Rodolfo Illanes
Analyse -

Coöperatieve mijnwerkers boos op Morales

Rodolfo Illanes, de Boliviaanse viceminister voor Binnenlandse Zaken, is donderdag 26 augustus 2016 om het leven gekomen nadat hij ontvoerd werd door stakende mijnwerkers. Even werd Bolivia wereldnieuws. Hoe is het zover kunnen komen? Walter Lotens schetst een stukje van de maatschappelijke achtergrond.

maandag 29 augustus 2016 15:01
Spread the love

De coöperatieve mijnwerkers zijn boos, heel erg boos – al heel lang – op de Boliviaanse regering van Evo Morales. Wegblokkades, gevolgd door zware confrontaties met de politie, hebben in de voorbije dagen en weken geleid tot explosieve toestanden. Er werden in heel het land niet minder dan elf belangrijke routes geblokkeerd.

Boze mijnwerkers

Tijdens de conflicten tussen de mijnwerkers en de politie zijn er drie mijnwerkers om het leven gekomen, werden er mineros opgepakt, journalisten beroofd, politieagenten gegijzeld en bij beide partijen zijn er flink wat gewonden gevallen. 

De coöperatieve mijnwerkers zijn woedend om de overleden mineros. Zij gaven aan dat de politie schuldig is hieraan. Het liep pas helemaal uit de hand toen de politicus Rodolfo Illanes het slachtoffer werd. Tijdens een poging om te onderhandelen – de man had zich vrijwillig aangeboden – werd de onderminister gedood nabij Panduro op ongeveer 160 kilometer ten zuiden La Paz.

Dat is geen alledaagse gebeurtenis, zelfs niet in een land als Bolivia waar bij sociale conflicten de potjes snel overkoken. De politie pakte al meer dan honderd betogers op en president Evo Morales kondigde een periode van drie dagen nationale rouw aan. Intussen werden ook drie leiders van de coöperatieve mijnwerkersvakbond in staat beschuldiging gesteld. Daartoe behoort ook voorzitter Carlos Mamani die door het Boliviaanse openbaar ministerie beschuldigd wordt van moord. Over de diepere oorzaken van dit conflict lees je echter weinig in de pers.

Dynamietstaven tussen broekriem

Bolivia was en blijft een land van mijnwerkers en staat bekend voor zijn sterke vakbonden, vooral dan van minero signatuur. In 1944 werd in het mijncentrum Huanuni in de buurt van Oruro de mijnwerkersvakbond FSTM opgericht en na de revolutionaire dagen van 1952 werd de eenheidsvakbond COB (Central de Obreros Bolivianos) opgericht, die zich al snel zou ontwikkelen tot één der sterkste syndicale confederaties in de wereld.

Met de mijnwerkers viel niet te lachen, zeker niet als ze kwamen protesteren in La Paz met dynamietstaven tussen hun broekriem. In 1985, een ander sleuteljaar in de Boliviaanse geschiedenis, werd door president Víctor Paz Entenssoro een neoliberale shocktherapie toegediend. Bolivia werd daardoor een van de eerste uitstekende leerlingen in het klasje van de Chicago boys.

Staatsmijnen afgebouwd 

De staatsmijnen werden vanaf toen in sneltempo afgebouwd en tienduizenden mineros, waaronder de vader van de huidige president Evo Morales, kwamen op de straatstenen terecht. De meesten vertrokken uit de mijnstreken en wie bleef, organiseerde zich in coöperaties.

Het is niet eenvoudig om ook vandaag correcte gegevens te vinden over deze sector waar nogal eens een flou artistique rond geweven wordt. De cijfers die erover bestaan, liggen trouwens behoorlijk ver uit elkaar. Volgens Fencomin (Federación National de Cooperativas Mineras), de federatie van mijnwerkerscoöperaties, zijn er meer dan 1400 coöperaties, samen goed voor ongeveer 100.000 mijnwerkers.

1400  mijnwerkerscoöperaties

Het onderzoek van Jocelyn Michard uit 2008, dat mij het meest betrouwbare lijkt en dat gecofinancierd werd door Broederlijk Delen, spreekt over 60.000 personen. [i] In de staatsmijnen van Comibol (Corporación Minera de Bolivia), die vanaf 2006 onder de regering van president Evo Morales dat op re-nationalisatie was afgestemd, terug in ere werden hersteld, zijn de werkomstandigheden zeker beter geworden, maar toch blijven er nog altijd hardnekkig mijnwerkerscoöperaties voortbestaan.

Volledigheidshalve moet ik hier aan toevoegen dat er daarnaast ook nog steeds een belangrijke privésector bestaat. Jocelyn Michard onderscheidt in haar studie twee types van mijnwerkerscoöperaties. De grote, goed uitgeruste coöperaties, soms wel met meer dan 1000 socios en een groot aantal zeer kleine. Het blijkt volgens haar dat de mijnwerkerscoöperaties in Potosí gekend zijn voor hun getrapt en onrechtvaardig systeem van socios, die de lakens uitdelen, segundas manos (handlangers), die op termijn socio kunnen worden en tijdelijke peones, die met een habbekrats naar huis moeten.

Laten we wel wezen: niet alle coöperatieve verhalen zijn even mooi. In 1992 bezocht ik een mijncoöperatie in de Cerro Rico van Potosí. De 200 mijnwerkers van de coöperatie 10 de noviembre werkten er elk voor zich, voor en met hun familie. Mijnwerkers namen soms noodgedwongen hun kinderen mee, soms al vanaf acht jaar. Van solidariteit was er amper sprake. Alleen de socios betaalden maandelijks een bedragje voor een caja, een soort solidariteitsfonds, de anderen konden verrekken. Michard onderschrijft volledig mijn indruk van 1992 dat er, zeker in de kleine mijnwerkerscoöperaties, sprake is van een dramatische ongelijkheid.

Sterk bemand en gepolitiseerde sector

De mijncoöperaties in Bolivia vormen nog steeds een sterk bemande en gepolitiseerde sector die er niet voor terugschrikt om haar eisen, desnoods gewelddadig – mijnwerkers beschikken over dynamiet – door te drukken. Bovendien zijn de staatsmijnwerkers en de cooperativistas geen vriendjes van elkaar, want zij vissen in dezelfde vijver, met name in die mijnen die nog het meeste bodemrijkdommen bevatten.

In het recente verleden hebben er zich al bloedige confrontaties voorgedaan tussen staats- en coöperatieve mijnwerkers, onder andere in Colquiri waar heel wat doden vielen. Het hek ging vorige week helemaal van de dam toen er een wetswijziging aanvaard werd binnen de algemene wet op de coöperaties.

Mijnwerkers verwerpen nieuwe wet coöperatieven

Antropologe Avalon die in Oruro werkt voor CATAPA en CEPA verduidelijkt:
‘De wijziging heeft betrekking op het feit dat leden van coöperatieven zich nu kunnen organiseren als vakbond om hun rechten te verdedigen. Deze wet geldt voor alle coöperatieven, bijvoorbeeld ook in de dienstensector. Deze vorm van organisatie was voor de wetswijziging niet toegestaan.

De mijnwerkers verwerpen deze wet, want door middel van vakbonden zal de coöperatieve mijnsector, volgens hen, namelijk een grote verandering ondergaan en onbestuurbaar worden.

Binnen de mijncoöperatieven kunnen de mijnwerkers nu verschillende (machts)posities betreden door het aangaan van subcontracten met andere coöperatieve mijnwerkers. Dit wordt door de overheid gezien als onderaanneming en is tegenstrijdig met de wet, want werknemers in een coöperatief zouden een gelijke positie en gelijke rechten moeten hebben.

Staatsmijnen vs coöperatieve mijnen

Dit is momenteel niet het geval en de wetswijziging moet daar dus verandering inbrengen. De overheid geeft aan dat ze door middel van de aanpassing van de wet, waardoor de mijnwerkers nu de mogelijkheid hebben om zich te organiseren, de werkomstandigheden in de mijnen wil verbeteren. Echter zal de wet grote gevolgen hebben op de organisatiestructuur binnen de sector en daarom willen de coöperatieven niet dat de regering hierin tussenkomt.’[ii]  

Het grote politieke probleem voor de regering-Morales die al vanaf haar aantreden in 2006 een renationalisatiepolitiek voert, is dat zij zowel moet afrekenen met de eisen van de staatsmijnwerkers van Comibol als met die van de mijnwerkerscoöperaties. Beide groepen zijn aanhangers van de MAS (Movimiento Al Socialismo), de partij van Evo Morales waarvoor zij ook gestemd hebben en beide groepen mijnwerkers willen een groter stuk van de te mijnen koek.

Hoe kan Evo Morales die twee bondgenoten van hem met tegengestelde belangen toch tevreden stellen? Dat is het dilemma waarmee deze regering te maken heeft, zeker sinds het aanvaarden van de nieuwe grondwet die in 2009 definitief werd goedgekeurd.

Ambitieuze en visionaire grondwet

Toen Morales in januari 2006 aan de macht kwam, kondigde hij meteen verkiezingen aan om een wetgevende vergadering samen te stellen die de grondwet zou herschrijven. De nieuwe grondwet, een omvangrijke tekst van niet minder dan 411 artikels, is een zeer ambitieuze en visionaire tekst. De nieuwe grondwet definieert Bolivia als een verenigd, onafhankelijk en gedecentraliseerd land en erkent de autonomie van de inheemse gemeenschappen, net als hun taal, wereldbeeld, mythes, mondelinge overlevering en tradities.

Het is de eerste keer sinds het ontstaan van Bolivia, 191 jaar geleden, dat die juridisch erkend en beschermd worden. De grondwet laat toe dat inheemse bevolkingsgroepen hun grondgebied zelf besturen. Bijgevolg krijgen ze ook zeggenschap over de natuurlijke bodemrijkdommen.

De nieuwe grondwet geeft de staat meer invloed in het economische leven en erkent het traditionele rechtssysteem van ‘gewoonten en gebruiken’ van de inheemse volken. De bodemgrondstoffen, zo stelt de nieuwe grondwet, zijn voor altijd eigendom van het Boliviaanse volk.

De grondstoffenindustrie kan dus niet meer in privé-handen terecht komen, net zomin als de water- en energievoorziening. In de grondwet staat echter ook dat het privébezit wordt gerespecteerd, maar dat bij een joint venture de overheidsparticipatie minstens 51 procent moet zijn.

Omzetten grondwet naar wetteksten

Sinds 2009 is men in Bolivia begonnen met de mooie principes van deze grondwet om te zetten in duidelijke wetteksten. Een van de wetten die het langst op zich liet wachten is de nieuwe mijnwet (La Ley de Minería y Metalurgia) die pas op 28 mei 2014 afgekondigd werd in Oruro door vicepresident Álvaro García Linera en dat verliep niet zonder slag of stoot. De

cooperativistas kwamen met tienduizenden op straat en blokkeerden een aantal dagen het land. Waarom? Omdat artikel 151 en artikel 132 uit de oude neoliberale mijnwetgeving niet behouden werd in hun oorspronkelijke vorm. Die artikels bevatten twee privileges die de cooperativistas absoluut behouden wilden zien. In artikel 151 staat dat de coöperaties buiten de staat om contracten mogen afsluiten met andere ondernemingen dan Comibol – met privébedrijven dus.

Coöperatieven willen oude privileges behouden

Artikel 132 van de oude wetgeving stipuleert dat de contracten niet moeten worden goedgekeurd door het parlement, wat wel moet gebeuren voor contracten van Comibol en privé mijnbedrijven. In zijn uitstekend boek ‘De uitverkoop van Zuid-Amerika’ verduidelijkt Raf Custers: ‘De coöperatieven werken dus al vrijbuiters. In Potosí ontstaat daarover een schandaal.

De firma Manquiri, een dochter van de Amerikaanse onderneming Coeur (d’Alène) baat daar de San Bartoloméconcessie uit, tegen de flank van de Cerro Rico. Een ander stuk van de San Bartoloméconcessie is door de staat vergund aan zeven coöperatieven. Maar zij hebben hun concessies toevertrouwd aan Manquiri zonder de staat daarin te kennen.’ [iii]

Ook in 2014 was het protest van de cooperativistas zeer heftig. Er werden wegblokkades opgericht in de streek van Oruro en er vielen verscheidene doden en vele gewonden. De cooperativistas, eens de trouwste medestanders van Evo Morales en de MAS, zijn intussen zeer koele minnaars van de regering geworden. Dat is vandaag andermaal gebleken.

Tussen Pachamama en extractivisme

Om beter aan mijnontginning te kunnen doen eisen de coöperatieve mijnwerkers ook dat er minder beschermende milieumaatregelen worden getroffen vanuit de idee dat je geen omelet kunt bakken zonder eieren te breken. Dat leidt onvermijdelijk tot botsingen met inheemse en milieubewegingen.

Ecologie en economie hebben vaak andere uitgangspunten. Dat ondervond ook de Vlaamse oblaat en antropoloog Gilbert Pauwels, al meer dan veertig jaar actief in Oruro en oprichter van CEPA (Centro de Ecología y Pueblos Andinos). In mijn boek ‘Pijnen van een Pachakuti’ vertelt hij: ‘Het pijnlijkste moment voor mij is geweest dat de mijnwerkers een pop van een dikke man met een bril door de straten hebben getrokken en in brand gestoken.

Dat ging over mij natuurlijk,’ lacht Gilberto en klopt op zijn buik. ‘Er zijn zelfs bedreigingen geweest om het gebouw van CEPA op te blazen. Zij beschouwden mij en ons centrum als een bedreiging voor hun werkgelegenheid in de mijnbouw. Ook de COB deed daar aan mee. Dat was pijnlijk omdat wij als CEPA altijd zijn opgekomen voor de mijnwerkers en voor de vakbond.’[iv]

Botsing mineros en campesinos

De botsingen tussen mineros en campesinos beperken zich niet tot de vervuiling van grond en water, maar hebben ook te maken met het bezit van en recht op die grond en dat water. Sinds de nieuwe grondwet van kracht is, zijn investeerders verplicht hun plannen aan een raadgeving te onderwerpen, zowel van de autoriteiten van de mijnsector als – en vooral – van die van de gemeenschappen die in het betreffende territorium wonen.

De mijnsector vreest dat de verschillende interpretaties van de wet de economische vooruitgang van het land in het gedrang brengt. Het omzichtig laveren van Morales’ regering tussen de rechten van Pachamama, van Moeder Aarde, en het zoeken naar moderne middelen om de productiviteit te verhogen via de staat maar ook via privé-investeringen bezorgen hem zonder twijfel heel veel kopzorgen en dat leidt tot een zekere dubbelzinnigheid in het beleid dat opkomt zowel voor de verdediging van Moeder Aarde als voor een economisch extractivisme.

De exploitatie van de lithiumvoorraden in de salar de Uyuni, de grootscheepse gasexploitaties in het Oosten van het land en het aanleggen van pipelines, de lancering van de eerste Boliviaanse satelliet Túpac Katari, de bouw van een aantal stuwdammen op de Rio Madera, het aanleggen van een nieuwe verbindingsweg die door een natuur- en inheems gebied zijn zo enkele voorbeelden van wat Eduardo Gudynas die voor het Centro Latino Americano de Ecología Social (CLAES) werkt, neo-extractivismo of een vorm van Keynesiaans neoliberalisme noemt.

Ook landbouwsector mort

Ook in de landbouwsector is deze dubbelzinnige houding van de Boliviaanse overheid merkbaar. Dat kwam zeer goed tot uiting in 2011 toen een nieuwe landbouwwet die op termijn voedselzekerheid voor Bolivia zou moeten garanderen, werd uitgevaardigd.

Van heel verschillende zijden werd deze wet zwaar onder vuur genomen. De grote, op export gerichte landbouwondernemers uit het oosten van het land, de streek van Santa Cruz de la Sierra, waren niet tevreden. Maar ook milieuactivisten en inheemse leiders hadden kritiek. Deze laatsten waren furieus omdat er, ondanks beloften van het tegendeel, uiteindelijk ook ruimte voorzien wordt voor ggo’s.

GGO’s toegelaten

 

Germán Gallardo directeur-generaal van de afdeling Landbouwproductie en Voedselsoevereiniteit van het ministerie voor Plattelandsontwikkeling wijst erop dat op dat vlak de klok niet meer kan worden teruggedraaid voor gemodificeerde soja, omdat die teelt al werd toegestaan tijdens de regering van Carlos Mesa tussen 2003 en 2005. Vandaag is 86 procent van de geproduceerde soja in Bolivia gemodificeerd.

De vraag is ook hier weer of Pachamama tevreden zal zijn met al die ggo’s in haar moederschoot. Enkele grote multinationals zullen echter wel applaudisseren voor die ggo-passage in de wet, want zij zijn de monopolistische leveranciers van genetisch gemanipuleerde zaden.

De Boliviaanse vice-president Alvaro García Linera probeert in zijn theoretische uiteenzettingen extractivisme en Pachamama met elkaar te verzoenen, althans theoretisch, maar dat blijkt niet in goede aarde te vallen, want de reacties van de inheemse groeperingen, milieu-organisaties en andere drukkingsgroepen uit het maatschappelijk middenveld worden steeds feller.

Onverzoenlijke verzoenbaar maken

 

Het schijnbaar onverzoenlijke verzoenbaar maken. Hoe doe je dat? Zeker in een land waar coöperatieve mijnwerkers met een wel heel korte lont rondlopen. Bolivia beweegt, meer dan ooit, maar de neuzen wijzen niet meer in dezelfde richting. De regering-Morales probeert staande te blijven in een moeilijke spagaat tussen economische ontwikkeling en bescherming van inheemse rechten én natuurbescherming, tussen extractivisme en Pachamama.

Aan twee kanten wordt er aan Evo Morales getrokken. Er is ten eerste de niet geringe invloed van zijn vicepresident García Linera die een staat voorstaat met westers georiënteerde macro-economische maatregelen om groei te bevorderen. Maar aan de andere zijde is er de eveneens niet geringe invloed van zijn Minister van Buitenlandse Zaken David Choquehuanca, die meer het inheemse communautaire aspect en het etnisch pluralisme dat in de nieuwe grondwet verankerd zit, vertegenwoordigt.

Morales zal niet gevierendeeld worden zoals de Aymaraheld Túpac Katari, maar hij zal al de energie in zijn sterke lichaam moeten aanwenden om de middelpuntvliedende krachten van het nationaal project bij elkaar te houden.

Rumoerige sociale bewegingen zoals die van de cooperativistas maken de positie van Evo Morales dubbel moeilijk. Vraag is of het bonkige lichaam van Morales – maar ook zijn geest – voldoende soepel zal zijn om het proceso de cambio, het moeizame maatschappelijk veranderingsproces, tot het einde van zijn derde regeringsperiode in 2019 te kunnen voort zetten, want het is overduidelijk dat de rechterzijde dankbaar gebruik zal maken van deze situatie om stemming te maken tegen een van de laatste linkse regeringen in Zuid-Amerika.

[i] Jocelyn Michard, Mineros en Bolivia, Cochabamba, 2008.

[ii] www.catapa.be. Sinds mei 2016 is antropologe Avalon werkzaam in Oruro, op de Boliviaanse hoogvlakte. Via CATAPA en de Nederlandse stichting Samenwerkingsverband Hooglanden Indianen (SHI)coördineert zij het project ‘Oogsten van Hemelwater’ bij de lokale partnerorganisatie Centro de Ecología y Pueblos Andinos (CEPA).

[iii] Raf Custers, De uitverkoop van Zuid-Amerika, Berchem, 2016, p. 153

[iv] Walter Lotens, Pijnen van een Pachakuti, Brussel, 2012, p. 62

take down
the paywall
steun ons nu!