Opinie - Lucas Van Milders

Tussen nostalgie en amnesie: “Belgisch Congo” vandaag

De huidige houding van de Belgische samenleving ten aanzien van haar koloniaal verleden bestaat voornamelijk uit het in stand houden van een comfortabel narratief. Dit narratief kreeg vaste vorm in het eerste decennium van de 21ste eeuw en kan in verband gebracht worden met drie publicaties over Congo: Adam Hochschild’s King Leopold’s Ghost: A Story of Greed, Terror and Heroism in Colonial Africa (1998), Ludo De Witte’s De Moord op Lumumba (1999) en David Van Reybrouck’s Congo: Een Geschiedenis (2010).

donderdag 31 maart 2016 14:28
Spread the love

Aan het einde van de 20ste eeuw stelden Hochschild en De Witte vast dat België haar verantwoordelijkheid niet langer kon ontlopen en een grondige reflectie hierover noodzakelijk was. Terwijl De Witte de Belgische verantwoordelijkheid in de moord op Congolees Eerste Minister Patrice Lumumba wist bloot te leggen, schetste Hochschild een beklijvend beeld van de onophoudelijke Belgische maar ook buitenlandse inmenging in Congo sinds de koloniale expedities van Henri Stanley eind 19e eeuw. Beide auteurs maakten daarbij duidelijk dat het hier niet louter ging over de barbaarse, koloniale praktijken die plaatsvonden onder het bewind van Leopold II of over de voortzetting van de economische exploitatie onder de Belgische overheid na haar machtsovername in 1908. De fundamentele kwestie was dat België een aanzienlijk aandeel had in de ontwrichting van Congo als soevereine en onafhankelijke staat.

De publicatie van deze werken dwong de Belgische overheid dan ook tot reflectie; wat leidde tot de oprichting van de zogenaamde Lumumba Commissie in 2000. Deze kwam tot de conclusie dat “België in zekere mate moreel aansprakelijk is voor de gebeurtenissen die tot deze moord hebben geleid.” In een compromis à la Belge werd er met andere woorden gekozen om, via een uiterst vage omschrijving, een verteerbare bekentenis uit te spreken welke onschuldig was aan negationisme. In één beweging plaveide de Belgische regering hierdoor de weg naar een comfortabele houding die niet alleen de moord op Lumumba maar ook de koloniale periode als geheel erkenden zonder over te gaan tot een daadwerkelijke schuldbekentenis.

De verspreiding van dit compromis doorheen de Belgische samenleving vond kort daarop plaats met de publicatie van David Van Reybrouck’s Congo: Een Geschiedenis. De oorzaak hiervan is Van Reybrouck’s keuze voor nuance boven kritiek. Uiteraard kan nuance kritiek ondersteunen maar dit lijkt, gezien de depolitiserende tendens, hier niet het geval te zijn. Dit is bijvoorbeeld zichtbaar wanneer Van Reybrouck de crisis na de onafhankelijkheid en de moord op Lumumba onder de loep neemt. Zo omschrijft hij het aandeel van de Belgische overheid in deze periode met de volgende woorden: “De verantwoordelijken? Niemand in het bijzonder. Of beter gezegd: iedereen.” De drang naar historische nuance geeft hier gestalte aan dezelfde vaagheid die de Lumumba Commissie destijds hanteerde in haar poging elke controverse uit de weg te gaan. Ook al is het ongetwijfeld niet Van Reybrouck’s intentie, toch zorgt het ontbreken van een kritische toon hier voor de interpretatie van 1961 als een kantelmoment: het lot van de Congolese natie werd ontkoppeld van haar koloniale verleden. Hierdoor werden voor België twee houdingen mogelijk. Enerzijds konden vanaf nu de zogenaamde ‘Kuifje-ministers‘ openlijk kritiek leveren op het Congolese bestuur of zelfs overgaan tot het dicteren van criteria voor financiële hulp. Anderzijds maakt deze nuancering een romantisering van het verleden mogelijk waardoor sentimenten van nostalgie naar Belgisch Congo en zelfs triomfalisme een rechtmatige plaats konden krijgen. Kortom, net op tijd voor de viering van 50 jaar Congolese onafhankelijk in 2010, sloot België een korte periode van reflectie over haar koloniale verleden af met een gehomogeniseerd compromis tussen weinig controversiële erkenning en gerechtvaardigd romantisme.

‘Een bolwerk van kolonialisme’

Een goede illustratie van deze evolutie vinden we in het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika (KMMA) in Brussel; in 1897 door Leopold II ingelijfd als Congomuseum. Tijdens de wereldtentoonstelling in datzelfde jaar moesten nagebouwde dorpen en overgebrachte inheemse stammen het Belgische volk in contact brengen met haar recent veroverde kolonie. Gedurende haar geschiedenis heeft het museum, volgens sommigen “een bolwerk van kolonialisme“, getracht deze duistere origine onder de mat te vegen door systematisch het wetenschappelijke karakter en belang van haar bestaan te benadrukken. Zo is bijvoorbeeld de rennovatie die het museum momenteel ondergaat, bedoeld om te kunnen antwoorden aan “de noden van een modern museum.” Een kijk op de officiële website maakt duidelijk hoe in deze redenering de autoriteit van de wetenschap wordt ingeroepen om het apolitieke karakter van het museum te onderstrepen: “De collecties van het museum zijn meer dan alleen waardevol erfgoed, ze zijn bovenal een kostbare ondersteuning van het wetenschappelijk onderzoek.

Wat hier gebeurt is het in de kiem smoren van kritische vraagstelling naar zowel de geschiedenis als de hedendaagse rol van het museum. Het gaat om vragen rond de effectieve waarde van dit ‘waardevol erfgoed’ alsook de controversiële kwestie rond de rechtmatige eigenaar van deze ontvreemde relikwieën. Het is in deze context niet ver gezocht om te stellen dat het KMMA sterk lijkt op het British Museum in Londen en de discussie die daar loopt rond de zogenaamde Elgin Marbles. Deze verzameling marmeren sculpturen, die ooit de zijkanten van het Parthenon in Athene sierden, ‘verhuisden’ tussen 1801 en 1804 naar Londen en de Britse overheid weigert alsnog deze sculpturen terug te geven. Een gelijkaardige tendens zien we in België, waar er een unaniem taboe lijkt te heersen over de vraag wat ‘s werelds grootste aantal etnografische voorwerpen uit Midden-Afrika doet in de handen van Congo’s voormalige kolonisator. Dit taboe is gestoeld op de neokoloniale logica dat de Congolese bevolking niet in staat wordt geacht zorg te dragen voor haar eigen erfgoed. Met andere woorden, het KMMA (en bij uitbreiding de Belgische overheid) weigert ook hier een directe confrontatie aan te gaan met het koloniale verleden door zichzelf te verschuilen achter de apolitieke autoriteit van de wetenschap.

Deze houding, die naadloos aansluit bij het eerder vermelde compromis, betekent niets minder dan de doorstart van de koloniale relatie tussen Congo en België. Getuige hiervan het behoud van het gouden standbeeld in de entree van het museum dat een missionaris afbeeldt met een Congolees kind in zijn linkerarm, terwijl hij met zijn rechterhand een biddende Congolese man omarmt. Het onderschrift leest in gouden letters: ‘België brengt de beschaving naar Congo.‘ Het letterlijk en figuurlijk in standhouden van dit beeld maakt duidelijk dat het KMMA faalt haar verleden recht in de ogen kan kijken.

Dit is ook de buitenlandse media niet ontgaan. Kort na de bekendmaking van de renovatieplannen die momenteel worden uitgevoerd, had internationaal persagentschap Reuters een gesprek met Guido Gryseels, de directeur van het KMMA. Geconfronteerd met het behoud van deze en andere controversiële voorwerpen waarschuwt Gryseels dat de Belgische samenleving niet rijp is voor een te snelle herlezing van haar koloniale verleden: “Don’t offend them too quickly with too much criticism that everything was bad.” De dieperliggende problematiek is voor Gryseels namelijk dat de Belgische samenleving nog steeds moeite heeft haar zogenaamde geopolitieke gloriedagen achter zich te laten: “The colonial period is when Belgium was one of the superpowers. A lot of people feel nostalgic about the good old days.” Een geheel andere toon kregen we te horen wanneer Reuters sprak met Joseph Ibongo, directeur van het Nationaal Museum van Congo in Kinshasa, een museum met een tien maal kleinere collectie dan het KMMA. Ibongo legt daarin onverbloemd het cynisme van Gryseels’ redenering bloot: “People had their hands cut off – can we honestly say these were the ‘good old days’? I don’t think so.

In zekere mate functioneren Gryseels’ woorden hier als een verdere verdediging en verklaring van het comfortabele compromis dat de Belgische samenleving zich sinds enkele jaren aanmeet. Dit compromis bestaat er uit ruimte te bieden aan een sentiment van nostalgie en triomfalisme aangezien het herinnert aan de gloriedagen van Belgisch Congo. Dat dit lijnrecht indruist tegen de ervaringen en herinneringen van een hele bevolking en verschillende generaties in Congo, speelt daarin een kleinere rol. Volgens historicus Idesbald Goddeeris is het in stand houden van dit compromis mogelijk doordat er in dit debat geen ruimte is voor alternatieve stemmen; in eerste instantie die van de Congolese gemeenschap zelf. En die is er. Zo was er bijvoorbeeld Kagabo Pilipili, een Congolees academicus die in 1990 had berekend dat België Congo 500 miljard BEF verschuldigd was in herstelbetalingen. Zijn pleidooi vond geen gehoor.

Een nieuw debat

Kortom, het wordt duidelijk dat de Belgische samenleving niet open staat voor stemmen die het comfortabele narratief op losse schroeven kunnen zetten. Dit blijkt uit het feit dat ook de stemmen van progressieve historici, buitenlandse media en academici systematisch uit het debat worden geweerd. Geheel onopgemerkt was bijvoorbeeld de vaststelling van John Kent, een Brits academicus, dat “Belgians, acting in Brussels, but particularly in the Congo, aimed to exercise influence over the future independent state and sought to preserve the economic benefits, both individual and collective, to be gained from settler-dominated enterprises.” Meer nog, Kent echoot het pleidooi van Hochschild en De Witte wanneer hij stelt dat de voortdurende inmenging een onbetwistbaar effect had “on the Congo’s capacity to translate the political gains from independente into an economically viable state.”

Wat al deze ongehoorde stemmen vertegenwoordigen is een weerstand tegen het gangbare compromis dat de Belgische samenleving heeft overgenomen sinds 2010. Daarin gaat zij systematisch het debat uit de weg over haar verantwoordelijkheid in niet alleen de gebeurtenissen vóór 1960 maar ook nadien. Dit zou bijvoorbeeld een debat zijn over de effectieve herstelbetalingen die niet alleen moeten compenseren voor de verrijking van de Belgische staat door het ontginnen van Congo’s ontzaglijke rijkdom aan grondstoffen maar ook voor de sabotage van het democratisch proces door een hand te hebben in de moord op Lumumba en het steunen van de daarop volgende dictatuur van Mobutu Sese Seko.

Het zou ook een debat zijn dat weerwerk kan bieden aan de vrijpostigheid en het neokolonialisme van de zogenaamde Kuifje-ministers. Daarnaast kan het ook een debat zijn over het feit dat de status van Leopold II in België minimaal aangetast blijft; getuige hiervan het feit dat hij de enige vorst is met een eigen ruiterstandbeeld, vier standbeelden en zeven bustes verspreid over het land. Tenslotte kan het ook een actueel debat zijn over de rol en geschiedenis van het KMMA, als bolwerk van het Belgisch kolonialisme.

Kortom, er is nood aan een nieuw en kritisch debat over deze systematische toegevingen aan misplaatste nostalgie en betwijfelbaar triomfalisme. Want zonder dit debat wordt het intellectueel kolonialisme ten aanzien van de alternatieve stemmen verder in stand gehouden en kan het comfortabele compromis zich verder homogeniseren totdat er geen alternatieve stemmen meer zijn.

dagelijkse newsletter

take down
the paywall
steun ons nu!