Vlak voor het startschot van het culturele jaar parodieerden enkele
Montois de fleurige campagne waarmee Mons 2015 naar het grote publiek
lonkt. Het aanstekelijke origineel En 2015, je suis Montois. Et toi? werd in de persiflage En 2015, je suis sans toit. Et toi?.
De begeleidende rauwe portretten van daklozen staan haaks op de
grappige campagnefoto’s van Mons 2015. De jonge Montoise Romane Ben Naji
nam het initiatief voor de harde fotoreeks. Zij trekt zich al langer de
belangen van dakloze stadsgenoten aan en verklaarde aan de plaatselijke
pers dat Mons 2015 de kwetsbaarste inwoners van de stad links laat
liggen. Lokale politicus John Joos (CDH) viel haar bij en klaagde in één
beweging het elitaire karakter van het programma aan. Hij stipuleerde
dat er bij de selectie voor het programma heel wat lokale kunstenaars
over het hoofd werden gezien, terwijl die nochtans erg interessante
dingen te vertellen hebben. Daarmee is meteen duidelijk welke fricties
er ontstaan wanneer een cultureel miljoenenproject neerstrijkt in het
verarmde postindustriële stadje dat Mons is.
Wars van bling bling?
Nochtans heeft Mons 2015 kosten noch moeite gespaard om de lokale
bevolking te betrekken. Participatie loopt als een rode draad door het
programma. Binnen het project Le Grand Huit
werden de bewoners en verenigingen van Groot-Mons bijvoorbeeld
uitgedaagd om in samenwerking met een artistieke ploeg hun eigen kunst
te creëren en er vervolgens tijdens verschillende festivalweken mee naar
buiten te komen. Mon(s) Idéal is
dan weer gericht op jongeren die via slam-stages, workshops rond
politieke slogans en filmdebatten hun stedelijke idealen vorm mogen
geven.
In oktober zullen 700 amateurs muziek van Orlandus Lassus zingen
op de trappen van de Sint-Waltrudiskerk. Ook artistieke ingrepen in de
publieke ruimte – denk maar aan de tien kilometer lange versregel La phrase – moeten
de bewoners dagelijks betrekken. Via huiskamerlezingen en performances
komt Mons 2015 zelfs bij de Montois thuis over de vloer. En dat is nog
maar een bescheiden greep uit het aanbod.
De Fransman Emmanuel Vinchon coördineert de participatieprojecten en
is duidelijk trots op het resultaat. ‘Het was een werk van lange adem.
We hebben op twee jaar tijd minstens 2000 ontmoetingen gehad met
individuele Montois, lokale verengingen en handelaars om hen te
overtuigen om mee in de boot te stappen. We richtten ons daarbij vooral
op al die mensen die niét te vinden waren voor Mons 2015’, vertelt hij.
‘Natuurlijk kan je nooit iedereen overtuigen, maar het is mooi om te
zien hoeveel Montois toch overstag zijn gegaan en nu opnieuw trots zijn
op hun stad en hun identiteit.’
‘We kunnen de stad veranderen, maar niet de levens van haar inwoners.’
Grote baas Yves Vasseur toont zich eveneens bewust van de frictie
tussen het culturele prestigeproject Mons 2015 en de belangen van de
achtergestelde bevolking. ‘Als je zoon geen werk vindt en het
binnenregent in de school van je dochter, wat heb je dan aan Mons
2015?’, merkt hij op. ‘We hebben daarom volop ingezet op burgerschap.’
Al wil hij geen valse beloftes maken. ‘We kunnen de stad veranderen,
maar niet de levens van haar inwoners.’
Vasseur wijst erop dat Europa
steeds vaker de titel van culturele hoofdstad verleent aan kleine steden
die via het project de gemeenschap willen versterken en de sociale
cohesie vergroten. ‘Grote steden hebben dit soort impulsen en bling bling nu eenmaal minder nodig.’
City branding
Daarmee vertolkt Vasseur impliciet de instrumentele kijk op kunst en
cultuur die ingebakken zit in het principe van de culturele hoofdsteden
van Europa. Het project werd in 1985 ontwikkeld om een cultureel
tegenwicht te bieden aan een Europa dat louter op economische leest
geschoeid is. Doel is om de Europese identiteit en integratie te
bevorderen. Maar al van in de kiem was er sprake van een tweespalt
tussen de wens om een gemeenschap te creëren, en de wens om financieel
en economisch gewin te genereren.
Uit de vele projectteksten die sinds
de jaren tachtig werden ingediend, komt unisono de wil naar voor om
steden een nieuw elan te geven door toeristen en investeerders aan te
trekken. Jobcreatie is daarbij het codewoord, naast hippe termen als city branding, urban revitalization en creative industry.
‘Being a European Capital of Culture is seen to offer invaluable
marketing opportunities to improve the city and its image’, schrijven de
Kopenhaagse onderzoekers Can-Seng Ooi, Lars Hakenson en Laura LaCava in
2014. Zeker voor kleine, armere steden zoals Mons wordt de benoeming
tot culturele hoofdstad gezien als een kans om het imago op te poetsen
en een nieuwe aantrekkingspool te worden voor mensen die geld veil
hebben.
Trouw
aan de traditie van de culturele hoofdsteden, gelooft ook Vasseur dat
er even sterk ingezet kan worden op sociale cohesie, als op directe
economische belangen. Beide zouden hand in hand gaan. Binnen die logica
heet het dat de vele toeristen goed zijn voor de middenstand en dat
investeerders jobs creëren die ook de onderste lagen van de bevolking
ten goede komen. Helaas blijkt de realiteit vaak een pak minder
rooskleurig. ‘The medium-term economic gains of the initiative have, at
best, been a distraction from, and at worst a contributing factor to,
the city’s acute social problems’, vatten Stuart Wilks-Heeg en Peter
North het in 2004 al samen in een artikel over Liverpool 2008.
De
geschiedenis van de Europese culturele hoofdsteden wijst immers uit dat
in eerste instantie vooral de gegoede bevolking en in tweede instantie
de middenklasse profiteren. Arme stedelingen blijven daarentegen vaker
wel dan niet met lege handen achter. Perverse effecten zoals gestegen
prijzen op de huizenmarkt verdrijven de lage inkomens naar de marge van
de stad. En hoewel het culturele jaar inderdaad nieuwe jobs met zich
meebrengt, komen de mensen zonder diploma doorgaans terecht in een
slecht betaalde baan die verdwijnt van zodra het feestjaar achter de rug
is.
Culturele evenementen en restauraties van gebouwen staan
vaak in de eerste plaats ten dienste van de toerist, en pas in latere
instantie van de stadsbewoner.
Dit fenomeen is overigens niet voorbehouden aan de culturele
hoofdsteden van Europa. Het past binnen het actuele tijdsgewricht waarin
steden steeds vaker het voorwerp worden van wat we als ‘toeristisering’
zouden kunnen bestempelen. Daarbij staan restauraties van
gebouwen, culturele evenementen en zelfs het opwaarderen van hele
stadsdelen in de eerste plaats ten dienste van de toerist, en pas in
latere instantie van de stadsbewoner. De armere bevolking moet daarbij
doorgaans letterlijk de wijk nemen naar elders.
Een recent Belgisch
voorbeeld is het Antwerpse eilandje, en ook in Brussel klinkt er kritiek
op de nieuwe voetgangerszone die hoofdzakelijk een commerciële
invulling dreigt te krijgen. ‘In plaats van de stad aan zijn inwoners te
schenken, geeft het gemeentebestuur onze publieke ruimte aan
consumptiegerichte initiatieven en concerns’, klinkt het misnoegd op de
sociale media. Soms is de spanning tussen vermarkting en bewoning zelfs
zo sterk dat ook de meer gegoede bevolking zich verjaagd voelt van haar
straten en pleinen.
In de Groene Amsterdammer van juli
jongstleden gaat Floor Milikowski uitvoerig in op het feit dat Amsterdam
zodanig kreunt onder het toerisme dat de eigenlijke bewoner zich
geobjectiveerd weet als deel van een toeristische attractie.
Tekenend is
onder meer dat het oerhollandse winkelparadijs De Bijenkorf onlangs
besloot om ter waarde van 70 miljoen euro (nota bene het volledige
budget voor Mons 2015) de winkel opnieuw in te richten op maat van de
vele rijke Chinezen en Russen die er massaal luxeproducten komen
inslaan. Alleen betreurt de gemiddelde Amsterdammer dat hij zich
daardoor niet langer herkent in het aanbod waarmee hij zich zo lang
identificeerde.
Wiens culturele hoofdstad?
De recente heisa rond het culturele kustfestival Beaufort 2015 volgt
een gelijkaardig patroon. De kustgemeentes betalen jaarlijks een fiks
bedrag om deel te nemen. Voor hen is Beaufort ‘een unieke mix van kunst
en citymarketing, cultuur en entertainment, tram- of fietstocht en
horecaconsumptie’, zegt H ART-hoofdredacteur Marc Ruyters in de krant De Morgen.
Nu de insteek echter veranderd is en er – onder meer omwille van
besparingen – niet langer met grote, aantrekkelijke installaties wordt
gewerkt, zijn de kustburgemeesters misnoegd. Ze willen return on investment in
de vorm van consumerende dagjestoeristen. De kunstenaars zelf zijn
daarbij ‘in geen enkel medium aan het woord gekomen’, stipt Ruyters aan.
Tegen
de achtergrond van dit soort projecten spelen zich de zogenaamde
‘culture wars’ af die Don Mitchell behandelde in zijn boek Cultural Geography.
Mitchell beschrijft hoe cultuur het product is van sociale, politieke
en economische machtsstructuren. Culturele ingrepen en evenementen komen
met andere woorden tot stand binnen een ‘culture war’ waarbij
verschillende ‘stakeholders’ met uiteenlopende belangen proberen voor
zichzelf zoveel mogelijk het onderste uit de kan te halen. Daarbij weegt
niet elke stem even zwaar door. En dat geldt zeker bij dure
prestigeprojecten als de culturele hoofdsteden.
‘Whose culture?’, vragen
Wilks-Heeg en Jones zich dan ook af. De uitkomst van een culture war
bepaalt namelijk welk soort kunst er centraal staat, welke
doelstellingen er gehaald moeten worden, maar evenzeer wat voor stad men
wilt en wie daar woont, werkt of ze bezoekt.
En hoe oprecht men daarbij ook mag proberen om zoveel mogelijk
groepen eerlijk te bedienen, ‘benefits are never distributed equally,
and they are rarely seen to be distributed fairly’, bevestigen de Noorse
onderzoeker Rune Dahl Fitjar en zijn collega’s in hun artikel European Capitals of Culture: elitism or inclusion?
De bezwaren van armoede-activiste Romane Ben Naji en van lokale
CDH-politicus John Joos, komen met andere woorden niet uit de lucht
gevallen.
Net zomin mag Vasseurs opmerking verbazen dat het – wat
betreft de niet-overtuigde delen van de lokale bevolking – bij uitstek
de horeca-uitbaters zijn die hun initiële kritiek op de culturele
hoofdstad hebben laten varen. Op iets meer dan zes maanden tijd wist het
feestjaar één miljoen mensen naar Mons te lokken. De lokale middenstand
draait er wellicht de beste omzet in jaren.
Leefbare stad
Spreek je met coördinatoren en medewerkers van Mons 2015, dan geven zij stuk voor stuk blijk van een oprecht engagement.
Al wil dat natuurlijk niet zeggen dat de trekkers van dit project
geldbeluste, kwade geniën zijn die de arme bevolking koste wat het kost
naar een sjofele buitenwijk willen doen verhuizen. Spreek je met
coördinatoren en medewerkers van Mons 2015, dan geven zij stuk voor stuk
blijk van een oprecht engagement. Zeker de Montois onder hen zijn vol
van de nieuwe infrastructuur, de vele inspirerende projecten en de
positieve aandacht voor hun stad.
Net zoals niemand zal ontkennen dat
het Antwerpse eilandje er mooi bijligt en dat het fijn is dat er in
Brussel eindelijk een voetgangerszone bij is gekomen, moet zelfs de
meest kritische bezoeker van Mons toegeven dat het aangenaam toeven is
in de nieuwe culturele tempels en de middeleeuwse straatjes die de
Waalse stad rijk is.
Naast de voor de hand liggende megatentoonstellingen en
wereldpremières tijdens Mons 2015, zijn heel wat kleinere exposities en
projecten bovendien het bezoeken waard. Het is moeilijk om niet met een
mengeling van fascinatie en vertedering te kijken naar Mons Street reView.
Met een vette knipoog naar het data-center dat Google nabij Mons
uitbaat, gebruikte het Franse collectief X/tnt de technologie van Google
Street View om een eigen surrealistisch alternatief in het leven te
roepen.
Gespreid over verschillende opnamedagen, filmden ze vanuit het
karretje ‘Ladybug’ geënsceneerde taferelen waarin de bewoners van Mons
een hoofdrol spelen. Wie een smartphone heeft, kan het parcours van tien
kilometer volgen en zich gniffelend verbazen over de ingrepen die het
collectief samen met de Montois in hun straten bekokstoofden.
Ook Le Jardin Suspendu
kan bekoren. Hoewel het project met zijn moestuintje en bijenhotel
deels de mosterd haalt bij de eerder apolitieke transitiehype, is het
onmiskenbaar een gastvrije plek waar jongeren ongestoord hun ding kunnen
doen. In het weekend komen daarnaast heel wat Montois naar dit
verborgen plekje om er zelf hun brood te bakken en te genieten van de
ongedwongen sfeer.
Goede bedoelingen alom
Voorts zal het Musée du Doudou
de klassieke liefhebber van hedendaagse kunst weliswaar wat minder
bevallen, de combinatie van de interactieve aanpak en het levendig
houden van het erfgoed, is duidelijk een hit. Centraal in dit museum
staat de Doudou, de jaarlijkse traditionele drakenstoet
voor en door Montois, die telkens duizenden mensen de straat op weet te
krijgen.
Hoewel ik er zelf op mijn honger blijf wat betreft de sociale
en politieke context van het fenomeen, zie ik rondom mij jong en oud
enthousiast computerbeelden activeren, fragmenten beluisteren en
filmpjes bekijken. Het meest indrukwekkend zijn wellicht de filmzaaltjes
waar meer dan levensgrote beelden geprojecteerd worden van de joelende
massa Montois die het haar van de drakenstaart probeert uit te trekken
of achter de gouden koets door de straten rent.
Dit volksfeest is de
natte droom van elke kunstenaar die de lokale bevolking wil betrekken.
Helemaal participatief wordt het wanneer een bezoeker met het syndroom
van Down voor mijn ogen mee begint te juichen en te springen met de
mannen op het scherm. Als zijn begeleidster hem aanmaant stil te zijn,
blijft hij met de lippen stevig op elkaar even enthousiast verder
springen, beide vuisten stevig in de lucht.
Het bulkt kortom van de goede bedoelingen bij Mons 2015, en niemand
zal ontkennen dat er tijdens dit feestjaar resultaten worden geboekt op
vlak van participatie. De grote vraag is echter wat er van al die
positiviteit zal overblijven als 2015 voorbij is. Wanneer je aan de
verschillende coördinatoren voorlegt hoe het hun projecten op de lange
termijn zal vergaan, zie je hun gezichten vaker wel dan niet betrekken.
De nieuwe en gerestaureerde gebouwen blijven natuurlijk overeind, maar
de competitie tussen economische motieven enerzijds, en de wens sociale
cohesie te creëren anderzijds, mondt doorgaans enkel op het eerste vlak
uit in succes op de middellange termijn. En dan nog is de vraag wie baat
heeft bij dat financiële gewin.
Net als bij Beaufort zal de gemiddelde
plaatselijke politicus van een geslaagd cultureel jaar spreken wanneer
blijkt dat Mons zich blijvend in de markt heeft gezet als toeristische
trekpleister. Maar hordes toeristen staan niet gelijk aan een leefbare
stad voor zoveel mogelijk inwoners.
Rouwrandjes
Soms wordt de goednieuwsshow die Mons 2015 verkoopt op elke straathoek wat vermoeiend.
Soms wordt de goednieuwsshow die Mons 2015 verkoopt op elke
straathoek, op elke flyer en in elk programmaboekje, wat vermoeiend.
Typisch voor dergelijke shows is dat er angstvallig gezwegen wordt over
alles wat niet in het fraaie plaatje past: gerateerde deadlines, lokaal
protest, politieke inmenging en alles wat maar een beetje naar falen
ruikt.
Het zou nochtans verfrissend zijn mochten bezoekers hier en daar
een glimp van eerlijkheid opvangen over de soms ongetwijfeld moeilijke
achterkant van dit project en van Mons als stad. Het station is daarvan
onbedoeld een haast ontroerend symbool geworden. Het nieuwe gebouw – van
de Spaanse architect Santiago Calatrava, die ook Luik-Guillemins in een
spectaculair nieuw jasje stopte – had één van de paradepaardjes van
Mons 2015 moeten worden. Alleen komen de treinen er nog steeds toe in
een gigantische werf, die ook nog eens veel duurder uitvalt dan
aanvankelijk gepland. Hetzelfde geldt voor het ingestorte kunstwerk van
Arne Quinze.
Het is jammer dat elke vraag daarover ongemakkelijk
ontweken wordt. De rafelrandjes zijn vaak het interessantste, zeker als
ze een stad betreffen. Of een prestigeproject.
Vandaar dat de installatie Steek de brug over voor je bij de rivier aankomt van Francis Alÿs in de zomertentoonstelling Atopolis
een hoogtepunt vormt. Als geen ander bewijst Alÿs dat schoonheid ook
kan regeren in het kwetsbare en in de mislukking. Én dat je
participatief kan werken zonder te mikken op horeca-omzet. Hoewel de
installatie dateert uit 2008, is ze brandend actueel. Bovendien vormt ze
een subtiel commentaar op de ‘toeristisering’ van onze Europese steden.
Centraal staat immers die andere reiziger die Europa niet wenst te
omarmen: de vluchteling. In de grote witte ruimte staan tafels met
krantenknipsels over de thematiek, met tekeningen en bootjes die gemaakt
zijn van schoenen.
Maar het meest beklijvend zijn de videobeelden die
zo typerend zijn voor Alÿs’ oeuvre. Zo filmt hij kinderen aan elk
uiteinde van de straat van Gibraltar. Spelend met bootjes lijken ze
elkaar te naderen. De camerabewegingen en het geraas van de golven laat
echter geen twijfel bestaan over de dreiging van dit water, waarin
zovelen het leven lieten op weg naar een beter leven. Het feit dat de
kinderen als elkaars spiegelbeeld fungeren, benadrukt dan weer hoe
oneerlijk het is dat de plaats van je wieg bepalend is voor de rest van
je leven.
Even mooi is het filmpje dat Alÿs opnam op de punten waar Cuba en The
Florida Keys (in de VS) het dichtst bij elkaar liggen. Aan beide zijden
engageerde hij in een vergeefs maar poëtisch gebaar lokale vissers om
hun bootjes zee-inwaarts tegen elkaar te leggen, zodat er als het ware
een brug ontstaat. Aan het slot leren we dat hij in Cuba honderd vissers
wist te overtuigen om deel te nemen, terwijl in de VS maar dertig
mensen bereid waren hun bootjes tegen elkaar te leggen. Even komt alles
samen: grote kunst, politiek, participatie en een ontroerend mooi,
openlijk falen.
Ciska Hoet is theaterwetenschapper en redactielid van DeWereldMorgen.be. Ze schreef dit artikel als onderdeel van een vierdaagse residentie van rekto:verso in Mons, 6-9 juli 2015 (met steun van Théâtre Le Manège Mons en Wallonië-Brussel Toerisme – info@belgie-toerisme.be)