Vóór de mediastorm
Op zijn tweejarige ‘reis’ die Hans Vandecandelaere nodig had voor het schrijven van dit boek trok hij langs scholen, kerken, moskeeën, jeugdhuizen, sociale diensten, kunstenaarsateliers, concertzalen en voormalige fabrieken en ontmoette hij imams, pastoors, doorstromende en afhakende jongeren, OCMW-ambtenaren, politieagenten, straathoekwerkers, dokters, loft- en kelderbewoners, druggebruikers, getalenteerde commerçanten en huisjesmelkers, maar ook cultuurfilosofen, antropologen, sociaal geografen en artiesten allerhande.
Vandecandelaere slaagde erin om verscheidene deuren open te krijgen die hem naar heel verschillende milieus leidden. Het is opvallend dat de auteur veel meer sprak met ‘gewone mensen’ dan wel met politici. De naam van Philippe Moureaux werd wel enkele keren in niet ongunstige zin gebruikt, maar Vandecandelaere ging hem niet opzoeken voor een interview.
In de tien hoofdstukken van dit boek kom je al die informanten en commentatoren tegen. Sommigen wat meer dan anderen. Cultuurfilosoof Eric Corijn en antropoloog Johan Leman behoren duidelijk tot zijn favorites.
Het zijn stuk voor stuk terreinkenners, ervaringsdeskundigen of wetenschappers die hem helpen puzzelstukjes in elkaar te schuiven over de geschiedenis van de wijk, over de impact van de kleine huisvestingscrisis, over armoede en gezondheid, over de kleinhandel, de formele en informele sector, over de Marokkaans-Belgische meerderheidsgroep, maar ook over de nieuwe instromers en de toenemende hybriditeit. Van al die aspecten probeert Vandecandelaere de ‘gelaagdheid’ op te delven om zo het complexe en vaak ook paradoxale karakter van deze stadswijk in beeld te brengen.
‘Wordt het geen tijd dat journalisten eens overgaan tot een andere lectuur van de wijk en ophouden om mijn zaak op te sluiten in een context van kansarmoede?’ Dat vraagt de eigenaar van een piepkleine boekwinkel met filosofie, wetenschap, talen en godsdienst in Oud-Molenbeek aan de auteur. Dat is een zeer terechte vraag, want gemiddeld moet een Oud-Molenbekenaar meer verantwoording afleggen dan een inwoner van Elsene of Kapelle-op-den-Bos.
Herziene editie
Dat wist Brusselaar en stadsgids Vandecandelaere zeer goed toen hij aan de eerste versie van ‘In Molenbeek’ begon; een boek dat trouwens zeer goed onthaald werd en algauw drie drukken haalde. Dat was echter vóór de mediastorm, want wat hij toen natuurlijk niet kon weten is dat Molenbeek kort na het verschijnen van zijn boek wereldnieuws zou worden.
De eerste druk van ‘In Molenbeek’, toen Salah Abdeslam nog een volslagen onbekende was, verscheen twee maanden voor de terreuraanslagen in Parijs. En daarom is er nu een vierde druk in een herziene versie en met een inleiding van Phara de Aguirre verschenen.
De auteur heeft aan de oorspronkelijke tekst, die volledig werd overgenomen, nog twee nieuwe na-hoofdstukken toegevoegd. In het eerste toegevoegde hoofdstuk peilt Vandecandelaere de sfeer in Molenbeek na de aanslagen in Parijs en in een laatste hoofdstuk doet hij hetzelfde maar dan na de aanslagen in Zaventem en Brussel.
Door de toevoeging is deze stadsdeelbiografie niet langer een momentopname van binnenuit, maar wordt het tevens een dynamische descriptie van de periode voor en na de aanslagen die Molenbeek tot een speelbal van het wereldnieuws heeft gemaakt en die ook, binnen de gemeente, heel wat in beweging heeft gebracht. De foto op de herziene editie van betogende Molenbekenaars van allerlei origine lijkt me dan ook goed gekozen.
Stille verschuivingen
In het eerste nieuwe hoofdstuk legt Vandecandelaere zijn oor te luister bij inwoners tijdens de zwarte periode tussen november 2015 en de arrestatie van Salah Abdeslam in maart 2016. Oud-Molenbeek zit dan alweer in de beklaagdenbank op verdenking van en deelname aan een algemene buurtomerta.
De internationale pers speelt vaak geen fraaie rol door het telkens weer naar boven halen van eendimensionale verklaringen, maar de auteur maakt op die algemene trend wel een uitzondering voor ARTE en de Spaanse televisie die wel dieper wilden graven.
Een team uit Hilversum dat hem opzoekt, vraagt hem uitdrukkelijk: ‘Niet te veel nuance. Eerst de problemen tonen. Pas op het einde suggereren we enkele dynamische elementen. Anders is het niet geloofwaardig voor de kijker.’ (p. 248)
Tja, wanneer wordt iets ‘geloofwaardig’? Als men onverkort de vooroordelen van de lezer bevestigt misschien? Vandecandelaere zucht: ‘De gemakzucht om naar lineaire evoluties en monocausale verklaringen te zoeken, is tekenend.’ (p. 248) De stille verschuivingen die de auteur nu precies wel in beeld wil krijgen, blijven in die media onderbelicht.
Wat in Parijs is gebeurd, heeft ook voor verschuivingen in Molenbeek gezorgd. Dat zegt schepen en islamologe Sarah Turine: ‘De bewustwording over de problematiek is groter en de sympathie voor Syriëgangers brokkelt af.’ (p. 251). Ook de moskee treedt nu sterker naar buiten, vindt zij.
Verhaspelen
In een zeer interessant gesprek met leraar en onderzoeker Thierry Limpens valt vaak het woord ‘verhaspelen’ wanneer hij een aantal Marokkaans-Molenbeekse jongeren probeert te typeren. Hun betrokkenheid met Marokko is volgens hem laag, die met het Midden-Oosten des te groter, maar hun kennis ervan is gering.
Zij vinden dat de Belgische televisie een rechts, islamofobe karakter heeft en zij kijken liever naar Syria TV, Al Arabiya of Al Sharqiya of naar de IS-gruwel die via de sociale media binnen sijpelt. Limpens: ‘Een groep jongeren in Molenbeek maakt er een enorm amalgaam van.’ (p. 256)
Het gaat volgens hem om een piepjonge generatie die veel prikkels ontvangt, maar daarover geen goede duiding krijgt. ‘Het overaanbod aan eenzijdige informatie en het gebrek aan objectieve informatie maakt dat vele jongeren gemakkelijk in de war geraken.’ (p. 257) Brusselaar en onderzoeker naar terrorisme en radicalisering Rik Coolsaet spreekt in dat verband over een no-future-jongerencultuur.
Armoede
Ondanks de hoerakreten van minister Homans zijn de armoedecijfers verontrustend hoog. Armoede treft in Brussel vier kinderen op tien. Dat blijkt nog eens uit een recente doorlichting van de ULB van alle kinderen in de hoofdstad, waar De Standaard en La Libre Belgique over berichtten.
Driekwart van de kinderen die in Brussel geboren worden, heeft een moeder van niet-Belgische origine en heeft een groter risico om in armoede op te groeien. Zeven op de tien van de moeders uit Sub-Sahara-Afrika, de groep met het grootste armoederisico, beschikken over een gezinsinkomen dat onder de armoededrempel ligt. Bovendien zijn 40% van de mama’s uit de regio alleenstaand, wat het financieel nog moeilijker maakt.
Oud-Molenbeek behoort tot de Brusselse ‘arme sikkel’ want alle meetbare sociaaleconomische indicatoren kleuren dieprood: een verschroeiende hoge werkloosheid, slechte luchtkwaliteit, overbevolking, armoede, gebrek aan open ruimte en nijpende kleine huisvesting.
Toch, merkt Rik Coolsaet op, is sociaaleconomische achterstelling niet de enige reden voor radicalisering, want anders zouden er vanuit Sint-Jans-Molenbeek, Schaarbeek, Laken en Anderlecht veel meer mensen participeren in terreur. Liefst 80 procent van de Syriëgangers heeft een Marokkaanse achtergrond, terwijl Turkse Belgen nauwelijks in de verleiding komen. Ook groepsdynamieken en sociaal-culturele componenten moeten in overweging worden genomen.
Het jihadiweefsel
De auteur verwijst graag naar de inzichten die Johan Leman door zijn decennialange verbondenheid met de Foyer verworven heeft, maar waar de overheid al te weinig oor voor heeft gehad. In zijn analyse heeft laag-Molenbeek de voorbije vijfentwintig jaar drie generaties van jihadisten gekend, waardoor er over die generaties heen een continuïteit bestaat en dat er bovendien in elke generatie sterke connecties zijn met Frankrijk.
Samengevat: in dat extremistisch jihadiweefsel onderscheidt hij een algemene tendens naar steeds meer discretie: “Van het centrum van Bassan (het Centre Islamique Belge) via Khalid Zerkani die én in het openbaar én in zijn living-moskee werkte, tot ronselaars die vandaag haast onzichtbaar zijn.” (via het cyberjihadisme) (p. 270) Dat genuanceerde, longitudinaal denken dat aanwezig is in dit boek is echter niet besteed aan een overheid die van veel pseudo daadkracht, maar niet van inzicht getuigt door haast louter en alleen in te zetten op veiligheid en repressie.
Langetermijn beleid
In zijn besluit van het eerste deel schrijft Vandecandelaere dat 25 jaar zweet en inspanning in Oud-Molenbeek tot knappe evoluties heeft geleid, maar dat weerspiegelt zich vooralsnog niet op het sociaaleconomische niveau. Hij ziet dat de subsidieverstrekking voor de broodnodige eerstelijnshulp eerder wordt afgebouwd dan opgebouwd. Ook de Foyer dreigt een aanzienlijk deel van zijn middelen te verliezen.
“Nochtans,” zegt oud-directeur Johan Leman, “radicalisering is een bottom-up probleem. Het zijn dus scholen, verenigingen, zelforganisaties die de eerste signalen opvangen.” Die moeten zo snel mogelijk opgepakt worden, want nadien wordt het moeilijker.
Vandaar het belang van onderwijs, anti-discriminatiebeleid, tewerkstelling en een inhoudelijk islamonderwijs, maar ook het belang van de aanwezigheid van een nabijheidspolitie die, zoals Vandecandelaere het plastisch uitdrukt, “in de haarvaten van de wijk kruipt en de bevolking tot bondgenoot maakt”. Deze overheid kiest echter niet voor langetermijnbenadering, maar voor een ad hoc repressief Kanaalplan van minister Jambon dat een contraproductief effect kan hebben.
Gelaagdheid
“De journalistiek waarin ik geloof is per definitie meerduidig, meerstemmig en kakofonisch. Ze presenteert geen waarheid, maar laat zien dat er vele waarheden, zelfs tegengestelde waarheden, naast elkaar kunnen bestaan. In essentie draait ze om inzicht en begrip, niet om oordelen. Het is een werkelijkheid waarmee handelaars in ideologieën en installateurs van de pensée unique moeilijk kunnen leven.” (p. 13).
Die uitspraak van schrijver en journalist Pascal Verbeken staat in de inleiding ‘Oud-Molenbeekse kakofonie’ maar is evenzeer op het lijf van Hans Vandecandelaere geschreven. Dichter bij de gelaagde werkelijkheid van Oud-Molenbeek komen en daarover veel vragen stellen. Dat doet hij ook systematisch in de twee toegevoegde hoofdstukken.
Onderzoek
“Mijns inziens bestaat er tot op heden geen degelijk, gefundeerd wetenschappelijk langetermijnonderzoek dat zich concentreert op extremistisch jihadisme in Molenbeek. Dat is een cruciaal gegeven. Laten we dat alvast eens doen. Het zou de inflatie aan veronderstellingen kunnen helpen indammen.” (p. 266) Dat merkt Vandecandelaere niet alleen zeer terecht op, hij is er met dit ‘verlengstuk’ op zijn ‘In Molenbeek’ ook al op een eigen journalistieke manier aan begonnen: bevragend, nuancerend, gelaagdheden blootleggend, het complexe en het paradoxale benaderend.
Een overheid met een visie zou dergelijke mensen moeten koesteren. Goede journalistiek kan een eye opener zijn. Hugo Gijsels zaliger en Chris De Stoop die via hun geschriften een maatschappelijk heet hangijzer aankaartten, werden ooit door Koning Albert II ontvangen. Waarop wacht het hof om Hans Vandecandelaere te ontvangen? Een goede raad aan koning Filip: nodig dan ook ineens Johan Leman mee uit. Hij kan er alleen maar wijzer van worden.