Nieuws -

Wat heeft de paus in godsnaam in Cuba verloren?

Op 19 en 20 september 2015 brengt paus Franciscus een bezoek aan Cuba. Daarmee is het een van de zeldzame landen die door de laatste drie pausen werd bezocht. Voor een communistisch land is dat des te merkwaardiger. Wat heeft een paus in godsnaam in Cuba te zoeken? Marc Vandepitte licht toe.

vrijdag 18 september 2015 09:00
Spread the love

Gezworen vijanden?

De kerk en het communisme zijn gezworen aartsvijanden en hebben elkaar altijd en overal naar het leven gestaan. Zo wil het cliché toch. Maar dat is buiten het weerbarstige Cuba gerekend. Hier gaan communisme en kerk op een ongebruikelijke en merkwaardige manier met elkaar om. Enkele voorbeelden om dat te illustreren.

In 1998 kwam de Poolse paus Johannes Paulus II naar Cuba. Hij bracht zomaar eventjes zeven dagen op Cuba door, een van de langste bezoeken van zijn ambtstermijn.



standbeeld Johannes Paulus II in Holguín

Op het eiland staan twee standbeelden van deze sterk anticommunistische paus en toen de paus in 2005 overleed, kondigde Fidel Castro drie dagen van nationale rouw aan.

 

 Nadat Fidel ernstig ziek werd in 2006 verraste Jaime Ortega, aartsbisschop van Havana, vriend en vijand met zijn oproep om te bidden voor een spoedig herstel van el Comandante en nog meer door te stellen dat in zijn land de katholieke kerk nooit een buitenlandse interventie zou goedkeuren. Dat was een slag in het gezicht van Bush die daardoor gas moest terugnemen in zijn plannen voor een regimewissel.

Nochtans het is ooit anders geweest. In de beginjaren van de revolutie stonden de clerus en de revolutionairen lijnrecht tegenover elkaar. Hoe en waarom die vijandschap geëvolueerd is naar een goede verstandhouding bekijken we in dit artikel door in te zoomen op de twee hoofdrolspelers: de katholieke kerk en de revolutionaire overheid.

Pastoraal zwak maar politiek sterk

In Cuba verschilt de situatie van de katholieke kerk met die van de rest van het continent. In heel Latijns-Amerika was en is de kerk sterk verbonden met het establishment en is de hiërarchie zeer dominant. In Cuba was de kerk bovendien ook nog eens heel elitair en beperkte ze haar activiteiten hoofdzakelijk tot de stedelijke gebieden.

Er waren heel weinig lokale roepingen en een groot deel van de clerus bestond uit Spaanse missionarissen die vanaf de jaren 1930 niet zelden sterk beïnvloed waren door het fascisme van Franco. Het was dan ook niet verwonderlijk dat het na de revolutie al snel tot een confrontatie kwam met de clerus.

De revolutionaire leiding probeerde in 1959 aanvankelijk toenadering te zoeken tot de katholieke kerk. Dat lukte tot op zekere hoogte, maar de landhervorming was voor het (kerkelijk) establishment nauwelijks verteerbaar. Toen twee jaar later het onderwijs voortaan enkel nog door de overheid werd georganiseerd, was het hek van de dam.

Een deel van de kerk werd een speerpunt van de contrarevolutie: seminaries fungeerden als een bolwerk van contrarevolutionaire activiteiten, priesters namen actief deel aan subversieve activiteiten en gelovigen werden opgezet tegen de revolutie.

De eerste jaren van de revolutie waren voor de katholieke kerk hoe dan ook zelfdestructief en traumatisch. Door haar vijandige opstelling werd ze als instituut gemarginaliseerd. Die slagkracht werd nog verder aangetast doordat heel wat geestelijken het voor bekeken hielden en naar Miami trokken.

Van die situatie is de katholieke kerk nooit echt bekomen. Er was een kleine opflakkering tijdens de zware economische crisis begin de jaren1990. In moeilijke tijden zoeken mensen sowieso al sneller toevlucht tot religie. Daarnaast hadden parochies, dankzij buitenlandse steun, toen vaak meer materiële middelen dan de lokale overheden. Ze konden feestjes en leuke activiteiten organiseren en probeerden op die manier opnieuw wat volk aan te trekken.

Veel heeft het niet geholpen. Vele Cubanen beschouwen zich weliswaar als katholiek, maar gaan nooit naar de mis. Op Cuba is er geen actieve katholieke kerkgemeenschap die te vergelijken is met die in andere Latijns-Amerikaanse landen. Naar schatting is nog geen twee procent van de Cubaanse bevolking praktiserend en net zoals bij ons gaat het vooral om oudere mensen.

Bovendien verliest de katholieke kerk de laatste decennia terrein ten opzichte van protestantse godsdienstbelevingen en evangelische sektes die zoals elders in Latijns-Amerika sterk in opmars zijn. Met zijn bezoek wil de paus de gelovigen een hart onder de riem steken, maar wil hij zeker ook de positie van de katholieke kerk ten opzichte van de andere protestantse kerken en sektes versterken.

Pastoraal gesproken stelt de kerk misschien niet zoveel voor, maar politiek wel, vooral dan de laatste jaren. De katholieke kerk heeft zich ontpopt tot bemiddelaar tussen Havana en Washington. Dat heeft eind 2014 mee geleid tot de vrijlating van de Cuban Five en twee agenten van de VS, en tot de ontdooiing van de relaties tussen beide landen.

Dat heeft natuurlijk ook de verhouding tussen de kerk en de revolutionaire overheid zelf sterk verbeterd. In de wederzijdse communicatie heeft men het vandaag over respect, trouw, transparantie en verzoening. Nog nooit waren de relaties tussen de vroegere aartsvijanden zo goed als op dit moment. De ‘linkse’ opstelling van de huidige paus is daar zeker ook niet vreemd aan. 

De strijd tegen verkramping

In de beginfase van de revolutie was religie geen punt of obstakel. Frank País, een belangrijk kopstuk van de Beweging 26 juli1was een overtuigd evangelist en Padre Sardiñas, een katholiek priester, maakte deel uit van de guerrilla. Na de machtsovername streefde Fidel een zo breed mogelijk front na, en daar hoorden de gelovigen bij.

In het beginjaar 1959 van de revolutie zei hij tegen de pers: “Onze revolutie is in geen enkel opzicht tegen religieuze gevoelens. Onze revolutie ambieert de nobele verlangens en ideeën van de mens te versterken. Indien men de instructie van Christus in praktijk zou brengen, zou dat in de wereld een echte revolutie teweeg brengen. Vergeet niet dat Christus vervolgd werd, dat hij zelfs gekruisigd werd en dat zijn ideeën erg combattief waren. Het christendom was een religie van de armen, de gewone mensen.” Vijftien jaar vóór de bevrijdingstheologie interpreteerde Fidel het evangelie al op een radicale manier.

De hand was uitgestoken naar de gelovigen maar de contrarevolutionaire acties van geestelijken strooiden roet in het eten. De situatie polariseerde heel snel en er kwamen overreacties aan beide kanten. De gelovigen werden gediscrimineerd: zij konden geen lid worden van de communistische partij, maakten minder kans op promotie enzovoort.

Dat proces werd versterkt door de toenemende invloed van Moskou. Vanaf 1963 begon men in Cuba de sovjethandboeken over politieke economie en filosofie te gebruiken, wat een grote invloed had op heel veel mensen. Zaken als het wetenschappelijk atheïsme werden gekopieerd en bij veel revolutionairen ontstond een antireligieuze houding.

Deze ideologische verkramping beperkte zich niet tot religie, maar breidde zich uit naar de culturele sfeer. Dat bereikte zijn hoogtepunt tijdens de zogenaamde ‘quinquenio gris’, de vijf sombere jaren, van 1971 tot 1976. De Nationale Cultuurraad censureerde tientallen kunstenaars, enkelen werden zelfs vervolgd.

Dat gebeurde niet toevallig op een moment dat Cuba sterk aanleunde bij de Sovjet-Unie. Na een economisch echec in 1970 was het land lid geworden van de Comecon, het economische blok van communistische landen. “Het pact met de Sovjet-Unie had enorme voordelen op economisch vlak, maar er waren nadelen op ideologisch vlak”, aldus Fidel.

Fidel zat op dat moment op een andere golflengte, maar stond blijkbaar in een minderheidspositie. Tijdens een bezoek aan Chili in 1971 pleitte hij voor een alliantie tussen christenen en marxisten, niet op een tactische maar op een strategische basis, dat wil zeggen ‘definitief’. Zes jaar later herhaalde hij die boodschap in Jamaica.

Ontdooiing

Na de ‘vijf sombere jaren’ ontdooiden de relaties tussen de protestanten en de revolutie geleidelijk. De protestanten waren minder gelieerd aan het establishment en hadden zich politiek nooit vijandig opgesteld tegen de revolutionaire leiding. De doorbraak kwam er in 1984. In dat jaar kwam de zwarte dominee en presidentskandidaat in de VS, Jesse Jackson, naar Cuba. Fidel nam deel aan een kerkelijk dienst met Jackson. Dat was een breuk met het verleden. Het werd uitgezonden op radio en televisie en het verscheen in alle mogelijke kranten en tijdschriften.

Het jaar daarop hield de Braziliaanse Dominicaan Frei Betto een dagenlang interview met Fidel. Het verscheen in boekvorm onder de titel Fidel y la religión en veroorzaakte in die tijd een kleine schokgolf. In het boek veegt hij de vloer aan met de antireligieuze opstelling die toen in opgang was onder marxisten. Op de vraag of godsdienst opium voor het volk is antwoordde hij dat ze “een drug kan zijn of een wonderlijk middel in de mate dat ze gebruikt wordt ter verdediging van de onderdrukkers en uitbuiters, of door de onderdrukten en uitgebuiten”.

Naar aanleiding van een officieel bezoek van Fidel Castro aan Brazilië, was er in 1990 een belangrijke bijeenkomst van de protestantse kerken met Fidel. Die vergadering was een definitief keerpunt in de relaties met de revolutionaire overheid. Het jaar daarop wijzigde de communistische partij zijn statuten en was atheïst-zijn geen voorwaarde meer om lid te worden van de partij. Ook de grondwet werd gewijzigd en het atheïstisch karakter van de staat geschrapt. Een nieuwe wet maakte het mogelijk dat christenen een politiek mandaat konden opnemen.

Toenadering

Daardoor kwam er ook toenadering met de katholieke kerk en werden de plooien gaandeweg gladgestreken. Dat culmineerde in 1998 met het bezoek van de Poolse paus, gekend voor zijn harde anticommunistische opstelling. De ontvangst in Cuba was heel hartelijk en de paus haalde uit tegen het economisch embargo van de VS. De toon was daarmee gezet voor de volgende jaren en maakte het mogelijk dat de kerk een belangrijke rol zou gaan spelen als bemiddelaar tussen de VS en Cuba.

De huidige paus heeft mee getimmerd aan de recente ontdooiing tussen Havana en Washington. Van een echte normalisatie is echter geen sprake zolang de economische blokkade van kracht blijft. Het is uitkijken of paus Franciscus zich daarover zal uitspreken. Het feit dat hij zijn bezoek aan het eiland combineert met dat aan de VS is in elk geval een statement dat kan tellen.

1 Opgericht na de mislukte aanval van 26 juli 1953 op de Moncada-kazerne, waarmee Castro poogde een gewapende opstand tegen de dictatuur van de door de VS gesteunde dictator Fulgencio Batista te starten (nvdr).

take down
the paywall
steun ons nu!