een specifiek doelwit, een kazerne, een brug, een spoorwegstation, een troepentransport. Daarbij kwamen ook burgers om die in de buurt woonden, maar die waren niet het doelwit.
Toen de bewoners van Guernica – het stadje had toen ongeveer 5.000 inwoners – op 26 april het alarm hoorden (door het onophoudelijk luiden van de kerkklokken) vluchten zij zoals steeds bij dergelijke aanvallen naar de schuilkelders. Veel mensen waren op dat moment buiten omdat het marktdag was. Slechts één Heinkel-111-bommenwerper wierp zijn bommen af en vloog weer weg. Enkele minuten later kwam iedereen terug naar buiten.
Ongeveer een kwartier later kwam een volledig eskadron toestellen terug overvliegen, wat de mensen compleet verraste. Meer dan twee uur werd de stad gebombardeerd door opeenvolgende overvluchten, waarbij relatief kleine – maar dodelijk efficiënte – brandbommen werden afgeworpen. Met hun Heinkel-He111-jagers vuurden de Duitse piloten op de vluchtende mensen, terwijl de Junckers-JU52-bommenwerpers hun ladingen afwierpen.
Brandbommen, brisantbommen
Brandbommen zijn geen gewone bommen, die door explosieve kracht vernieling zaaien, maar in feite zijn het vaten met zeer brandbare stoffen (napalm, fosfor) die door een relatief kleine explosie in de omgeving worden uitgespreid en uitslaande branden veroorzaken (en gruwelijke brandwonden maken). De Duitsers gooiden ook brisantbommen af. Ook deze bommen werken niet met een klassieke grote exploderende munitie, maar versplinteren in kleine metalen stukken die vooral mensen verwonden.
Meer dan twee uur lang duurde de aanval. Er vielen volgens de lokale autoriteiten – die aan de kant van de regering stonden – meer dan 1.600 doden en 800 zwaar gewonden. De schuilkelders boden geen soelaas. Mensen stikten onder de vuurhaarden.Twee dagen later werd het stadje ingenomen door de troepen van Franco, waarna nog dodelijke represailles volgden tegen de overlevenden.
Franco’s woordvoerders en de Duitsers ontkenden aanvankelijk de slachtpartij en beweerden dat er slechts een militair doelwit werd geviseerd, een brug. De brug in het centrum werd echter niet geraakt. Bovendien zijn brandbommen en brisantbommen niet geschikt voor het vernietigen van een grote en stevige infrastructuur, zoals een brug, daar dienen klassieke bommen voor.
Een nieuwe militaire strategie: terreurbombardementen
Vast staat dat Hermann Göring, opperbevelhebber van de Luftwaffe, er een kans in zag om een nieuwe strategie uit te testen: het grootschalig bombarderen van bewoonde bevolkingscentra. Dat heeft hij immers zelf zo verklaard tijdens zijn proces in Neurenberg. De Duitse strategen zaten te broeden op een techniek om terreur te zaaien onder de bevolking, zodat de tegenstrever de wil zou verliezen om zich te verzetten.
Die strategie hebben ze later ruim toegepast, net als de geallieerden, die acht jaar na Guernica de stad Dresden bombardeerden in februari 1945, eveneens met de bedoeling de Duitse wil tot verzet te breken. Göring zag Guernica als een eerste test. Dit vergde immers veel coördinatie van talrijke toestellen onderling en met troepen op de grond, permanente snelle evaluatie van de impact, kortom een nog niet eerder uitgeteste aanpak.
De ‘passieve’ houding van de andere Europese landen en de VS over de Spaanse burgeroorlog in het algemeen en over het bombardement op Guernica in het bijzonder sterkte Hitler in zijn overtuiging dat zij ook passief zouden toezien als hij een oorlog zou starten aan zijn oostelijke grens met Polen en verder. De rest is geschiedenis.
Picasso neemt de opdracht aan
De Spaanse regering begreep onmiddellijk de reële impact van de slachting in Guernica en wilde die gebruiken om meer sympathie te wekken in de rest van Europa. Pablo Picasso kreeg de opdracht er een grote muurschildering van te maken. Die zou dan worden tentoongesteld op de wereldtentoonstelling in Parijs tijdens de zomer van datzelfde jaar. Hij werkte zes weken aan het schilderij. Ook zijn werkschetsen en proefstukken maakten deel uit van de expositie.
Na de nederlaag van de Republikeinse regering weigerde Picasso het schilderij naar Spanje te laten vertrekken. Hij liet het gebruiken voor een reis over heel de wereld, om de dictatuur van Franco aan te klagen. In 1956 hing het enkele weken in het Paleis voor Schone Kunsten in Brussel. Daarna bleef het jarenlang hangen in het Museum of Modern Art in New York, tot in 1981.
Een monument voor de eeuwigheid
Na de dood van Franco duurde het nog enkele jaren voor de plechtige overdracht naar Spanje gebeurde. Ook Picasso was ondertussen overleden. Hij wilde dat Guernica een plaats kreeg in het Prado van Madrid, maar het staat nu in het Museum Reina Sofia.
Het schilderij is grijs-zwart, zonder enige kleur, met abstracte, maar gemakkelijk herkenbare figuren. Zo beeldde Picasso de horror uit van het luchtbombardement. Het heeft zoveel jaren later niets van zijn expressieve kracht verloren en blijft een historisch monument, een protest tegen de waanzin van oorlog.