Voorpublicatie -

De blauwe lente van Gatz

In het twaalfde hoofdstuk van zijn boek Buy Buy Art fileert filosoof Robrecht Vanderbeeken het beleid van cultuurminister Sven Gatz. Lees hier de integrale tekst.

vrijdag 18 december 2015 13:50
Spread the love

Johan Van Overtveldt, de Belgische minister van Financiën, schreef in 2012 het boek Red de Vrije Markt. De Terugkeer van Milton Friedman. We moeten ons geen illusies maken: de Chicago Boys zitten aan de knoppen van de macht.[1] Toch dacht de kunstwereld daar na de verkiezingen van 2014 aan te kunnen ontsnappen. Want hij verscheen die zomer als een deus ex machina, de nieuwe Vlaamse cultuurminister. Hoewel hij geen kandidaat was geweest bij de verkiezingen, was daar plots Sven Gatz. ‘Een volksvertegenwoordiger is als een verhalenverteller en ik ben stilaan uitverteld’: met deze woorden stapte hij in 2011 uit de politiek. Dat eindigde toen met een mediarel rond zijn uittredingsvergoeding van 300.000 euro. Gatz was verontwaardigd dat hij die niet kreeg, hoewel hij zelf ontslag nam voor een royaal betaalde baan als directeur bij de unie van Belgische brouwers. Bij het dichtslaan van de deur klonk het zo: ‘Ik zoek naar de reden waarom kiezers die in veel gevallen hun eigen menselijke onvolkomenheden onder de mat vegen, van hun volksvertegenwoordigers een leven eisen dat van een hogere morele orde dient te zijn.’ Gatz bleef nog actief in de gemeenteraad van Jette, tot hij in 2012 onvoldoende stemmen haalde om dat mandaat te behouden.

Maar twee jaar later mocht Gatz zich tot zijn eigen verbazing cultuurminister noemen. Ook verbaasd was hij dat de cultuursector hem vrij hartelijk onthaalde. Maar dat onthaal was vooral een ‘oef!’, uit vrees voor de andere kandidaten en omdat Gatz in tegenstelling tot zijn voorganger de roep heeft een cultuurliefhebber te zijn. Nochtans heeft hij in 2009 onder de titel ‘Een blauwe culturele lente’ samen met zijn partijgenoten Jean-Jacques De Gucht en Herman Scheuremans een opinie geschreven waarin hij het abc van de huidige uitverkoop al promootte: we moeten kunst als een creatieve economie denken, besparen is onvermijdelijk, de uitbreiding van de taxshelter een kans, een sterkere relatie tussen kunsten en bedrijfsleven een must, ‘mengvormen’ tussen het commerciële en het gesubsidieerde een noodzaak. De opinie grossierde ook genereus in het idee dat we artistiek succes moeten afmeten aan het aantal verkochte zitjes. De kassa als kunstcriticus? In 2014 was The Hobbit, deel 2, in Vlaanderen de meest bezochte film…

De koers die Gatz als minister uitzet is dan ook helemaal geen verrassing. Het eerste jaar van zijn bewind werd een draaideurkomedie om de eerste cuts doorgeslikt te krijgen. En wat voor Gatz als een draaideur tussen privé en politiek begon, werd al heel snel een draaideur van publieke waarden naar private belangen.

Nog voor Gatz lang geleden zijn overstap maakte van de Vlaams-nationalistische Volksunie naar de liberalen probeerde hij zich in de markt te zetten als links-liberaal. Om die tweespraak verkocht te krijgen, schreef hij Het Blauwe Boekje (2002).[2] Er zou volgens dat boekje zoiets bestaan als de ‘vierde weg’, alsof de Derde Weg nog niet neoliberaal genoeg was. Het komt erop neer dat de liberaal socialer zou zijn dan de socialist, want je zou sneller tot solidariteit komen vanuit vrijheid. Dat veronderstelt weliswaar dat ieder voor zich ervoor kiest de ieder-voor-zich-logica samen achterwege te laten… Verder moeten we niet te veel op zoek naar het verschil tussen de socialist en de liberaal, dat verschil zou alleen maar zitten in de volgorde waarin je de drie begrippen van de Franse Revolutie – vrijheid, gelijkheid, broederlijkheid – apprecieert. Deze reflectie deed Gatz tien jaar later nog eens over in het boek Liberaal guerrillero op links terrein.[3] Gatz als de liberale rebel die, gecamoufleerd als progressief, terrein probeert te winnen op links. In zijn boek De liberale canon hamert Dirk Verhofstadt er nochtans op dat ‘liberaal’ geen adjectief nodig heeft.[4] De feiten geven hem gelijk want het betoog van Gatz over het links-liberalisme openbaart zich vandaag in de praktijk als een contradictio in terminis. Zoals in het voetbal is een schijnbeweging naar links een doeltreffende truc om de tegenstrever langs rechts voorbij te rennen. In wat volgt, een bijsluiter van de eerste beleidsstappen van deze zelfverklaarde rebel.[5]

Poppenmeesters: markt, partij, regering

De kunstwereld heeft aan deze rebel eerder een venijnige stiefmoeder: ‘In plaats van de calimero uit te hangen moet de kunstenaar maar leren doen wat klein links al jaren roept, het geld bij de rijken gaan halen’. Gatz is vanaf de eerste weken genereus in karikaturen op kap van de sector, om zijn schuin bestuur recht te praten.[6] Hij is een minister die opkomt voor zijn regering eerder dan voor ‘zijn’ cultuursector. Hij is dan ook met handen en voeten gebonden.

Ten eerste, is er zijn band met de high society. Hoewel Gatz in zijn vorig leven soms de flair toonde van een sympathieke vertegenwoordiger van de streekbieren, was hij toch vooral de lobbyist van Big Beer: de multinational AB InBev, in handen van de miljardairsfamilies de Spoelberch, de Mévius en Vandamme. Die zijn samen goed voor een fortuin van 25 miljard euro. Hun namen duiken op in LuxLeaks en SwissLeaks. AB InBev is de grootste brouwer ter wereld. In juni 2014 liep er een internationale actie die ervoor pleitte alle bieringrediënten op het etiket kenbaar te maken, omdat de klant het recht heeft te weten welke chemische producten erin zitten. Toen kwam Gatz op Radio 1 nog stellig het fabrieksgeheim verdedigen. Die band met het grote geld laat sporen na op het wereldbeeld van de minister. Na Belgisch bier mag hij als image builder het merk Vlaanderen in de markt zetten, via cultuur en media.

Ten tweede, Gatz behoort tot de partij met de radicaalste visie inzake culturele uitverkoop. Er was een tijd dat de kunstwereld nog de luxe had het marktradicalisme van Open Vld als een curiosum te negeren. Die tijd is duidelijk voorbij. In 2012 beweerde voorzitster Gwendolyn Rutten: ‘Het is meer dan ooit duidelijk dat subsidies geen eindpunt, maar een beginpunt van geldstromen moeten zijn. Om dit mogelijk te maken, vinden wij dat een deel van de structurele cultuursubsidies geoormerkt moet worden als werkingsmiddelen om private investeerders aan te trekken.’ Zij verweet de sector ‘schuldig verzuim’, nota bene een strafrechtelijke term, omdat die niet genoeg deed om de economie uit de crisis te halen.

Een derde houdgreep is die van de Vlaamse regering, die van vervlaamsing en de promotie van het merk Vlaanderen een erezaak wil maken. De nationale Kulturkampf, Gatz is daar niet vies van. Zo verkondigt hij dat Johan Swinnen (N-VA) een belangrijke en interessante adviseur is. Swinnen bracht in 2014 een onsamenhangend boek uit, De teen van Heraclitus & het penseel van Teniers.[7] Daarin lezen we dat het cultuurbeleid bij uitstek het domein van de natievorming moet zijn: ‘Het doel is immers vorm te geven aan Vlaanderen. Kunst en cultuur zijn bij uitstek de instrumenten waarmee dit narratief vorm krijgt.’ Het Vlaanderen waar Swinnen het over heeft, is niet dat van die onderdrukte identiteit waar de Vlaamse Bewegers nu nog altijd over jammeren, maar voluit dat van het ‘ondernemende Vlaanderen’. Een breed offensief van ‘cultureel ondernemerschap’ is nodig om ‘de aandacht van de consument te winnen’ voor wat Swinnen als ‘marketingdoel’ omschrijft: ‘Flanders Corporate Identity’.

Swinnen pleit gretig voor een cultuuromslag naar creative industry, met daarbovenop een nationalistisch elan. Alles moet draaien om de ‘internationale positionering’ van Vlaanderen. Alle cultuurhuizen moeten hun bijdrage leveren aan ‘de aantrekkelijkheid van Vlaanderen’. Ze moeten zich ‘verantwoordelijk voelen voor de toekomst van Vlaanderen, in alle facetten’. Dat lokt namelijk ‘de kapitaalkrachtige toerist’ en zorgt ervoor dat ‘bedrijven en kansrijke groepen zich hier komen vestigen’.

Dit neoliberaal flamingantisme is de ideale roomservice voor de vrije markt: eerst brak de EU alle grenzen voor vrijhandel open om daarna in te zetten op een toenemende concurrentie tussen de lidstaten. De bespaardrift jaagt de cultuurdragers dus niet alleen in de fuik van het corporate interest, maar duwt ze ook in de nationalistische pas. Op het ritme van de Entrepreneurial State.[8]

Vierschaar van Verandering

Gatz komt er ruiterlijk voor uit dat zijn cultuurpolitiek de lijnen moet volgen van het regeerakkoord. Hij giet daarmee al heel veel in beton, op de eerste plaats de aangekondigde besparingen en saneringen. Maar geen nood, aldus Gatz: ‘Na twee jaar zijn we er door, dan kunnen we weer plannen maken.’ Het klinkt bijna zo euforisch als het ‘We leven in een geweldige tijd’ waarmee Open Vld kiescampagne voerde. De realiteit van austerity is een pak somberder natuurlijk. Binnen het gekorte budget moet Gatz beslissen over wat hij afvoert, wat hij samenvoegt binnen een kleinere enveloppe, aan welke organisaties hij ‘resultaatsverbintenissen’ oplegt in plaats van de vroegere ‘inspanningsverbintenissen’, en wat hij integraal privatiseert. ‘In de Angelsaksische wereld kan de cultuursector veel minder rekenen op de overheid en krijgt hij steun van private initiatieven.’ In dat Angelsaksische voorbeeld claimen sterke private spelers via fiscale vrijstellingen of ‘mengvormen’ de sector en zetten die naar de hand van hun profijt en naambekendheid.

Die voorkeur voor het Angelsaksische model ligt in de lijn van wat in het Vlaamse regeerakkoord staat over cultuurbeleid, wat ook verklaart waarom Gatz nooit enige moeite deed het te heronderhandelen. Dat akkoord geeft vier krachtlijnen aan.

Ten eerste: vermarkten. Het Vlaamse cultuurbeleid zal ‘zich kaderen in en gebruikmaken van de opportuniteiten van het nieuw zich ontwikkelende Europese cultuurbeleid’. Enter de creatieve vrijhandel, exit de artistieke vrijheid. ‘Samenwerken met de markt’ en tegelijk ‘concurrentieverstoring met sectoren met marktwaarde vermijden’, dicteert het akkoord. Maar hoe kan je nu samenwerken zonder ‘concurrentieverstorend’ te zijn voor de concurrenten van de commerciële spelers waarmee je samenwerkt? Het regeerakkoord schaart zich achter de vlag van Creative Europe dat een kapitalistische cultuuronderneming wil zien groeien die ‘nieuwe mogelijkheden voor meerwaarde zal creëren’, zoals het Europese Groenboek over Culturele en Creatieve Industrieën het formuleerde, en daarmee was duidelijk financiële meerwaarde bedoeld. Op die manier worden kunstenaars omgevormd tot producenten van koopwaren. Cultuur en kunst worden herleid tot handelsartikelen. Wat volgt is het privatiseren en vermarkten van wat los en vast zit aan de publieke cultuursector.

Ten tweede: besparen. De sleutelzin in het regeerakkoord is hier: ‘Versnippering en overproductie tegengaan. Bij de prioriteiten en keuzes ligt de focus op initiatieven met impact, bereik en uitstraling.’ Als het op saneren aankomt, heet diversiteit al snel ‘versnippering’. Is het veelgeprezen dynamische kunstenveld dan plots een handicap in plaats van een troef? De organisaties die onder het Kunstendecreet vallen, de ‘kleintjes’ zeg maar, moesten in de eerste besparingsronde al meteen 7,5 procent ophoesten. Grote instituten moesten ‘maar’ een sanering van 2,5 procent slikken. En de kleine projectsubsidies voor individuele kunstenaars klokten in 2015 af op een besparing van maar liefst 35 procent. Het projectenbudget van 10 miljoen in 2013, waarover vrijwel alle politieke partijen het eens waren dat het dringend moest stijgen, inclusief de partij van de minister, is in 2015 herleid tot nauwelijks 6,5 miljoen. Alsof het supermarkt-denken in termen van cultuurhuizen die als grote dozen alles moeten aanbieden, efficiënter en goedkoper zou zijn.

Ondanks de cultuurbesparingen investeert Vlaanderen wel in topattracties. Dat komt neer op een transfer van de kunsten naar toeristische infrastructuur zoals een chocolademuseum in Brussel. Of nog meer infrastructuur voor ‘zakentoerisme’, zoals conferentiegebouwen en meetingcentra.

De Vlaamse regering voert daarnaast een dubbele besparingsoperatie uit door het provinciale cultuurbeleid af te schaffen en door de subsidies aan lokale besturen in het Gemeentefonds te integreren. Deze dubbele operatie zou volgens de regeringsverklaring meer autonomie opleveren voor het lokale, wat altijd een mooie mantelformulering is voor een zich terugtrekkende overheid. Tegelijk is het naar de gemeenten overgehevelde bedrag flink gekort en niet langer ‘geoormerkt’, zodat het naar andere zaken dan cultuur kan gaan.

Provincies hebben altijd een grote rol gespeeld in het ondersteunen van bovenlokaal cultuurwerk. Bibliotheekwezen, cultureel erfgoed, de spreiding van kunsten en cultuurbeleving, amateurkunsten, het beheer van eigen musea en cultuurhuizen, ondersteuning van specifieke culturele organisaties… het is maar een greep uit het gevarieerde provinciale cultuuraanbod. De Vlaamse provincies waren in 2014 goed voor een cultuurbudget van meer dan 100 miljoen euro. Vergelijkbaar met dat van het Kunstendecreet, de grote instellingen niet meegerekend. Dat staat nu op de helling.

Samengevat kunnen we spreken van een terugtredende overheid die de afbouw van middelen en structuren verhult achter gehypete evenementen voor Vlaanderen vakantieland.

Ten derde: verticaliseren. De grote kunstinstellingen krijgen meer armslag als ‘topambassadeurs van Vlaanderen’. Zowat tien vuurtorens worden evenveel visitekaartjes. Het regeerakkoord noemde al meteen namen. Vlaanderen gaat investeren in Antwerpen: het museum M HKA en het kunstencentrum deSingel.[9] Daarmee is ook de toon voor een verdeel-en-heers gezet. Verticalisme komt neer op de uitbouw van een paar grote instituten die als zwaartepunt het kunstenveld rond zich verzamelen om het te kunnen domineren.

Ten vierde: instrumentaliseren. Het regeerakkoord wil van cultuur een reclameafdeling voor de economische regio Vlaanderen maken. Het spreekt wel over meer samenwerking met Wallonië en Nederland, maar dan om Vlaanderen te profileren. Alsof België niet meer zou bestaan.

Flaminganten kapen het ‘Vlaams zijn’ in een poging het culturele leven te laten samenvallen met hun politieke agenda van separatisme. Het leidt tot een bevoogding en vergrendeling van kunst en cultuur.

Hier is de sleutelzin dat de Brusselse culturele instellingen ‘zoals Muntpunt, Ancienne Belgique, Kaaitheater, KVS, Beursschouwburg zich kenbaar moeten maken als ambassadeurs van het Vlaamse cultuurbeleid.’ Ze krijgen ‘één herkenbaar logo dat symbool staat voor de Vlaamse Gemeenschap in Brussel’. Het doel: een gescheiden organisatie van het Brusselse cultuurleven volgens de taalgemeenschappen. Intussen zet de regering in aanloop van de volgende verkiezingen in op prestigeprojecten rond de Vlaamse meesters. Vanaf 2017 kunnen we ons verwachten aan overdadige promotie van evenementen rond Rubens, Breugel en de Vlaamse Primitieven. Het Lam Gods krijgt zijn eigen belevingscentrum waar toeristen zich ook kunnen onderdompelen in de Vlaamse eetcultuur met breugeliaanse buffetten.

Met deze krachtlijnen viel het te verwachten dat Gatz een paar machtige bondgenoten in de sector zou zoeken om zo het culturele veld vrij te maken voor deze vierschaar van vermarkten, besparen, verticaliseren en instrumentaliseren. Het gepraat in achterkamers ging een versnelling hoger: als cowboys proberen sommige directeurs van instellingen in Antwerpen, Limburg en Oostende tegen elkaar op hun slag te slaan.[10]

Vijf gaten in cultuur

Bij de vorming van de federale regeercoalitie heeft Open Vld zich ook in de Vlaamse regering binnen gebluft, nadat het Vlaamse regeerakkoord al bedisseld was. Gatz greep dat aan als handig excuus: ‘Ik heb niet zelf besloten wat ik uitvoer.’ Kritiek mocht, want ‘dat is democratie’. Maar ze zou niks uithalen. Want helaas, niets aan te doen: ‘Het geld is op.’ Tegen 2017 zou er beterschap zijn, ‘niet vroeger’.

Nog voor hij aan één letter visie toekwam, stak Gatz al van wal met zijn besparingen en brak zo meteen in op het lopende cultuurjaar, een morele contractbreuk. Maar Cultuur moest niet klagen, aldus de minister, of moest hij misschien harder besparen op Jeugd? De jeugd- zorg zou dan weer blij moeten zijn dat er niet dieper werd gesneden. ‘Ik ben hun beste bondgenoot’, koketteerde Gatz. Alsof besparen geen ideologische keuze is, herhaalde hij: ‘De sector mag en moet op tafel kloppen, maar dit zal toch uitgevoerd moeten worden. Het wordt even op de tanden bijten. Finaal zien we elkaar terug aan de onderhandelingstafel.’ Het is een machtstechniek die ervoor zorgt dat mensen zich ‘constructief’ opstellen, in de vaak ijdele hoop aan de onderhandelingstafel nog te kunnen redden wat er te redden valt. Instellingen die angstig de beoordeling van hun subsidiedossier afwachten, verbijten intussen hun kritiek. 

Meteen sloeg Gatz nog een tweede gat. Hoewel het regeerakkoord benadrukte dat zorg voor cultureel erfgoed een prioriteit is, sneed het mes van Gatz in de hele culturele erfgoedsector ruim 5 procent weg. Om te kunnen doen wat het beleid van hen verwacht, eisen de musea al jaren een verdubbeling van hun dotaties: van 8 naar 16 miljoen. Een museum als M HKA stockeerde zijn kunstcollectie in het verleden soms gewoon in containers ergens in pakhuizen van Katoen Natie. Gatz zet de schaar in de al veel te schaarse budgetten, met bijvoorbeeld 20 procent besparing op de erfgoedconvenants en daarnaast ook nog eens 7,5 procent op de erfgoedprojecten. 

Daar blijft het niet bij. Gatz schafte ook de bibliotheekplicht voor gemeenten af, iets wat het regeerakkoord niet vereist. Hij ontkende met veel aplomb dat die afschaffing voor noodlijdende gemeenten een vrijgeleide is voor de sluiting ervan, maar moest in tweede instantie die communicatie bijsturen: hij sloot sluitingen niet uit. De campagne ‘Blijf van mijn bibs!’ wil ons blijven herinneren aan de impact van de maatregel. Gemeenten krijgen dan wel meer zeggenschap, onder andere in cultuur, tegelijk verschraalt hun financiële basis. Welke garantie is er dat lokale besturen de overgehevelde middelen nog aan cultuur zullen besteden nu zij in de rode cijfers staan? In een aan- tal steden zien we besturen druk doende hun cultuurhuizen onder te brengen in autonome gemeentebedrijven. Dat is een opstap naar privatisering. De minister kijkt ernaar en juicht het toe. Vaststaat dat openbare bibliotheken in 2015 verder moeten besparen: op de collec- tie bij 23 procent van de instellingen, op de werking bij 34 procent en op het personeel bij 40 procent. Er is minder geld voor activiteiten rond leesbevordering, mediawijsheid, digitale inclusie… Er is minder personeel om mensen te begeleiden. De collecties verschralen.

Het vierde gat dat Gatz slaat, betreft de sociale rechten van de artiesten. De Vlaamse regering schrapte het luik ‘kunstenaars’ uit het doelgroepenbeleid inzake tewerkstelling en maakte zo bepaalde verminderingen van de verplichte bijdragen voor de sociale zekerheid ongedaan. De gevolgen zijn groot. Voor de Filharmonie valt daardoor 350.000 euro weg. NTGent verliest 200.000 euro, de Opera Vlaanderen ruim 600.000 euro. Al die cuts proberen cultuurhuizen op te vangen door hun variabele kosten te drukken, waaronder… de kunstenaarsvergoedingen. Zo zijn de cultuurmakers alweer het kind van de rekening. Een enquête van het cultuurtijdschrift rekto:verso brengt aan het licht hoezeer de economische situatie van kunstenaars volledig uitgehold dreigt te geraken.[11] Welkom in de wereld van een beroepsgroep die bijbanen nodig heeft om zijn werk te kunnen financieren. Veel kunstenaars leven onder de armoedegrens, ze jobhoppen, werken voortdurend gratis en zijn afhankelijk van de goodwill van opdrachtgevers. Ook een onderzoek van NICC, de belangenbehartiger voor beeldende kunstenaars, leert dat veel kunstenaars amper kunnen rekenen op verloning van hun artistieke prestaties.

En wat deed de minister? Hij klokte in 2015 de projectsubsidies voor individuele kunstenaars en kleine organisaties af op een besparing van 35 procent. Gatz legde 60 procent van de adviezen van zijn administratie en van de beoordelingscommissies flagrant naast zich neer. 79 van de 129 positief geadviseerde dossiers bleven zonder steun, andere kregen minder dan gevraagd. Dat is ongezien. Bij de grotere theaterhuizen leidde het prompt tot annulering van voorstellingen die al in de programmabrochures stonden. Vooral jonge makers en kleine gezelschappen bleven in de kou staan, ondanks hun waarde- volle plannen. Ook het Bâtard Festival voor jonge makers viel zonder steun en dreigt op termijn te verdwijnen. Nochtans kan je in het regeerakkoord de belofte lezen te focussen op ‘nieuw Vlaams talent’ en ‘aandacht te geven aan jongeren en beginnende kunstenaars die creatief bezig zijn in de ruimte tussen amateurs en professionelen, zodat ze een sprong kunnen maken in hun carrière’. Het verdict van Gatz trok daar een zomer later een streep door.[12]

Reactie bleef niet uit. Op het festival Theater Aan Zee in Oostende gingen 250 theatermakers en cultuurliefhebbers letterlijk in zee staan, uit protest dat het water hen aan de lippen staat: ‘Het is hoogtij, het is hoog tijd’. Er volgde een open brief van State of the arts, NICC en de nieuwe actiegroep HOOGTijd.[13] Gatz wuifde die brief weg met een korte mededeling dat het geld op zou zijn. Maar in een gelekte e-mail staat te lezen dat deze cuts nodig waren om budget vrij te maken voor ‘internationalisering’.[14] De minister deed de brief ook af als de frustratie van enkelingen. Vreemd, want ook Hart boven Hard, ACOD Cultuur en Overleg Kunstenorganisaties (oKo), de overkoepelende belangenbehartiger van de kunstinstituten, onderschreven de brief.

Het vijfde gat betreft de publieke omroep. In 2015 moet die omroep 7 procent op zijn dotatie inleveren. Dat loopt op tot 12 procent in 2019: een cut van 39 miljoen. Honderd miljoen op vijf jaar, dat komt neer op een black-out voor innovatieve en kwalitatieve programma’s die geen kijkcijfer-hit zijn. Nochtans is de VRT nu al een van de goedkoopste openbare omroepen per inwoner in Europa.

Cobra.be, de rijke cultuursite van de openbare omroep, stierf een stille dood: de site is herdoopt tot een ‘archiefsite’, de aanvullingen stopten op 24 augustus 2015.

Samen met zijn partijgenoot Bart Tommelein, die al jaren strijdt tegen een sterke publieke omroep, schaart Gatz zich aan de zijde van de grote private spelers op de mediamarkt in een offensief tegen de VRT. In een parlementaire hoorzitting lazen de CEO’s van die media- markt hun verlanglijstje voor: de VRT mag geen modern digitaal platform uitbouwen, moet een nichezender worden voor nieuws en cultuur, mag geen inkomsten uit reclame halen want dat is concurrentievervalsing, en moet de slinkende overheidsmiddelen delen met de commerciële spelers.

Gatz denkt mee met de CEO’s, op een koers aan de rechterkant van het regeerakkoord. De nieuwssite van de openbare omroep bij- voorbeeld, deredactie.be, mag voortaan geen interviewformat meer gebruiken. Dat moet een privilege zijn voor De Persgroep, Mediahuis, SBS en Medialaan. Commerciële zenders als VTM en Vier mogen wél nog interviews brengen op hun sites. Het gaat nog verder: de VRT kan zich volgens de minister best beperken tot het informeren over de interviews die in de kranten staan. Deredactie.be kan daar reclame voor maken door enkele zinnen over te nemen. Moet de openbare omroep dan ten dienste staan van het commerciële businessmodel dat alleen tegen betaling informatie aanbiedt? Dat businessmodel ziet een publieke omroep die gratis nieuws en duiding brengt, als een stoorzender. Als het van de minister afhangt, moet ook de VRT een deel van haar digitaal platform betalend maken: ‘Dat is voor mij geen taboe.’

Het offensief gaat nog verder: Gatz wil dat de VRT het aanbod amusement en sport inperkt. De greep van de commerciële groepen op het medialandschap zal daardoor alleen maar groeien. Dat leidt tot verschraling. Telenet-baas John Porter is daar heel open over: ‘Met een goed gefinancierde VRT zijn commerciële zenders verplicht om te volgen met zelfgemaakte programma’s. Alleen is er onvoldoende schaal om al die programma’s te maken en rendabel te maken.’ Anders gezegd, zonder een sterke publieke omroep valt kwaliteit weg en dan kunnen commerciële zenders goedkopere programma’s op de buis gooien. Telenet wil overigens ook dat de VRT sommige producties eerst via betaal-tv aanbiedt voor ze op Eén of Canvas komen. De publieke omroep mag geen uitzondering zijn op hun betaalmuren.[15]

Het Gatz-effect

Gatz kreeg bij zijn aantreden hoffelijk het voordeel van de twijfel. Kunst en cultuur kregen er een pijnlijke vertrouwensbreuk voor terug. Die blauwe lente van Gatz! Onze minister verwijst graag naar een uitspraak van voormalig liberaal cultuurminister Patrick Dewael: ‘Cultuur en politiek zijn als twee zeepbellen die naar elkaar toe zweven. Als ze elkaar aanraken, spatten ze uit elkaar.’ Dat beeld gebruikt Gatz om de afbouw van het publieke cultuurbudget te verdedigen: kunst moet ‘vrij’ zijn. Maar zijn beleid, dat inzet op fiscale hefbomen, doet natuurlijk ook evenzeer aan politiek: ‘De grens van het huidige subsidiemodel werd bereikt’, zo bepaalde de minister. ‘Ik wil samen met de sector de weg vrijmaken voor een nieuwe, flexibele financieringsbenadering’.[16] Dan neemt het private het van het gemeenschappelijke over.

In het Verenigd Koninkrijk weten ze al wat zo’n blauwe lente betekent. Margaret Thatcher schreef in haar Conservative Party Manifesto uit 1979: ‘Economisch falen en een socialistische politiek zijn een bedreiging voor de kunsten geworden. De last van de belastingen verlichten, dat zal op termijn de private sponsor toelaten weer te bloeien. De hervorming van de belasting op kapitaal zal de dreiging die rust op ons erfgoed verminderen… Wij zullen het Britse culturele en artistieke leven blijven steunen zo genereus als het land zich kan veroorloven.’

Uit de mond van Gatz horen we de weergalm daarvan: ‘Blijkbaar hebben we grote moeite om met zijn allen te aanvaarden dat het geld op is. Er is geen tot weinig groei, de overheid ontvangt daardoor minder middelen en kan er bijgevolg minder uitgeven. Dit is ook de reden waarom ik in de toekomst meer wil inzetten op aanvullende middelen door fiscale aanmoediging, private middelen die de kunsten extra ondersteunen.’[17] 

Roergangster Thatcher hield destijds vol dat de instroom van privaat geld de kaalslag zou opvangen. Maar die instroom bleef grotendeels achterwege. Private belangen kregen wel meer armslag. Als Sven Gatz het Verenigd Koninkrijk als gidsland wil nemen, dan moet hij toch ook onder ogen durven zien wat daar allemaal misliep. In The Trojan Horse. The Growth of Commercial Sponsorship (2013) maken de onderzoekers Deborah Philips en Garry Whannel een stand van zaken op van drie decennia Brits neoliberalisme. Het boek is een stuitende balans van de impact van de retoriek over ‘alternatieve financiering’ op zorg, onderwijs, sport en cultuur. De ‘alternatieve financiering’ was het Trojaanse paard waarmee de neoliberale beleidscultuur haar slag thuishaalde. De effecten ervan zijn op veel vlakken een aanfluiting: de dienstverlening is duurder geworden aan de kassa en minder efficiënt, de kwaliteit ging in vrije val; allerlei private belangen hinderden de eigenlijke doelstellingen zelfs zozeer dat heel wat essentiële dienstverlening gewoon verdween; inspraak en transparantie zijn mee weggesaneerd of werden onderdeel van public relations…

Dat zal Gatz niet overkomen? Hoe komt het dan dat hij bijvoorbeeld een platform als State of the arts, dat zowat 150 leden telt, niet ziet als een officiële belangenhartiger, maar tegelijk wel een eigen ‘burgerkabinet’ van 150 mensen onder begeleiding van drie dure consultancybureaus laat nadenken over de vragen die hij hen voorlegt? Is dat geen marketingstunt (kostenplaatje 100.000 euro) die een democratisch deficit moet verbergen?

De Visienota waarmee minister Gatz op 1 april 2015 voor de dag kwam, was als een vliegwiel van de ontkenning: de saneringen en uitverkoop verdwijnen in die nota onder de cosmetica van goede voornemens en beloften. Voorts kondigt de nota het ‘witboek voor alternatieve financiering’ aan. Exact een jaar eerder, op 1 april 2014, was er de solidariteitsactie Red de cultuur! waarover we schreven in het begin van dit boek. Deze oproep heeft veel ogen geopend: de funeste Europese cultuurpolitiek kwam in het gezichtsveld. Dat was een stap vooruit. Maar mensen handelen niet altijd volgens wat ze weten. ‘Socratisch intellectualisme’ is de term uit de psychologie om die haperende koppeling tussen overtuiging en handelen aan te geven. Rokers stoppen bijvoorbeeld niet meteen zodra ze weten dat roken dodelijk is. We sussen onszelf graag met de gedachte dat het allemaal wel zo’n vaart niet zal lopen. We bepalen liever zelf wel wat onze problemen zijn, dat maakt ze wat beheersbaarder en die controle geeft rust. We hebben deze impasse een naam gegeven: de Grote Aanvaarding. Tot de misère onze comfortzone openbreekt. En op dat kritische punt is de cultuursector nu aanbeland.

De sluier van onschuld verdwijnt: de krachtsverhoudingen worden duidelijk, ook binnen de cultuursector. Noem dat ‘het Gatz-effect’: een sector die bekendstond om zijn eerder apolitieke teneur, maakt een ommezwaai. Na een jaar Hart boven Hard groeit in snel tempo een collectieve strijdvaardigheid, van onderuit. Dat was een jaar geleden nog ondenkbaar. Overal zie je de aanzet van een paradigmawissel. Ook de kunst wordt er gaandeweg alleen maar beter van. De cultuurstrijd die zich vandaag overal in Europa op gang trekt, zal ook bij ons het debat breder en scherper maken. Dat is natuurlijk een proces van maanden eerder dan van dagen. De ziel gaat te voet, stap per stap.

 

Buy Buy Art wordt uitgegeven bij uitgeverij EPO.

 

 

 

[1] In 2002 schreef Van Overtveldt het boek Marktzege(n), zes aanklachten tegen het antiglobalisme. Marktzege(n)? Zou hij dat vandaag nog durven schrijven? Volgens de Van Overtveldt van 2002 was een grote crisis heel onwaarschijnlijk: ‘Door de ervaring opgedaan in vroegere crisissen en door de toegenomen kennis omtrent zulke calamiteiten is de kans op een ontsporing (zoals in de Grote Depressie) van het sociaal-economisch en politiek systeem erg klein geworden.’ (p. 39)

In dat boek verdedigt de minister diametraal het tegenovergestelde van wat hij? in 2015 in de eurogroep aan de zijde van de Duitse financieminister Schäuble verdedigde inzake de Griekse schulden. In 2002 schreef de minister nog: ‘Het nieuwe IMF dient de nadruk te leggen op leningen op korte termijn om liquiditeitscrisissen het hoofd te bieden en om het opleggen van structurele program- ma’s die macro-economische stabilisatie overstijgen, achterwege te laten. Het nieuwe IMF moet er zich voor hoeden dat, in de woorden van Martin Feldstein, “technische beoordelingen (van economische problemen), niet in de plaats gaan treden van het normale politieke proces van een land”.’ (p.133)

[2] Sven Gatz en Patrik Vankrunkelsven, Het Blauwe Boekje. Tweespraak over links-liberalisme. Van Halewyck, 2003.

[3] Sven Gatz, Johan Basiliades en Sigurd Vangermeersch, Liberaal guerrillero op links terrein, Liberaal Archief – Willemsfonds, 2011.

[4] Dirk Verhofstadt, De liberale canon. Grondslagen van het liberalisme, Houtekiet, 2015.

[5] In zijn boek The Extreme Centre. A Warning (2015) bespreekt de politieke journalist Tariq Ali hoe westerse politieke partijen sinds de val van de Muur creatief experimenteerden om hun links of rechts profiel bij te sturen naar een centrumpositie. Het ‘links-liberalisme’ valt in die electorale context te begrijpen. Volgens Ali verdween met de Muur niet alleen het staatssocialisme maar ook de sociaaldemocratie. Wat overbleef is een gevaarlijke politiek van het midden, die hij omschrijft als ‘het extreme centrum’: bij gebrek aan een democratische oppositie radicaliseert het centrisme. De opkomst van nieuwe burgerinitiatieven is aldus Ali het radicaal democratische antwoord op dit democratische deficit.

[6] De schampere kritiek van Gatz is uniek voor een cultuurminister. Volgens Gatz reageert ‘de sector emotioneel en pathetisch’, met argumenten die ‘povertjes’ zijn, ‘ze stellen teleur’. Een populistische en veralgemenende uithaal zonder concrete argumentatie. Een andere uitspraak van hem, alsof kunstenaars idioten zijn: ‘Moet ik u en de hele kunstengilde nog eens de beginselen van de macro-economie uitleggen? Je kunt maar zoveel uitgeven als er binnenkomt.’ De minister vergeet dat Nobelprijswinnaars in de Economie en andere intellectuelen zijn vorm van austerity gelijkstellen aan zelfmoord. Welke argumenten heeft Gatz tegen Krugman, Stiglitz, Piketty, Varoufakis, Galbraith, Sen…?

[7] Johan Swinnen, De teen van Heraclitus & het penseel van Teniers, Pelckmans, 2014.

[8] Mariana Mazzucato toont in haar boek Entrepreneurial State (Anthem, 2013) aan de hand van veel voorbeelden dat de privé maar durft investeren nadat een ‘ondernemende staat’ de risico-investeringen voor zich nam. Van de groene economie tot biotech, van farmacie tot Silicon Valley: de publieke sectoren leverden de innovaties aan en de belastingbetaler kreeg de rol van durfkapitalist.

[9] De burgemeester van Antwerpen en voorzitter van de N-VA geeft hiermee zijn communautaire strategie bloot: eerst investeren in de infrastructuur van het Vlaamse achterland, met Antwerpen als centrum, als voorbereiding op de slag om Brussel, met de federale instellingen en hun collecties als inzet. Het is een agenda van boedelscheiding.

[10] Gatz houdt de sector ook in zijn greep door aan te geven dat hij toewerkt naar een grote hertekening van het cultuurlandschap. Binnen dit verdeel-en-heersbeleid maken sommige grote huizen promotie als ‘instelling van de Vlaamse Gemeenschap’. De keuze viel o.a. op het Concertgebouw Brugge en de Gentse Vooruit. De evaluatie gebeurde op basis van een lijstje bijzonder algemene criteria. Andere huizen mochten zichzelf niet eens kandidaat stellen. Gatz gaf natuurlijk al te kennen dat de sector best wat meer survival of the fittest kan gebruiken, daar was hij wél transparant over.

De ontmanteling van de provincies is dan weer een aanleiding om andere cultuurhuizen tot een samenwerking te dwingen met een instelling van de Vlaamse Gemeenschap. Het kunstmuseum Mu.ZEE, het Ensorhuis en het Permekemuseum werden ‘overgedragen’ aan de Vlaamse Gemeenschap, zoals dat heet. De minister stelt deze instellingen een ‘nauwe samenwerking’ voor met het Museum van Schone Kunsten in… Antwerpen. De facto kunnen we spreken van een fusie die met inhoudelijke disciplinering gepaard gaat. ‘De overdracht’ waarvan sprake kunnen we vrij letterlijk nemen: het gaat om een uitlevering. Een zoveelste aanwijzing dat het beleid de ‘Vlaamse’ krachten bundelt in Antwerpen, wat spoort met de separatistische agenda van de N-VA.

[11] Maaike Lauwaert, ‘Beeldende kunstenaars: klem tussen twee banen’, in rekto:verso, juni-juli 2015.

[12] Deze beslissing is ook in tegenspraak met zijn eigen Visienota. Gatz beloofde een ‘herwaardering’ van de projectsubsidies om ‘voldoende artistiek budget te vrijwaren bij druk op de middelen’ en ‘aandacht te besteden aan een correcte vergoeding van kunstenaars’.

[13] ‘Sven Gatz, keer terug op je stappen’, De Morgen, 20 augustus 2015.

[14] Een paar weken na de historische besparingen van Gatz liet zijn partijgenoot Bart Somers weten dat hij als burgemeester van Mechelen een nieuw museum van internationaal niveau plant. Geen geld voor artistiek talent, wel voor nog meer infrastructuur en citymarketing?

[15] In de hoorzitting waar de mediagroepen hun wensen wereldkundig maakten, kwamen ook tegenstemmen aan bod. Academici wezen erop dat een publieke omroep een gids kan zijn voor betrouwbaarheid en kwaliteit in een met commerciële informatie overladen wereld. Ook Gie Goris, voorzitter van Media.21, een koepel van digitale en onafhankelijke media (waaronder DeWereldMorgen, rekto:verso, Apache, MO* en Newsmonkey) beklemtoonde dat de openbare omroep een belangrijke garantie is voor diversiteit en kwaliteit. Hij voegde eraan toe ‘dat het geen zin heeft te investeren in een omroep en die dan de handen op de rug te binden om er toch maar voor te zorgen dat hij niet succesvol zou zijn’. De commerciële kranten verzwegen deze stemmen in hun berichtgeving over de hoorzitting. We hoeven niet naar Fox News of de Murdoch-pers te verwijzen om te weten hoe ver mediamanipulatie kan gaan in een medialandschap waar commerciële groepen het nieuws domineren. Maar met zijn offensief tegen de VRT duwt Gatz die deur wel open en sluit hij aan in het rijtje liberaal-conservatieve beleidsvoerders die op ramkoers gaan met hun publieke omroep, zoals de Britse premier David Cameron met de BBC en de Australische minister George Brandis met de ABC.

[16] In het vakgebied ‘stedelijk beleid’ hanteert men voor zo’n beleid de wetenschappelijke term ‘marktisme’: sociale doelstellingen maken plaats voor een nieuwe markteconomische rol. Het resultaat? Een ‘full-scale takeover’ door de private sector via complexe ontwikkelingen in privaat-publieke samenwerking. Met als gevolg een fragmentering van het sociale en culturele weefsel en de stedelijke creatie van getto’s van rijken. Nieuwe burgerlijke subculturen ontplooien zich en moeten het idee hooghouden dat alles voor de wind gaat, maar dan wel binnen de beschermende omgeving van gated communities. Zo’n ‘beschermende omgeving’ illustreert hoe een neoliberaal beleid onze vrijheden wil controleren en verhandelbaar maken. Cfr. Claire Edwards & Rob Imrie, The Short Guide to Urban Policy, Policy Press, Chicago, 2015.

[17] Zowel Gatz als Thatcher herhalen ‘de economische situatie’ als stopwoord. Zo antwoordde Thatcher op de open brief van de bezorgde voorzitter van de Britse Art Council: ‘Ik kan u verzekeren dat we de kunsten zullen blijven ondersteunen. Maar het preciese niveau van de uitgaven en het tempo waarin die uitgaven kunnen worden verhoogd, zal onvermijdelijk afhangen van de economische situatie.’

take down
the paywall
steun ons nu!