DE KOPPIGSTE VRAAG ‘Wat te doen?, van de 19de naar de 21ste eeuw
Essay -

DE KOPPIGSTE VRAAG ‘Wat te doen?, van de 19de naar de 21ste eeuw

Toen ik – in een jammerlijk ver verleden – kennismaakte met het beroemde pamflet 'Wat te doen?' (1902), vernam ik dat Lenin zijn titel ontleend had aan een bij ons onbekende Russische ‘tweederangsroman’. Ik ben altijd een beetje nieuwsgierig geweest naar dat boek, maar pas onlangs kwam ik ertoe het te lezen (in een Engelse vertaling); en kijk, het werd een verbazend boeiende ervaring, en ik wil proberen er iets over te zeggen. Misschien past dit op een zijdelingse manier in het herdenkingsjaar 2017.

maandag 30 januari 2017 09:31
Spread the love



Tsjernysjevski

Chto delat? of Wat te doen? (ondertitel: Uit Verhalen over nieuwe mensen), geschreven door Nikolaj Gavrilovitsj Tsjernysjevski (1828-1889) en verschenen in 1863, wordt beschouwd als de invloedrijkste Russische roman van de negentiende eeuw. De schrijver was een moedige radicale journalist die beslagen was op vele kennisgebieden. Aanvankelijk bedreef hij vooral literaire kritiek, en ontwikkelde daarbij een visie waarin kunst en literatuur de weg moesten effenen voor maatschappelijke vooruitgang. Later spitste Tsjernysjevski zich meer toe op economische en sociale vraagstukken; in hervormingen van bovenaf zag hij voor Rusland geen heil, hij bepleitte een globale revolutie en bekritiseerde de ‘gematigden’; ook vrouwenemancipatie kreeg ruim zijn aandacht. Hoewel hij altijd binnen de grenzen van het toelaatbare trachtte te blijven, werd hij in 1862 gearresteerd en naderhand op basis van valse bewijzen veroordeeld voor subversie. Daarna volgden vele jaren dwangarbeid en ballingschap, die hem tot een gebroken man maakten. De roman Wat te doen? ontstond in de eerste tijd van zijn gevangenschap, en raakte als bij wonder door de censuur.

In de inleiding van de Engelse uitgave geven Michael Katz en William Wagner deze karakteristiek van Tsjernysjevski’s denken en schrijven:

Hij vermengde traditionele Russische waarden en instituties met ideeën die van West-Europese sociale en politieke critici afkomstig waren, en hij betoogde met kracht dat individuele zelfverwerkelijking, seksuele bevrijding en een economie die welvaart met sociale rechtvaardigheid combineert alleen bereikt konden worden door reorganisatie volgens coöperatieve principes van het gezin, de maatschappij en productiemiddelen. Gewapend met een wetenschappelijke opleiding zouden ‘nieuwe mensen’ – sociaal bewust en moreel sterke individuen – dit proces van reorganisatie leiden, vooral door anderen voor te lichten en modellen tot navolging te bieden.

Zo kregen jonge, boze en vaak wat stuurloze leden van de intelligentsia een taak in de vernieuwing van de samenleving toebedeeld; naast wetenschap en technologie moest hun bagage daarbij bestaan uit materialistische filosofie en utilitaristische ethiek. Tsjernysjevski bekritiseerde zowel het kapitalistische individualisme als het tsaristische systeem; zoals anderen met hem en na hem zag hij in de boerencommunes een unieke opportuniteit om Rusland rechtstreeks, zonder kapitalistisch tussenstadium, naar het socialisme te laten gaan. Een idee dat in de roman een grote rol speelt is dat van het rationele egoïsme, wat onder meer inhield dat ieder zijn eigen voordeel het best kon nastreven door het heil van de anderen en de gemeenschap te zoeken. Tot Tsjernysjevski’s leermeesters behoorden onder anderen Ludwig Feuerbach, de Britse utilitaristen, Charles Fourier, Victor Considérant en Robert Owen. Wat te doen? werd direct geïnspireerd door Rousseau (Julie, ou la Nouvelle Héloïse) George Sand (Jacques) en Dickens (Hard Times); tevens vormde het werk een antwoord op eerdere romans van Alexander Herzen en Toergenjev (Vaders en zonen), die soortgelijke problemen behandelden.

De politieke bewustwording van Vladimir Oeljanov, de latere Lenin, begon op zijn zeventiende, in 1887: in mei van dat jaar werd zijn oudere broer Sasja terechtgesteld voor een geplande aanslag op de tsaar, in december werd hij zelf op dubieuze gronden weggestuurd van de universiteit van Kazan, waar hij net aan zijn rechtenstudie was begonnen. Waarschijnlijk las hij Wat te doen? herhaaldelijk in de zomer van 1888, en het maakte grote indruk op hem; hij zei ooit dat de roman hem ‘omgeploegd’ had, en hij heeft hem nog vaak herlezen. Ook voor de persoon Tsjernysjevski en voor de rest van diens oeuvre toonde hij diepe waardering.

Feminisme

Wat te doen? speelt zich af in Petersburg en heeft verschillende hoofdfiguren, maar de voornaamste is toch Vera Pavlovna (Verotsjka), de dochter van een lagere ambtenaar en zijn hatelijke, hebzuchtige vrouw. Zij wordt geacht zich te schikken in een opgedrongen huwelijk met een leeghoofdige rijke officier, maar ze ontsnapt aan die miezerige impasse door te trouwen met de huisleraar van haar broertje, de medische student Lopoechov. Er volgt een gelukkige tijd, maar dan wordt Verotsjka verliefd op Lopoechovs oude vriend Kirsanov, die intussen arts en professor geworden is en die qua karakter en gewoontes beter bij haar past. Dankzij een bizarre intrige, met doodverklaring van Lopoechov, kan Verotsjka trouwen met Kirsanov. Aan het eind duikt Lopoechov weer op en vindt zelf een nieuwe partner. De twee echtparen betrekken aaneengrenzende flats en zetten hun leven voort in opperbeste verstandhouding.

Zo gezien lijkt het een enigszins curieus maar flauw verhaaltje. Er is echter veel meer aan de hand. De roman schetst niets minder dan het verloop van Vera Pavlovna’s emancipatie, waar de twee huwelijken deel van uitmaken: de tweede keer wordt haar autonomie nog groter dan ze de eerste keer al was. Wat te doen? is een politiek ‘progressieve’ roman vanuit meerdere oogpunten, maar de feministische teneur valt het meest op. Vrouwen lijken zelfs béter dan mannen te zijn, de natuur heeft ze uitgerust met een sterkere en scherpere intelligentie – maar helaas onderdrukt de maatschappij die en maakt ze er geen gebruik van; als dat anders was, meent Lopoechov, ‘zou de geschiedenis van de mensheid tien keer sneller vooruitgegaan zijn’.

Wellicht had Tsjernysjevski ook met zijn vrouwvriendelijkheid invloed op Lenin, die in de derde van zijn Brieven uit de verte (1917) bijvoorbeeld schreef:

Als vrouwen niet binnengehaald worden in de openbare diensten, de militie en het politieke leven, als vrouwen niet losgerukt worden uit de afstompende omgeving van huis en keuken, dan zal het onmogelijk zijn werkelijke vrijheid te garanderen, en onmogelijk om een democratie uit te bouwen – laat staan het socialisme.

Maar de feministische strekking van Wat te doen? staat niet los van andere interessante aspecten.

Tegen de conventies

Nee, deze roman heeft niet het literaire gehalte van Gogol of Dostojevski, maar het is bijlange geen prul. Er valt veel op aan te merken – boodschappen worden te expliciet gebracht, gebeurtenissen missen geloofwaardigheid, psychologische analyses komen onovertuigend over, het slot is te vergezocht, en vooral: de tekst is dikwijls te wijdlopig, de babbelzieke verteller verliest zich vaak in uitweidingen. Een goede eindredacteur met een rood potlood had het geheel al enorm kunnen verbeteren, want het lijdt geen twijfel dat Tsjernysjevski uitstekend kon schrijven en vertellen. Ondanks de tekortkomingen blijft het boek leesbaar, en er zijn heel merkwaardige technische en stilistische elementen te signaleren – ik noem er twee.

Ten eerste, als puntje bij paaltje komt werkt het uitdrukkelijk belerende, educatieve karakter niet erg hinderlijk, omdat de verteller veelal een speelse of ironische toon aanslaat, anders dan je van een didactische roman verwacht; de serieuze bedoeling wordt absoluut niet verziekt door humorloosheid, dit is geen dor of droog boek. Ten tweede, de verteller steekt zijn kunstmatige alwetendheid niet weg en komt ettelijke keren kort of uitgebreid tussenbeide in het verhaal. Die interventies hangen samen met de didactische opzet, maar ze dienen ook om romaneske illusies en conventies te doorbreken, en om te spotten met de verwachtingen van de lezer – verwachtingen ten opzichte van het verhaal zelf en ten opzichte van menselijk gedrag. Zo krijgen we bij de start eerst twee verhalende hoofdstukken en pas daarna een voorwoord, waarin het voorafgaande wordt becommentarieerd; in dat voorwoord lezen we ook:

Er zijn geen mysteries te verwachten: u zult de uitkomst van elke situatie altijd minstens twintig bladzijden op voorhand kennen. En om te beginnen zal ik de uitkomst van de hele roman vertellen: hij zal een happy end hebben, met wijn en gezang.

En dat gebeurt inderdaad. De verteller legt soms ook uit waarom hij een bepaald onderdeel zus en niet zo heeft aangepakt (waarheid is voor hem belangrijker dan artistieke verdienste!), en wanneer Verotsjka tegen haar eerste aanbidder zegt dat ze gelooft in de eerlijkheid van diens liefde, onderbreekt de verteller haar op opgewonden toon: ‘Verotsjka! Dit is helemaal geen liefde! Het is een mengsel van smakeloze vulgariteit en smerige nonsens!’ Meer dan eens maakt hij vinnig ruzie met de zogenaamde ‘opmerkzame lezer’, die alles denkt te doorzien.

Nieuwe mensen

Het anticonventionele zit ook in aard van de hoofdpersonages. Zij zijn specimina van het almaar groeiende aantal exemplarische ‘nieuwe mensen’, die de weg effenen voor een nieuwe tijd. Hun opvattingen kunnen vaak naïef of idealistisch overkomen, bijvoorbeeld hun uiterst rationalistische visie op liefdesrelaties, of hun geloof dat welbegrepen egoïsme altijd zorg voor de anderen impliceert. Maar belangrijker is dat ze gewoon ‘goed, sterk, eerlijk, bekwaam’ zijn, en hoffelijk en daadkrachtig, en dat hun gedragingen vaak afwijken van de middelmaat. Zo willen de medische studenten Lopoechov en Kirsanov geen eigen artsenpraktijk, waaraan ze nochtans goed zouden verdienen, maar willen ze zich toeleggen op wetenschappelijk werk, dat het niveau van de lamentabele gezondheidszorg zal helpen opkrikken. Wanneer deze mensen elkaar bezoeken, spreken ze minder over wissewasjes dan over de verbetering van de landbouw en over het verschil tussen echte en valse verlangens. Waar ze de kans hebben dragen ze steentjes bij aan de alfabetisering en aan de bestrijding van het alcoholisme. De mannen zijn geen hoerenlopers, en ze beschouwen hun vrouwen niet als poppen maar als vrije gelijken. Liefdes worden niet opgevoerd als idylles met veel emotioneel vertoon; partners lijken vreemd afstandelijk met elkaar om te gaan, maar ze helpen elkaars persoonlijkheid vooruit. Is dat allemaal te devoot of te belachelijk? Deze mensen zijn uit op substantiële hervormingen, en sommigen lijken ook echt risicovol politiek werk te doen, maar met het oog op de censuur wordt daar alleen vaag en verhullend op gealludeerd. Daardoor is het moeilijk dat aspect juist in te schatten.

In wezen kun je Tsjernysjevski’s aanval op conventies van allerlei slag zo bekijken: hij laat zien dat er andere werkelijkheden bestaan dan algemeen overeengekomen en aanvaard is, werkelijkheden die niet door de ideologie gesanctioneerd worden. Dus ja, raar maar waar, er zijn heus mensen die een ander leven leiden, een leven dat niet op geld en macht en prestige gericht is; er is een betere soort medische zorg mogelijk; een driehoeksverhouding is niet gedoemd tot moorddadige jaloezie; je kunt trouwen uit liefde; een bedrijf kan anders georganiseerd worden en daardoor meer arbeidsvreugde geven; een prostituee kan meer moreel besef hebben dan een keurige dame; een vrouw kan net zo goed studeren als een man; mensen gedragen zich vaak slecht omdat ze vastzitten in slechte omstandigheden… In feite hebben we hier dus een ontkenning van het ons welbekende TINA: er zijn wel degelijk alternatieven voor de ellende. De verstarde, ‘verdingelijkte’ vormen van het maatschappelijke leven kunnen geen aanspraak maken op de eeuwigheid, we worden niet geregeerd door onveranderlijke natuurwetten.

Opmerkelijk genoeg – en opnieuw anders dan de ideologische conventie doet verwachten – zijn de nieuwe mensen, hoe ernstig ook, allesbehalve azijnpissers, en daardoor blijven ze vrij geloofwaardig. Ze houden van plezier en gezelligheid en grappen, en ze hebben hun zwakke of minstens onvoorbeeldige kanten; Vera Pavlovna ligt graag te luieren in bed, houdt van mooie schoenen en leest graag Boccaccio. Onder meer met zulke trekken lijkt Tsjernysjevski te willen aangeven dat zijn figuren geen engelen of heiligen zijn maar mensen als u en ik, dus dat hun manier van leven binnen onze mogelijkheden valt, binnen ons bereik. Alleen uit gemakzucht verbeelden we ons dat we niet kunnen leven zoals zij.

Beroepsrevolutionair

Als aanvulling bij en contrast met die ‘gewone ongewone’ mensen voert de verteller een uitdrukkelijk buitengewoon (en irreëel?) nevenpersonage ten tonele: Rachmetov, een jongeman uit een oude adellijke familie, die zich bijna helemaal wijdt aan de grote verandering, ‘de gemene zaak’. Hij valt níet binnen de norm, hij maakt deel uit van de ‘nieuwe mensen’ maar overstijgt ze. Er gaat dan ook een intimiderende en geheimzinnige uitstraling van hem uit. Jarenlang heeft hij zich voorbereid om te worden wie hij is: door fysieke training en zware arbeid (hij is boottrekker geweest!), en door uitgebreide maar streng geselecteerde lectuur. Eén nacht heeft hij bloedend op een spijkerbed doorgebracht, om te experimenteren of hij foltering kon verdragen… Nu is hij sterk en erudiet, vrijgevig en behulpzaam; hij drinkt niet, onthoudt zich van seks én van liefde (die een gevaarlijke binding zou meebrengen). Hij leeft voor de revolutie, maar veel concreets komen we daarover weer niet te weten: de onvermijdelijke witte plek. Misschien volstaat zijn bestaan al op zichzelf: er zijn maar een handvol dergelijke mensen, maar ‘zonder hen zou het leven verdorren en bederven’, ‘zij maken het voor alle mensen mogelijk om te ademen’, zij zijn ‘het zout van het zout der aarde’.

Rachmetovs levensloop volgt het stramien van de middeleeuwse hagiografie Leven van Aleksej, een man van God: ‘In beide teksten ondergaat een dandy uit de hogere klasse een bekering, geeft hij zijn eigendom weg, verlaat zijn huis, schuwt wereldlijk succes en ware liefde, wijdt zich aan het geloof, en gebruikt ongelooflijke middelen van zelf-pijniging om bekoringen tot twijfel te verjagen’ (Katerina Clark). In de Sovjet-Unie zouden alle schoolkinderen moeten leren over Rachmetov – en hij wordt ook wel gezien als een voorloper van de ‘positieve held’ in de sovjetroman. Maar er zijn grondige verschillen: Rachmetov is veel minder schematisch, geen ‘echte’ heilige zoals die voorgebakken strijders; hij is helaas gesteld op fijne sigaren, zijn gedrag is niet voorspelbaar, zijn geschiedenis heeft een open einde. Alles samen is hij voor zijn kennissen én voor de lezer een nogal aantrekkelijke figuur, en de verteller behoudt ook tegenover hem zijn luchtige toon.

Boze tongen (er zijn legio boze tongen als het over Lenin gaat) hebben beweerd dat Vladimir Oeljanov zijn ‘fanatisme’ ten dele bij Rachmetov heeft geleerd, en dat dit personage als model diende voor de beroepsrevolutionairen die hij bepleit in zijn eigen Wat te doen?. Dat kan hoogstens waar zijn in de hele vage zin van iemand-die-er-alles-voor-overheeft. Lenin leidde met zijn vrouw Kroepskaja een sober leven, zonder streven naar persoonlijk bezit, maar hij was beslist geen asceet in de zin van Rachmetov. Hij had uitzonderlijk warme relaties met zijn moeder en zijn zussen, deed graag aan sport, was een liefhebber van pianomuziek, opera en romans – en hield van chocolade en (zelf geplukte) champignons. Anderzijds zien we Rachmetov nergens bezig als organisator en nog minder als schrijver.

Belangrijk is voorts dat zowat alle Russische sociaaldemocraten en revolutionairen hoog opliepen met Tsjernysjevski, en Rachmetov als min of meer navolgenswaardig zagen – onder hen ook Plechanov, de zogenoemde vader van het Russische marxisme. Lenin heeft het personage blijkbaar nergens speciaal geprezen, maar verschillende van zijn socialistische tegenstanders deden dat wel, en de mensjeviek Martynov vertelde later hoe hij als jongen, om een Rachmetov te worden, sigaretten doofde op zijn hand.

Volgens de historicus Lars T. Lih, een van de voornaamste Lenin-kenners van nu, werd

de frase chto delat? […] door Russische radicalen vaak gebruikt om concrete antwoorden op praktische vragen te eisen: vertel ons, jullie die leiders willen zijn, wat we precies moeten doen in het soort situaties waarin we wellicht zullen belanden.

Lenin wilde daar in 1902 aan tegemoetkomen, los van zijn terloopse titel-hommage aan Tsjernysjevski. En hij wilde het beeld van de romantische, heroïsche strijder juist wat prozaïscher maken: velen dweepten graag met iemand die spectaculair uit de gevangenis kon ontsnappen, terwijl de voorkeur moest gaan naar iemand die slim genoeg was om nooit in de gevangenis te raken. De beroepsrevolutionair diende niet alleen moedig en energiek te zijn, maar ook voorzichtig en geduldig en beheerst, een vakkundige werker in een efficiënte organisatie; en aandacht voor details woog zwaarder door dan dramatische daden.

Een andere economie

Nadat Vera Pavlovna getrouwd is met Lopoechov begint ze een naaiatelier, en bijna onmiddellijk vormt ze dat om tot een coöperatieve, een ‘sociaal atelier’ of hoe je het ook noemen wil. (Tsjernysjevski was op dit punt vooral geïnspireerd door Louis Blanc.) De winst wordt onder allen gedeeld of aangewend voor gemeenschappelijke projecten; er komt een gezamenlijke aankoop van levensmiddelen, gelegenheden tot ontspanning, en een groot deel van de werkneemsters en hun familie gaan samenwonen. Essentieel is ook de organisatie van algemene scholing voor de arbeidsters: allicht voelde Vladimir Oeljanov, die de zoon van een doortastende onderwijsinspecteur was, zich ook aangesproken door Tsjernysjevski’s voortdurende nadruk op leren. Het bedrijf wordt snel groter, algauw zijn er tientallen meisjes. Later komt er een tweede coöperatieve, en een winkel op de Nevski Prospekt. Dat alles blijft bestaan maar kan zich niet veel verder uitbreiden, want de tsaristische politieke politie begint vervelende vragen te stellen.

Op den duur wil Verotsjka zich losmaken van de onderneming omdat ze behoefte heeft aan een meer persoonlijk levensdoel – iets wat haar in geval van nood beter kan steunen tegen dreigende passies! Ze gaat studeren voor dokter, zoals haar man. Uiteraard spelen daarbij weer feministische motieven: vrouwen moeten zich toeleggen op beroepen die voor hen openstaan maar ongebruikelijk zijn, ze moeten onafhankelijk zijn van hun echtgenoot – en hoeveel makkelijker zal een vrouwelijke patiënt met een vrouwelijke arts praten!

Dromen

In de loop van de roman worden, in verschillende levensfasen van Vera Pavlovna, vier dromen van haar naverteld. Het zijn geen ‘realistische’ dromen, ze hebben weinig duisters en hangen goed samen – het zijn een soort visioenen. Ze verhelderen de situatie waarin de droomster zich bevindt en de toekomst die haar wacht, en ze manen haar tot actie.

In de vierde en veruit langste droom evoceert een soort geest-van-ideale-vrije-vrouwelijkheid in mythologische termen en beelden de rol die vrouwen in verschillende beschavingen hebben vervuld. In die gidsende geest zelf zijn sensueel plezier, schoonheidscontemplatie en ware kuisheid gesynthetiseerd, maar zij staat ook voor gelijkberechtiging tussen man en vrouw. Wanneer iedereen haar als godin zal erkennen, kan de ideale maatschappij ontstaan, maar daarvoor is een grote omwenteling nodig. De droomster krijgt beelden opgedist van de toekomstige postrevolutionaire samenleving. Grote aantallen mensen wonen samen in gebouwen die lijken op het Londense Crystal Palace; binnen zo’n paleis bevindt zich een huis dat grotendeels uit aluminium is opgetrokken, en als het duister valt brandt er zowaar elektrisch licht. Elke avond wordt er gefeest. Woestijnen zijn vruchtbaar gemaakt. Er blijven weinig steden over: dit is een sterk agrarische utopie. Mensen bedrijven landbouw in de best mogelijke omstandigheden, en ze verhuizen naar mildere streken wanneer het seizoen dat wenselijk maakt. Fysieke arbeid maakt hen opgewekt en gezond, lichamelijk verval is geen probleem: ‘er zijn hier echt heel weinig oude vrouwen en mannen, omdat mensen pas heel laat oud worden’! Kortom, een nieuw aards paradijs, wat al te glad en eenstemmig. Maar hoewel er heel veel gezamenlijks plaatsvindt, is er ruimte voor persoonlijke voorkeuren en grillen, zelfs wat het eten betreft: iedereen leeft zoals hij of zij het graag wil.

Misschien moeten we deze utopie ernstig nemen maar niet letterlijk, zoals dat tegenwoordig heet. Vera Pavlovna’s naaicoöperatieve vormt tenslotte al een praktisch voorbeeld op kleine schaal. ‘Je moet alleen maar rationeel zijn, kunnen organiseren, en zien hoe je je middelen het best kunt aanwenden.’ Aan het werk!

Het ondergrondse

Vera Pavlovna ziet haar oorspronkelijke thuissituatie als leven in een donkere, vochtige kelder – waaruit ze door Lopukhov wordt bevrijd. In haar eerste droom treedt een allegorie van de Mensheidsliefde op, die haar aanspoort om zelf anderen te gaan verlossen. Ze komt bij een kelder waarin meisjes opgesloten zitten, en dan wordt het erg mirakelachtig:

Verotsjka raakt het slot aan, en het valt. ‘Kom eruit,’ zegt ze, en ze doen het. Ze komt bij een kamer met enkele verlamde jonge meisjes. ‘Sta op,’ zegt ze, en ze doen het. Ze staan en beginnen te stappen. En nu zijn ze allemaal in het veld, rondrennend en huppelend […]. Hoe plezierig! Hoeveel mooier is het met hen samen te zijn dan helemaal alleen!

De bevrijding (die tastbaar zal worden in het naaiatelier) slaat dus niet alleen op een kwalijke plaats of omgeving, het gaat om bevrijding van eenzaamheid en dadenloosheid, om nieuwe gemeenschapsvorming.

In een monoloog legt de verteller uit dat zijn hoofdpersonages (afgezien van Rachmetov) alleen maar onbereikbaar hoog lijken te staan omdat de lezers zelf te laag staan, ‘in een godverlaten onderwereld’. Jullie kunnen best hetzelfde niveau halen, maar je moet er iets voor doen, verlaat dat akelige verblijf:

Kom in het daglicht, waar het leven goed is; het pad is makkelijk en uitnodigend. Probeer het: ontwikkeling, ontwikkeling. Observeer, denk na, lees boeken die je vertellen over de zuivere levensvreugde, en over het feit dat de mens vriendelijk en gelukkig kan zijn. Lees ze: zulke boeken verblijden het hart. Observeer het leven: het is zo interessant. Denk na: het is zo fascinerend. Dat is alles! Er zijn geen offers nodig, geen ontberingen, dat is allemaal overbodig. Verlangen naar geluk, dat is alles. Alleen verlangen is nodig.

Kelder en onderwereld voeren ons naar de indrukwekkendste literaire reactie op Wat te doen?. In zijn korte roman Aantekeningen uit het ondergrondse (1864) knoopte Fjodor Dostojevski rechtstreeks bij die beeldspraak aan, al vanaf de titel; zijn boek is, lapidair uitgedrukt, het antwoord aan Tsjernysjevski van iemand die weigert bevrijd te worden, die geen licht wil zien. De metafoor van het ondergrondse wijst hier naar het innerlijk van de verteller – van iemand die zich terugtrekt in kwaadaardige eenzaamheid, die niet handelt en niet bemint, die zijn leven ‘verpest’ heeft ‘door gebrek aan omgang met anderen, door vervreemding van het levende leven en door op niets gebaseerde woede’… De naam Tsjernysjevski wordt niet genoemd, maar de lezers wisten dat hier de wereldbeschouwing van Wat te doen? werd aangevallen: met name het idee dat de mens het verkeerde doet bij gebrek aan inzicht in zijn ware eigenbelang, en dat hij zou veranderen als hij dankzij voorlichting zou begrijpen ‘dat zijn belang gelegen is in het goede’ – omdat wij niet bewust kúnnen ingaan tegen ons eigenbelang. Volgens Dostojevski’s verteller kunnen we dat maar al te goed. De mens wil gewoon uitspoken waar hij zin in heeft, en dat is vaak iets compleet anders dan zijn belang en verstand voorschrijven; we geven ons geregeld over aan iets stoms, waarvan we beseffen dat het zinloos is en dat het ons zelfs duur te staan kan komen – ‘je eigen dwaaste gril, je eigen fantasie’.

De onhebbelijke ik-verteller, die zelf zo’n ‘abnormaal’, grillig leven leidt, verzet zich ook tegen het idee van een toekomstige utopische samenleving, die hij gesymboliseerd ziet in het Kristallen Paleis. Een einddoel van voorspoed en harmonie is niet wat de mens echt begeert, hij wil ook twijfelen en zelfs lijden, hij wil misschien wel bouwen maar het gebouw niet voltooien. Eigenlijk is het niet zo prettig te denken aan

een kristallen gebouw dat voor eeuwig onaantastbaar is, dus zó dat je er noch heimelijk je tong tegen kunt uitsteken, noch stiekem een obsceen gebaar tegen kunt maken.

En dus moet je niet vragen: wat te doen?. Het is beter niets te doen, niet aan iets nieuws te werken.

Ik kan hier niet diep genoeg ingaan op Dostojevski’s verhaal. Je zou, positief, kunnen zeggen dat hij pleit voor het verlangen dat zich niet laat stroomlijnen, en voor de weerbarstige, ondoordringbare, onbereikbare kern die elk individu eigen is (zie Paul Moyaert). De ondergrondse verteller laat zich overigens niet makkelijk vastpinnen, hij zegt bewust dingen die elkaar tegenspreken. De hoofdparadox is misschien dat hij wel degelijk iets doet, namelijk schrijven; en weliswaar beweert hij dat hij zich niet tot lezers wil richten, maar waarom zouden we dat geloven, wij die hem lezen? Hij communiceert dus met de anderen, met ons.

De algemene slotsom kan zijn dat Aantekeningen uit het ondergrondse op zijn minst een brutale en nuttige relativering inhoudt van Wat te doen?, van Tsjernysjevski’s overdreven zonnige vertrouwen in een nieuwe mensheid. Dostojevski’s zwartgallige voorstelling van zaken is voor ons, hier en nu, ook veel beter na te voelen, en op de koop toe is hij veruit de betere schrijver! Niettemin mogen we wellicht ook het omgekeerde aannemen: dat de voor ons totaal uitzinnige vastberadenheid van Wat te doen? een overdenkenswaardig correctief biedt op de paralyserende kracht van Aantekeningen. Waarom niet? En je kunt nog een stap verder gaan. De visies van Tsjernysjevski en Dostojevski zijn twee onaangepaste uitersten, die we min of meer tegelijkertijd moeten proberen vast te houden – en die ons wapenen tegen het vreselijke dat daar ergens tussenin ligt en dat ons veel, veel beter vertrouwd is: de aanvaarding van het bestaande, de jaknikkerij tegen wat ons opgelegd wordt, het regime van Rutte & Rutten, het conformisme.

(De Amerikaanse politieke wetenschapper Marshall Berman confronteert Wat te doen? en Aantekeningen uit het ondergrondse met elkaar in zijn bekende boek over het ontstaan van de moderniteit, All That Is Solid Melt into Air. Dat levert prikkelende opmerkingen op, maar de uiteenzetting lijdt onder het feit dat Berman erg bevooroordeeld en neerbuigend staat tegenover Wat te doen?, terwijl hij het boek slecht blijkt te kennen. Bovendien heeft hij, hoewel hij zich op het marxisme beroept, flink wat last van anticommunistische jeuk; Tsjernysjevsky wordt bij hem tot een soort voorbode van het ‘totalitarisme’ – wat klaterende onzin is.)

Wat te doen?

De titel is direct en duidelijk van toepassing op vele momenten in de roman – en niet alleen met betrekking tot het louter ‘maatschappelijke’. Zo vraagt Lopoechov zich uitdrukkelijk af wat hij moet doen nadat hij geconcludeerd heeft dat zijn vrouw verliefd is op een ander; en dan gaat het er dus om de meest rationele handelwijze te vinden voor een gevoelsaangelegenheid.

De vraag ‘wat te doen?’ kan voor de ‘nieuwe mensen’ zowel een praktische betekenis hebben – ‘wat staat me op dit ogenblik te doen?’ – als een meer algemene: ‘wat doe ik met mijn leven?’, of ‘hoe kan ik het best bijdragen aan een vernieuwing van het leven in de stad, het land?’. Het mooist komt de titel tot zijn recht in een van de laatste hoofdstukken, waar koopmansdochter Katja zich thuis zit te vervelen met de handen in de schoot, terwijl ze er toch op uit is ‘het volk te dienen’. Ze is begonnen met kleine meisjes te leren lezen, maar dat bevredigt haar niet, want eigenlijk zouden die kinderen eerst genoeg te eten moeten krijgen. Maar ach, wat kan ik doen, (1) als eenling en (2) als vrouw, d.w.z. iemand die van de maatschappij niet zelfstandig mag handelen? En dan wijst Lopoechov, die later haar man zal worden, haar de weg naar de coöperatieve van Vera Pavlovna; na een overweldigende rondleiding gaat Katja zelf iets soortgelijks opzetten.

Voor de leider van de bolsjewieken was de strekking van ‘wat te doen?’ natuurlijk veel specifieker: het ging hem bepaald niet om individueel gepieker, maar om organisatorische, strategische, tactische kwesties – om kwesties die zich opdringen aan een partij of een andere op actie en transformatie gerichte groepering. Maar in zekere zin klinkt bij beide auteurs toch dezelfde nooit definitief beantwoorde, altijd opnieuw te stellen vraag hoe een persoon of een groep, ieder vanuit zijn eigen situatie, kan bijdragen tot reële verandering.

Wanneer we die vraag nu, vandaag, voor onszelf stellen, kunnen we niet meteen iets aanvangen met Tsjernysjevski, en eigenlijk ook niet zo veel met Lenin. Dat betekent geenszins dat we hun geschriften dan maar ongelezen moeten laten en hun historische ervaringen negeren, maar we leven nu eenmaal in een verschillende tijd, in een verschillend heden. Eén voorbeeld: het doel van de noodzakelijke verandering, dat voor die voorvaderen min of meer vanzelfsprekend was, is voor ons een stuk duisterder geworden, een stuk gecompliceerder om voor te stellen – met dank aan de geschiedenis van de twintigste eeuw. En in welke mate zijn het doel en de middelen van elkaar te scheiden?

Maar de vraag blijft er niet minder actueel om, en ze blijft dan ook herhaald worden, in diverse bewoordingen, en soms letterlijk (zie Que faire ?: Dialogue sur le communisme, le capitalisme et l’avenir de la démocratie van Alain Badiou en Marcel Gauchet, 2014, en Que faire? van de filosoof Jean-Luc Nancy, 2016). Misschien klinkt de vraag zelfs vaker en urgenter in de laatste jaren, omdat bij velen het gevoel van onmacht en wanhoop is toegenomen, samen met de angst voor de geesteloze, harteloze, destructieve activiteit van de machtigen – het onaanvaardbare slaat ons nu dagelijks in het gezicht, ook als we het nog niet aan den lijve ondervinden.

U verwacht hier geen antwoorden, maar ik wil nog wel een paar opmerkingen kwijt. Ten eerste, ik denk dat we het doen nooit als méédoen mogen begrijpen, zelfs geen meedoen vanuit de ‘oppositie’; anders gezegd, dat we ons in geen geval moeten toevertrouwen aan de sfeer van ervoor gaan en er klaar voor zijn, van goesting en nieuwe uitdagingen aannemen: dat is het gebied van het conformistische pseudohandelen, van het pseudo-activisme van de liberale priesters en gifmengers, van de kracht van pseudoverandering, van de pseudovooruitgang die catastrofe is – en die we juist moeten proberen te stoppen. Ten tweede, het doen mag niet blijven steken in de onmiddellijke reactie, die misschien tijdelijk voor opluchting en enthousiasme zorgt maar uiteindelijk toch vooral voor ontgoocheling. Dat we ‘allemaal’ een hekel hebben aan Trump, wil niet zeggen dat elke ‘spontane’ demonstratie of elke stoere zelfgenoegzame kreet op Facebook zinvol is; de wereld moet altijd eerst overdacht worden, geïnterpreteerd – zoals ook Marx wist; en we moeten ook de taal overdenken die we gebruiken. Ten derde, voornemens om iets te doen zullen op de een of andere manier ook rekening moeten houden met de begrensde ‘inzetbaarheid’ van mensen, met die weerbarstige kern van individuen waarvan hierboven sprake was en die door Dostojevski zo onvergetelijk werd benaderd. Want mensen zijn nooit alleen maar sociaal en politiek.

(Ik draag deze tekst op aan Daniël Robberechts, die vijfentwintig jaar geleden stierf. Met hem had ik graag over Tsjernysjevski willen praten.)

 

BIBLIOGRAFIE

– Marshall Berman, All That Is solid Melts into Air: The Experience of Modernity, New Edition, Verso, London & New York, 2010 (1982)

– Nikolai Chernyshevsky, What Is to Be Done, vert. Michael R. Katz, annotatie William G. Wagner, Cornell University Press, Ithaca & London, 1989

– Katerina Clark, The Soviet Novel: History as Ritual, Third Edition, Indiana University Press, Bloomington & Indianapolis, 2000 (1981)

– F.M. Dostojevski, Aantekeningen uit het ondergrondse, vert. Monse Weijers, Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2006

– Lars T. Lih, Lenin Rediscovered: ‘What Is to Be Done’ in Context, Haymarket Books, Chicago, 2008 (2006)

– Lars T. Lih, Lenin, Reaktion Books, Londen, 2011

– Paul Moyaert, Opboksen tegen het inerte. De doodsdrift bij Freud, Vantilt, Nijmegen, 2014

– Christopher Read, Lenin: A Revolutionary Life, Routledge, Londen & New York, 2005

take down
the paywall
steun ons nu!