Jan Blommaert: "Wat bedoelt een politicus eigenlijk wanneer hij zegt 'onze economie'? Wie is 'wij'? Hoor ik ook bij die 'wij'?”(foto Jan Blommaert)
Interview -

Jan Blommaert: “Let op elk woord. Neem ‘loonlast’, voor wie is dat een last?”

Sociolinguïst en taalkundig antropoloog Jan Blommaert schreef 'Let op je woorden – Politiek, taal en strijd'. Geen academische analyse voor insiders maar een zeer toegankelijk boek dat de lezer munitie geeft om de woordenschat van media en politiek te doorgronden en tot zijn echte betekenis te herleiden. DeWereldMorgen.be had met hem een gesprek.

vrijdag 26 februari 2016 11:39
Spread the love

“Academici hebben meer en meer de neiging om zich toe te spitsen op hun zuiver academisch werk. De scheiding tussen wetenschap en maatschappij wordt alsmaar groter. Naast wetenschappelijk onderzoek en publicaties, is het echter een wezenlijke opdracht van de academicus wetenschappelijk werk toegankelijk te maken voor de maatschappij”, zegt Jan Blommaert.

“Wij zijn er immers niet voor de banken of de overheid maar voor de hele samenleving. Het zijn trouwens de gewone mensen die met hun belastinggeld onze studies en ons werk betalen. Wij hebben de plicht ons werk te ‘vertalen’ naar het ruime publiek.”

“In dit boekje ga ik in op het jargon en de argumenten over de economie, over arbeid en werken, over vakbonden en stakingen, en over migratie, veiligheid en terrorisme. Vier grote terreinen die al jarenlang de berichtgeving domineren, en waarin men een ware woordenstrijd ziet. Ik voorzie over elk van die grote thema’s een aantal scherpe en precieze herformuleringen, die een heel andere toon en richting aan het debat geven.” 

“Ik heb dit boekje opgevat als een basis voor lesmateriaal in onderwijs en vormingswerk. Hier kunnen leerkrachten en vormingswerkers mee verder. Het is vandaag meer dan ooit belangrijk dat het taalgebruik in de media en de politiek van zijn mythes wordt ontdaan. Mensen zeggen dikwijls dat ze het discours op radio, tv en kranten ‘niet kunnen grijpen’. Het gaat dan heel dikwijls om een intuïtieve reactie. Ze voelen aan dat ze het ergens niet mee eens zijn, maar kunnen ‘er de vinger niet op leggen’. En aan de andere zijde spreekt men over ‘slechte communicatie’ wanneer mensen de dingen wel degelijk heel goed hebben begrepen maar gewoon niet akkoord zijn.”

Framing

“Taalgebruik is nooit neutraal, het heeft de bedoeling de dingen voor te stellen in een kader dat bepaalde belangen weergeeft. Dat noemen we ‘framing’, iets in een bepaald betekeniskader plaatsen. Dat is op zich een menselijk fenomeen. Iedereen gebruikt de ‘frames’ die hem/haar het best uitkomen. Ouders doen dat met hun kinderen, collega’s doen dat met elkaar, en telkens we ruzie hebben maken we een botsing van frames mee. Het wordt een andere zaak wanneer achter die ‘framing’ een politieke en/of sociaal-economische agenda zit.”

“Iedere uitdrukking is het resultaat van interpretatie vanuit de eigen sociale positie. Bijvoorbeeld, wat bedoelt een politicus eigenlijk wanneer hij zegt ‘onze economie’? Wie is ‘wij’ in dat geval? Hoor ik ook bij die ‘wij’?”

 “Ik geef het voorbeeld van Yves Leterme die vanuit zijn goedbetaalde positie bij de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO [1]) op een bepaald ogenblik beweerde dat de economie in België goed evolueerde maar dat de loonlast nog te hoog is en dat het openbaar vervoer te goedkoop is. Lonen omlaag en kosten openbaar vervoer de hoogte in, dat zou onze welvaart ten goede komen.” 

“Dat klinkt goed. Alleen klopt er iets niet. Een gewone mens ziet niet hoe hij wel zou varen met een lager loon en duurdere treinticketten. Dat is toch net het tegenovergestelde van welvaart? Hij/zij heeft gelijk. Wat Leterme met ‘onze economie’ bedoelt slaat niet op die gewone mens. Dus van wie is die economie dan echt?”

Decoderen en herformuleren



(boekcover epo.be)

“Wat dit boekje doet is een heleboel van die neutraal ogende termen en argumenten ‘decoderen’, herformuleren, de belangen er achter verduidelijken. Wiens woorden zijn het? En hoe maken we onze eigen woorden? Zo heeft men het voortdurend over ‘werkgevers’ die ‘werk’ ‘geven’ aan mensen die het dan ‘nemen’. Alsof ze vanuit menslievendheid een cadeau doen aan ‘werknemers’.

Niets is minder waar, het is net het tegendeel. Het is de ‘werknemer’ die werk geeft aan de ‘werkgever’, die dat werk dan omzet in winst.”

“Daar is natuurlijk niets menslievends aan. Arbeid en loon vormen een contract, waarbij een persoon zijn arbeid levert in ruil voor een afgesproken loon met afgesproken arbeidsvoorwaarden in een contract. Er wordt dus geen werk geschonken, er wordt werk aangekocht. De ‘werkgever’ is dus de eigenlijke klant van de arbeidsmarkt. En staking zou je in veel gevallen even goed kunnen herformuleren als ‘protest tegen contractbreuk’.”

“Hetzelfde met ‘loonlasten’. Voor een gewone mens is dat loon allesbehalve een last die men met moeite kan dragen. Of neem de ‘loonkloof’. Dan bedoelt men het verschil met de lonen in andere landen. Die ‘kloof’ zou dan te groot zijn. Waarom zijn de steeds maar hogere lonen van de bedrijfsleiders geen ‘loonkloof’, geen ‘loonlast’? Of hoe komt het dan hun lonen en bonussen stijgen wanneer ze de ‘loonlast’ van hun bedrijf verlagen door ontslagen, verhoging van de productiviteit of onderaanneming in lage loonlanden?”

“Idem met pensioenen en pensioenafdrachten, die zitten ook in die ‘loonlasten’. Dat is geen gunst. Dat is uitgesteld loon waar je volgens je contract voor gewerkt hebt. Pensioenen verlagen, of de pensioenleeftijd verhogen, is een vorm van ‘lonen verlagen’. Contractbreuk dus. De overheid die ervoor zorgt dat op de factuur van de geleverde arbeid een forse korting wordt gegeven. Maar alleen aan wie die factuur moet betalen, niet aan wie betaald moet worden.”

Loon een last? Voor wie?

“Trouwens, voor wie zijn lonen eigenlijk een ‘last’ of een ‘handicap’? Enkel voor wie die lonen moet uitbetalen, niet voor wie ze krijgt. Dus wiens woorden zijn dat eigenlijk? Hier zie je hoe we dagelijks de stem van de werkgevers horen. En ze napraten.”

“Want dat krijg je met een begrip zoals ‘publieke opinie’. Dat is een fictie. Er is niet zoiets als de algemene maatschappelijke mening over iets. Er is integendeel heel veel sociale verscheidenheid en evenveel opinies die heel uiteenlopende belangen weergeven.”

“Publieke opinie is dan ook doorgaans een opinie die men publiek probeert te maken. Men wint die strijd om de opinie wanneer men de eigen omschrijving aan de anderen kan opdringen. Dus wanneer ook Jan-met-de-pet het heeft over ‘onze’ economie en ‘onze’ bedrijven. En aan Piet-met-de-pet uitlegt dat ‘we’ erop vooruit zullen gaan wanneer we minder verdienen en meer uitgeven. Het boekje wil daar een remedie tegen zijn. Want de politieke en sociale strijd is ook een taalstrijd.”

 Degelijk taalonderwijs

“Om dat manipulerende taalgebruik – want dat is het – te doorgronden moet je geen academicus zijn zoals ik, integendeel. Iedereen kan die dingen aanvoelen, je moet je er wel bewust van zijn dat die taalmanipulatie bestaat. Dat het zelfs een vanzelfsprekendheid is. Onderwijs en vorming kunnen veel doen om dat kritisch bewustzijn te stimuleren en te ontwikkelen. Om mensen in staat te stellen even precies en samenhangend te antwoorden. Om de strijd om de gedachten beter bewapend aan te gaan.” 

“En dat is nodig. Mensen kunnen vandaag ook meer deelnemen aan die taalstrijd. Het hele medialandschap is natuurlijk grondig veranderd. Internet heeft mogelijkheden gecreëerd voor de burger om ‘deel te nemen aan het maatschappelijke debat’. Daarmee is het kennisprivilege van de oude media doorbroken. Hun geloofwaardigheid wordt nu zwaar aangevallen door de sociale media. Dat is goed maar houdt toch heel veel risico’s in.”

“Iedereen heeft een eigen ‘mening’ en die mening moet respect krijgen. Wel, veel zogenaamde eigen ‘meningen’ zijn in feite slechts echo’s van het dominante discours. Dat zie je vooral op sociale media. Daar zie je dat mensen gewoon termen en zinnen overnemen uit de media. Zo wordt de pensée unique (de opgelegde eenheidsgedachte van de ‘publieke opinie’, nvdr) voorgesteld als een diversiteit van individuele meningen.”

Wie is de grootste ‘profiteur’

“Dat reproduceren merk ik ook bij heel wat journalisten. Als ik op de radio hoor zeggen: “We importeren de maatschappelijke problemen van andere culturen”, dan merk je dat die journalist het taalgebruik van een bepaalde politieke hoek heeft overgenomen, met alle onuitgesproken evidenties die daar dan achter zitten. Zo een zin is geen gewone taal. Zo spreekt een normaal mens niet. Het is jargon dat gesofisticeerd moet klinken maar dat helemaal niet is.”

“Het is tegenwoordig een evidentie in de media dat een werkloze een profiteur is van onze sociale zekerheid en ‘ons geld kost’, terwijl een succesvol zakenman dat helemaal niet zou zijn. ‘En wij maar betalen!’, zo luidt het dan. In het boek geef ik dat voorbeeld van een zeer succesvol man van 55, die een bedrijf runt dat zogenaamd belastingefficiënt is, en som ik terloops alle voordelen op die deze man, zijn bedrijf, zijn gezin en hijzelf genieten van zaken die de overheid voor hem financiert. Of beter gezegd: die hij ontvangt dankzij een systeem van solidariteit. Of nog beter gezegd: wat zo’n man ‘ons kost’.”

“En wat blijkt? Die ondernemende ‘self made man’ kost de samenleving enorm veel geld. Want in ons systeem gaat er heel veel ‘gratis’ naar degenen die het meest gebruik maken van alle voorzieningen. Onderwijs, infrastructuur, fiscale voordelen, gezondheidszorg, subsidies. En de meest ‘succesvolle’ mensen vallen in die categorie. De echte ‘hangmat’ en de echte ‘subsidieslurpers’ moet je daar dus zoeken. En met de taxshift wordt er nog een schepje bovenop gedaan.”

 Wiens economie?

“Veel hangt af van hoe men nu het woordje ‘economie’ gebruikt. In feite bedoelen de media, de belangengroepen en de politiek daar alleen nog de privébedrijven meer. Let op, zelfs niet de kleine bedrijven of zelfstandigen, alleen de grotere bedrijven. Een nachtwinkel is geen ‘bedrijf’ blijkbaar, de non-profitsector is niet echt een economische sector, en de overheid is blijkbaar ook geen werkgever van formaat of een organisme dat heel de economie in stand houdt.”

“Ambtenaren, leerkrachten, verpleegkundigen, studenten, werklozen of gepensioneerden zijn blijkbaar ook niet echt in ‘de economie’ bezig. Hun werk wordt als ‘nutteloos’ of ‘onproductief’ afgedaan. En als ‘de economie’ moet groeien, dan heeft men het ook niet over hen.” 

“Die vernauwing van de betekenis van ‘de economie’ is absurd. Want iedereen die in een economie leeft is er deel van, speelt er een rol in en heeft er belangen in. De oma die de kinderen aan de crêche ophaalt, zodat mama en papa kunnen doorwerken op het bedrijf, de leraar Nederlands die medewerkers in het bedrijf heeft geleerd goed Nederlands te schrijven, die hen heeft geleerd hoe je een tekst moet schrijven… Al die dingen waarvan men vaak zegt dat ze ‘nutteloos’ of ‘onproductief’ zijn brengen in realiteit veel geld op. En ze worden door de samenleving betaald.”

‘Nutteloze mensen’ 

“De kassier in het grootwarenhuis die tweetalig moet zijn en een computer moet kunnen bedienen, die heeft dat allemaal op school geleerd. Die moet een Engelstalige gebruiksaanwijzing van een computer kunnen lezen, alsof dat vanzelfsprekend is. En elke keer dat hij of zij een product scant maakt hij of zij de rekening voor een klant, maar zorgt hij of zij ook voor boekhoudkundige controle en voor marktonderzoek. Die kassier brengt op die manier en door die kennis een enorme economische meerwaarde op. Die zich doorgaans niet in loon vertaalt, wel in winst.”

“Dat hebben die mensen allemaal geleerd van leraars die economisch zogezegd ‘nutteloos’ en ‘onproductief’ zijn. Maar ook dat is profiteren van onze overheid, want dat bedrijf maakt winst met kennis waar ze niet voor betaalt. Ondernemers krijgen die kennis gratis van ons.”

“Ook al die ‘nutteloze’ activiteiten als onderwijs, ziekenzorg, groendiensten, wijkagenten, postbodes, kindercrèches, vuilnisophalers, buschauffeurs, dat zijn allemaal essentiële onderdelen van de ‘economie’.”

“Die creëren een gigantische meerwaarde waar al die bedrijven hun winst kunnen mee maken. Diezelfde bedrijven putten zich dan uit in methodes om geen belastingen te betalen. Het ‘gratisverhaal’ bestaat dus echt, maar dat noemen zij dan de ‘economie’. Taal, termen en hun definitie, daar gaat dit boek over.”

 Gezond tegengas

“Hiermee wil ik tegengas geven. Ik wil gewone mensen, jonge mensen bereiken, hun kritische zin aanwakkeren. Ze moeten mijn herformulering niet overnemen. Als ze door hebben dat termen die evident lijken dat helemaal niet zijn, en dat ze zich de vraag moeten stellen ‘Wat wordt hier nu eigenlijk echt gezegd?’, dan is mijn doel al bereikt.”

“Dit is indirect ook een pleidooi voor een beter onderwijs. Geen onderwijs dat mensen voorbereidt op één taak in de economie, maar dat bewuste, kritische burgers vormt die zelf keuzes maken en vooral, die begrijpen wat er gaande is, ondermeer omdat ze de echte betekenissen achter de ‘taal’ doorgronden en er hun antwoord klaar voor hebben.”

“Ik heb doelbewust wetenschappelijk jargon vermeden. Ik wil dat mijn onderzoek herkenbaar en bruikbaar wordt voor iedereen. En dat mensen zeggen ‘maar natuurlijk, dat wist ik al!’ Tussen haakjes, enige zin voor relativering is hier op zijn plaats. Gunnar Myrdal [2] zei ooit: “Wetenschap is niets anders dan gesofisticeerd gezond verstand”.”

Jan Blommaert. Let op je woorden – Politiek, taal en strijd. EPO, Antwerpen, 2016

[1] De OESO, opgericht in 1957, verenigt 34 landen, merendeels westerse liberale democratieën met een markteconomie, die economische samenwerking nastreeft, vooral door uitwisseling van ervaringen, eigen studies en onderling overleg over samenwerking.

[2] De Zweed Gunnar Myrdal (1898 – 1987) won in 1974 de Nobelprijs economie. Hij was ook parlementslid en minister voor de Zweedse sociaal-democraten. Van hem is het citaat: “Science is nothing but sophisticated common sense.”

dagelijkse newsletter

take down
the paywall
steun ons nu!