Er is, volgens de Standaard, heibel op de slachtvloer. De jaarlijkse non-discussie over onverdoofde slacht laait maar weer eens op: Rachida Aziz heeft een opinie-stuk geschreven waarin de onevenredige kritiek op deze slacht (terecht) wordt neergezet als – weinig verholen – islamofobie. Dit als reactie op het wetvoorstel van minister Ben Weyts, die de onverdoofde slacht wil verbieden. Uiteraard komt ook de Joodse gemeenschap in opstand – die doen immers ook aan onverdoofde slacht – en uiteraard roept Ben Weyts vervolgens dat een compleet verbod niet aan de orde is. Goh, het is duidelijk dat de minister een dierenvriend is.
In De Standaard trekken nu een aantal publieke figuren ten strijde tegen de opvatting van Aziz. Het is misschien flauw erop te wijzen dat het alledrie Westerse, blanke mannen zijn, maar ik denk dat het juist erg relevant is voor de gehele discussie. Het is namelijk interessant te zien hoe iedereen er compleet aan voorbij gaat dat er geen moment serieus in discussie is getreden met de moslim-gemeenschap zelf, en er op het moment dat iemand binnen die gemeenschap roept dat het wetsvoorstel wel erg veel lijkt op viseren, er geroepen wordt dat hij dat zo niet mag zien – het wordt zo echter wel weer een wet die, langs hen heen, wordt doorgevoerd door een cultuur die op het gebied van dierenwelzijn geen haar beter is. De maatschappelijke onrechtvaardigheid… moeten we die echt per se uit het oog verliezen voor dit relatief kleine beetje vooruitgang – als we onze slachthuizen al een vooruitgang mogen noemen?
Het maakt de oproep tot een meer pragmatische kijk op dierenrechten extra ironisch, die gaat in de volgende trant: Moeten we de gehele discussie niet los zien van de islam? Elke stap vooruitgang is er een, de weg naar een betere, meer ethisch verantwoorde wereld is er een die we stap voor stap moeten afleggen.
De grens tussen pragmatisme en opportunisme wordt soms erg smal.
Progressie… uiteraard gaat dat stap voor kleine stap. Maar is het groepje ‘pragmatisten’ nog serieus te nemen als we door hen allemaal constant worden opgeroepen altijd weer begrip te tonen voor de scheve en al te conservatieve gedachtenkronkels van veel vleeseters, maar deze stelregel blijkbaar erg selectief wordt toegepast?
Nietzsche beweerde ooit dat een discussie compleet los gezien moet worden van de personen die ze voeren. Voor een theoretisch filosoof is dat een waarheid als een koe – maar kan zulks nog opgaan voor een maatschappelijk debat?
Als een cultuur zich identificeert met die handeling – hoe kan je dan in godsnaam wensen dat mensen binnen die cultuur de discussie zonder meer los zien van henzelf? Het zou, juist vanwege de kleine invloed van het wetsvoorstel (de hoeveelheid zo geslachte dieren is klein, de vooruitgang in dierenwelzijn is erg minimaal, de wet waarschijnlijk praktisch nauwelijks toepasbaar), al anders zijn als er binnen andere culturen ook consessies (moeten) worden gedaan – liefst binnen die van onszelf. Maar zodra zelfs aan Joodse tradities wordt geraakt, schrikt Weyts terug: hoe kunnen we dan ook blind zijn voor het feit dat de grootste voorstanders van het verbod het verbod duidelijk ook niet los zien van een welbepaalde cultuur?
Hoe blind voor context is een dierenrechtenbeweging als het een effectief minimale vooruitgang wil doorvoeren en roept dat we de discussie moeten loszien van enige cultuur – terwijl voor- en tegenstanders buiten de dierenrechtenbeweging de discussie zo overduidelijk vasthangen aan een cultuur? Om vervolgens te schermen met het dogma dat religies hun bevoorrechte positie eens mogen loslaten – aldus het Westers patriarchaat.
Een zeker pragmatisme doet een beweging goed. Maar om vanwege zo een minimale vooruitgang een humaan gezicht te geven aan xenofobie, heeft meer van doen met opportunisme dan met wat anders, en doet op langere termijn meer kwaad dan goed.