Waarom de taxshelter voor de kunsten geen goed idee is
Opinie -

Waarom de taxshelter voor de kunsten geen goed idee is

Net voor de feestdagen leek het wel of onze regering, na meerdere besparingsrondes op kunst en cultuur, de kunstwereld toch nog snel een dienst wou bewijzen: op initiatief van MR en Open VLD stemde het parlement daags voor de vakantie voor een fiscale hefboom, een taxshelter voor de podiumkunsten. Fiscale cadeaus voor sommigen, maar wordt de kunstwereld er beter van?

vrijdag 15 januari 2016 12:42
Spread the love



Still van De Kamer van Isabella, Needcompany @ Eveline Vanassche

Bedrijven die investeren in podiumproducties kunnen daar in de loop van de eerste helft van 2016 belastingvermindering voor krijgen, klinkt het. ‘De nieuwe taxshelter geldt voor alle podiumkunsten’, beklemtoont Didier Reynders, die bevoegd is voor de federale culturele instellingen. ‘Zowel een circusvoorstelling als een opera kan op die manier gefinancierd worden.’ Reynders pleit daar overigens al tien jaar voor. Eindelijk meer middelen? Schijn bedriegt, helaas.

Stoten aan dezelfde steen…

De formule van de taxshelter draaide de voorbije tien jaar proef in de filmsector. Fiscale aftrekbaarheid zou een steun in de rug zijn om films van eigen bodem gemaakt te krijgen, dat was althans de redenering. Uit die ervaring hadden we kunnen leren dat de taxshelter een fiscale achterdeur is die even wijd openstaat als die van het gekapseisde autoveer Herald of Free Enterprise.

Sinds 2002 heeft België dus zo’n ‘belastingonderdak’ voor wie investeert in filmproducties waar een Belgisch productiehuis bij betrokken is. Die investeerder kan evengoed een bank zijn of bijvoorbeeld een bedrijf uit de auto-industrie. Zolang het maar een Belgisch bedrijf is. Maar een Belgische afdeling van een buitenlandse vennootschap mag ook. In ruil krijgt de investeerder een fiscale vrijstelling. In eerste instantie was dat 150 procent, sinds 2014 is het bedrag opgetrokken naar 310 procent. Daarmee is een flink rendement gegarandeerd. En daar gaat het ook om: verdienen op kap van de sector (en de belastingsbetaler).

Bij de opstart van de taxshelter voor de podiumkunsten ligt die return voorlopig nog een pak lager, maar het valt te verwachten dat dit gaandeweg wordt opgetrokken, eens de wetgeving operationeel is. Reynders: ‘Investeringen in een podiumproductie worden voor 50 procent fiscaal vrijgesteld, maar er is wel een investeringsplafond van 750.000 euro. Een productie mag ook niet meer dan 2,5 miljoen euro van haar budget uit taxsheltergeld halen.

Vijftig procent van het investeringsgeld moet in België gespendeerd worden.’ Die investeringsplafonds liggen echter al opvallend hoog, maar door nadrukkelijk te verwijzen naar het bestaan van plafonds wekt dat het beleid excessen wil vermijden. En wat ‘spenderen in België’ precies betekent, weten we al uit de ervaringen uit de filmwereld: brievenbuskantoren van buitenlandse firma’s zijn dan een handig achterpoortje.

Een bloeiende graaicultuur

Na het invoeren van de taxshelter in de film zagen we dat er al snel in de slipstream van de nieuwe wet bedrijfjes opdoken die als tussenpersoon optreden tussen de filmproducenten en de bedrijven. In die grijze zone komt het tot een opbod van gegarandeerde rendementen zodat een almaar kleiner percentage van het geld overblijft voor de film zelf. De impact van de taxshelter blijft ook niet beperkt tot de Belgische producties. België is uitgegroeid tot een hotspot van coproducties van films en dat is ook in Hollywood niet onopgemerkt gebleven.

Die taxshelter zorgt voor een bloeiende graaicultuur. Knack wees ons er op 25 november 2012 al op dat investeringsbedrijven als Scope Invest de Belgische wetgeving misbruiken met facturatieadressen en een zwendel in onderaanneming. Op 28 december 2013 meldt ook De Tijd dat een taxshelterbedrijf tientallen miljoenen ophaalt bij investeerders door hen 16 procent rendement te beloven.

Maar het is een piramidespel waarbij de winst niet echt is en met geld van nieuwe projecten wordt uitbetaald. Er is ook sprake van artificiële omzetten, met nepvergoedingen van eigen satellietbedrijven. ‘Dat is de onbekende schaduwzijde van de taxshelterbusiness waarin ik werk’, getuigt een insider in de krant. ‘Vergelijk de taxshelterprojecten gerust met de CDO’s, de ondoorzichtige financiële producten die mee aan de basis lagen van de financiële crisis.’

In de nieuwe wetgeving voor de taxshelter in de podiumkunsten ontbreken afdoende garanties die gelijkaardige ontsporingen kunnen vermijden. Tevens valt het te verwachten dat lopende samenwerkingen de nieuwe regeling zullen gebruiken om minder belastingen te moeten betalen waardoor de winst alleen op conto komt van de bedrijven, niet de cultuurinstellingen. Goed bestuur kunnen we dat niet noemen.

Steun voor de eigen cultuursector?

Sinds 2004 zouden investeringsbedrijven via de taxshelter-markt voor de film al 1,1 miljard euro opgestreken hebben, dat is 2,5 maal het totale Vlaamse cultuurbudget voor een jaar. Financiële partners ontpopten zich tot woekerende parasieten die, voor zover dit handig bleek, terloops ook het imago van de openbare culturele instellingen en het prestige van ons artistiek talent in het businessplan van de eigen marketing wisten in te schrijven.

Maar als MR en Open VLD effectief de cultuursector willen steunen, eerder dan private belangen te bedienen, is het dan niet spaarzamer het cultuurbudget gewoon op te trekken? Dat biedt meteen de garantie op jobs. Het omgekeerde gebeurt helaas. De ontwikkeling van nieuwe fiscale hefbomen onder de noemer ‘alternatieve financiering’, dient als vrijgeleide om in de toekomst nog hard te kunnen saneren.

‘Nog twee à drie jaar zwaar besparen’, oreerde Bart de Wever onlangs nog alsof het een koninklijke kerstboodschap was. De werkgelegenheid kreeg door de lopende besparingen al een opdoffer van formaat en dat zal nog pieken met de nakende afschaffing van het gesco-statuut. Daarmee staan er honderden bannen op de tocht in de kunstsector en het sociaal-cultureel werk.

Ook de bewering dat de taxshelter diende om films van eigen bodem mogelijk te maken, blijkt in de praktijk duidelijk anders uit te draaien. Waarom zou de belastingsbetaler de blockbusterbusiness van Hollywood moeten financieren via de omweg van een duur gunstbeleid aan investeerders? Verheugt de N-VA zich erop dat het Vlaamse landschap door deze internationale samenwerking slechts als decor dient voor Amerikaanse films? Wat draagt dat nu bij tot artistieke creatie en cultuureducatie? Wat hebben onze cultuurmakers daaraan, buiten een occasioneel gastrolletje om het taxshelterdossier te doen kloppen?

Zowat alle belangrijke Belgische regisseurs, scenaristen en productiehuizen schreven in januari 2014 in een gezamenlijke brief dat ze zich ‘grote zorgen maken over de ontsporingen’ van het taxsheltersysteem. ‘In de loop der jaren is dat systeem geëvolueerd naar een ingewikkeld en ontransparant financieel product dat “verkocht” wordt aan bedrijven op basis van hoge gegarandeerde rendementen.

Rendementen die in vele gevallen kunstmatig worden opgeklopt via allerlei mechanismen.’ In de brief is sprake van ‘een ware noodsituatie’. In tegenstelling tot wat bijvoorbeeld de redactie.be beweert, is de culturele wereld helemaal niet ‘al langer vragende partij voor de uitbreiding van het taxsheltersysteem’. Ze pleit daarentegen voor meer ondersteuning, bij voorkeur via subsidies, en voor een controle op misbruik.

Toch heeft minister Gatz, net als zijn collega Didier Reynders, samen met minister van financiën Johan Van Overtveldt (N-VA) de uitbreiding van de taxshelter naar andere disciplines er op de valreep voor de feestdagen doorgeduwd. Ze houden vol dat het voor een vliegwieleffect zorgt voor de cultuurindustrie. Maar hoeveel van dat geld komt ooit bij cultuurmakers en kunstenaars terecht? En zou het de ministers zijn ontgaan dat de Amerikaanse belastingdienst het misbruik met taxshelters in 2015 opnieuw in zijn ‘Dirty Dozen’-lijst van fraudeschandalen heeft gezet?

Achterpoort toe en de voordeur wat meer open, zou dat niet een win-win zijn, zowel voor de belastingbetaler als voor kunst en cultuur? De geschiedenis herhaalt zich: liberale politici maken carrière door te foeteren op de potverterende overheid, maar zodra ze beleid kunnen voeren, creëren ze obscure fiscale instrumenten die efficiëntie doen dalen en kostprijs doet pieken.

Kritiek mag verzetje hoger

Leen Laconte, algemeen directeur Overleg Kunstenorganisaties (OKO), reageert positief op de komst van de taxshelter voor de podiumkunsten, maar ook afwachtend. Zij hoopt vooral dat dit geen impact zal hebben op de subsidies. Die vrees is terecht: de uitbouw van de hefbomen voor fiscale cadeaus waarmee private belangen zich kunnen inkopen in cultuurinstituten, gaat hand in hand met de afbouw van de publieke ondersteuning.

Het gaat immers om de omslag van een continentaal emanciperend cultuurbeleid van subsidies naar een Angelsaksisch model van donateurs. Cultuurminister Gatz zei dat ook al meermaals met zoveel woorden. Maar ook bij een cultuurbeleid van ‘donateurs’ blijft het uiteindelijk wel de overheid die betaalt. Via allerhande verdienmodellen, zoals de taxshelter, impliceert de trapsgewijze privatisering van de cultuursector bijgevolg paradoxaal genoeg dat die zelfs duurder wordt voor de belastingbetaler. Transparantie in het cultuurbeleid en democratische besluitvorming gaan ook verloren bij zo’n uitverkoop, dat leren we uit de VS en Groot-Brittannië.

Hopelijk onderschat OKO de gevaren niet en dan vooral de catch 22 waarin de instellingen verstrikt dreigen te geraken. De taxshelter zou vooral de grote instellingen ten goede komen, de kleintjes vallen uit de boot, meldde Laconte aan knack, en aldus Knack namens ‘de sector’. Maar laten we het ook omgekeerd bekijken: de kleintjes blijven voorlopig gespaard omdat daar minder financiële return valt te halen.

Logisch dat vooral de grote instellingen in het vizier liggen. Daar kan je niet alleen zaken doen, private belangen willen zich uiteraard net in die prestigieuze instellingen inkopen. Voor een belangenorganisatie van vele publieke cultuurinstellingen – klein en groot – valt het weliswaar moeilijk om de ware strategie van de liberale cultuurpolitiek meteen op de korrel te nemen. Die lijkt in het voordeel te spelen van enkele grote huizen, de belangrijkste leden van zo’n ledenorganisatie. De prioriteit ligt nu bij de vrees voor de besparingen, wat logisch is met de preadviezen in februari in aantocht, maar inzake de iets langere termijn vraagt dit om een kritisch debat.

Alles wijst er immers op dat onze regering inzet op verticalisering: de creatie van topinstellingen. En dan vooral in Antwerpen – dat stond al in het regeerakkoord – zodat een volgende regering eventueel aan de boedelscheiding van de federale instellingen kan beginnen. De inzet op topinstellingen komt sommige grote instituten misschien goed uit, maar het staat gelijk aan een aanslag op datgene waar ons kunstenveld net sterk in is: een breed netwerk van kleine en middelgrote instellingen.

Die diverse spreiding staat garant voor de bloei van het artistiek talent waar België in het buitenland zo voor geprezen wordt. Curatoren van grote buitenlandse instellingen zakken speciaal naar onze regio af om net van die institutionele ecologie te leren, zo stelde Els Silvrants-Barclay (coördinator van Contemporary Art Heritage Flanders (C.A.H.F.)) in een interview in het kunstblad De Witte Raaf. Ze noemde de uitbouw van vlaggenschepen een bedreiging voor het Vlaamse museale landschap. Helaas spreekt cultuurminister Gatz eerder van ‘aanwas’ van kleine en middelgrote instellingen waarin gesnoeid moet worden en valt er dus een kaalslag te verwachten in mei 2016, wanneer de resultaten bekend zijn van de volgende beoordelingsronde van de meerjarige subsidies voor kunstenorganisaties.

De liberale strategie komt neer op een saneringsoperatie van het brede institutionele veld onder het mom van de uitbouw van enkele toppers. Die uitbouw zal er niet komen door extra steun, maar wel door de import van private belangen die via de omweg van fiscale cadeaus hun return op de samenleving verhalen. Reynders en Gatz zijn niet geïnteresseerd in een grote en sterke kunstensector, maar wel in wie het in die sector voor het zeggen heeft.

De inzet: een verschuiving in de eigendomsverhoudingen om op die manier controle te krijgen op de culturele sfeer, op de ideologie en waarden die ze voorstaat. De ministers maken van de taxshelter een wapen in een cultuurstrijd. Afgaande op de reactie van OKO op de komst van de taxshelter, lijkt deze belangenvereniging voorlopig nog een afwachtende houding aan te nemen om in dit spel een strijdvaardige speler te worden in het belang van de kunst en de autonomie van de kunstenaar.

Robrecht Vanderbeeken is filosoof en lid van de toekomstgroep van ACOD cultuur. Vorige maand verscheen zijn boek Buy Buy Art. De Vermarkting van kunst en cultuur (EPO).

take down
the paywall
steun ons nu!