Misschien
de parelwitte stranden aan de noordkust, of de toeristische resorts in Punta
Cana. Misschien wel beelden van Trujillo en de genocide in 1937, of de aardbeving
in Haïti. Misschien wel de verhalen van kindermisbruik door volgevreten
Europese en Amerikaanse toeristen, of misschien toch nog iets anders. Een
eiland, twee landen, een lange geschiedenis, geschreven aan de hand van
humanitaire crisissen. De Dominicaanse Republiek en Haïti hebben een complexe
verhouding, en vandaag 18 Juni, wordt die weer wat complexer.
De genocide van de Arawak
Met
de aankomst van de eerste conquistadores kwam de eerste humanitaire crisis.
Meer dan 90% van de inheemse bevolking, de Taíno of Arawak, werden door besmettelijke
ziekten gratis meegebracht op Spaanse galjoenen uitgeroeid. Zij die
overleefden, werden in de naam van de Spaanse kroon omgevormd tot slaven, en
onderworpen aan de meest mensonterende arbeidsomstandigheden, die een model
zouden vormen voor de verdere kolonisering van Latijns-Amerika.
Aan het begin
van de vijftiende eeuw waren er van de oorspronkelijk Arawak nog ongeveer
14 000 over, met sommige schattingen die gewag maken van meer dan 2 miljoen
doden in 50 jaar. Tegen 1574 had de Spaanse Kroon de demografische verhoudingen
helemaal omgegooid, en waren er nog maar een paar honderd Arawak over, reeds in
de minderheid tegenover Afrikaanse slaven en Spaanse kolonialen.
Het eiland
moest en zou een wingewest worden voor los
Reyes Catolicos ter meerdere eer en glorie van de Kerk en het Rijk. Met de
groei van de transcontinentale slavenhandel werden slaven uit West-Afrika
massaal aan het werk gezet in primitieve mijnbouw en landbouw ter ondersteuning
van verdere koloniale projecten.
Slavernij en het centrum van de
koloniale strijd
De
Spaanse expansiezucht zorgde er voor dat Santo-Domingo haar belang verloor, en zo
werd het eiland overgeleverd aan vrijbuiters en piraten, en aan de eerste
voorzichtige stappen tot koloniale uitbreiding van Frankrijk, Engeland en de
Nederlanden.
Tegen het derde kwart van de zeventiende eeuw werd de Franse
aanwezigheid op het eiland bevestigd, en erkende Lodewijk XIV Saint-Domingue
als deel van het Franse Rijk. Een derde van het eiland werd zo algauw een van
de grootste wingewesten van het Franse rijk.
De massale inzet van slaven en de
bestemming van het eiland tot de massale suikerriet, koffie, katoen, tabak en
indigo productie, zorgde er voor dat prijzen voor export laag werden gehouden,
en de minst gemaximaliseerd. Terwijl Saint-Domingue groeide en uiteindelijk een
van de rijkste kolonies ter wereld werd, explodeerde tevens de slavenbevolking,
met op haar hoogtepunt meer dan 500 000 slaven, en minder dan 50 000 vrije
burgers.
Meer dan de helft van alle slaven die aankwamen op Saint-Domingue
stierf er binnen de drie jaar. Het was goedkoper om nieuwe slaven te importeren
dan de arbeidsomstandigheden te verbeteren. Zo werden er meer dan 30 000 slaven
per jaar geïmporteerd. De tweede humanitaire crisis, of genocide, op Hispaniola
was de slavenhandel die meerdere miljoenen West-Afrikanen de dood in joeg.
De Onafhankelijkheidsstrijd en
Toussaint L’Ouverture
Toen
de Franse Revolutie in 1789, als eerste Europese mogendheid, de slavernij
afschafte, leidde dit te Saint Domingue tot een massale opstand onder leiding
van Toussaint L’Ouverture. In 1801 riep L’Ouverture dan ook de
onafhankelijkheid van Haïti uit, totdat
zijn revolutionaire en progressieve bewind door het Napoleontische regime
beëindigd werd.
De restauratie in
Frankrijk zorgde er voor dat de roep tot herstelling van de slavernij steeds
luider werd, en 22 000 soldaten werden naar het voormalige Saint-Domingue
gestuurd. Met Toussaint L’Ouverture in de Franse cel, kwam Jean-Jacques
Dessalines aan het hoofd van het vrije Haïti. Met behulp van tropische ziektes,
en een cynische vorm van historic justice
slaagden de Fransen er niet in om het land terug te veroveren, en werd Haïti uiteindelijk
officieel onafhankelijk in 1804.
Waar
Haïti vanaf haar onafhankelijkheid te maken kreeg met een gesaboteerd
economisch model, een de facto embargo met betrekking tot haar exportproducten,
en interne sabotage, werden de opeenvolging van leiders, gedwongen om het
arbeidsintensieve model te blijven volgen. Toen in 1825 het Ancien Régime in
Frankrijk besloot om Haïti de facto te onderwerpen aan een blokkade, luidde dit
de derde humanitaire crisis in.
Jean-Pierre Boyer, President van Haïti tussen
1818 en 1843, werd gedwongen om 150 000 000 franken te betalen in ruil voor het
openstellen van de handel. Toen in 1838, na 13 jaar gunboat diplomacy, en een continue economische sabotage, Boyer
besloot om te betalen, kwam de prijs neer op $150 miljard (in huidige
dollarkoers).
Deze gigantische kostprijs legde een hypotheek op de toekomst van
Haïti, en verhinderde de investeringen in humanitaire ontwikkelingsprogramma’s
zoals gezondheidszorg, onderwijs, en economische ontwikkeling. Rond 1838
betaalde Haïti ongeveer 30% van haar Bruto Binnenlands Product (BBP) aan
schuldafbetaling. Tegen 1900 was dit gestegen tot 80% van het BBP, wat een
volledige sclerose van de nationale ontwikkeling betekende.
Santo
Domingo van haar kant, werd onafhankelijk in 1821, maar ondanks de
Groot-Bolivariaanse Droom van José Nuñez de Caceres werd het land nooit deel
van Gran Colombia maar wel van Haïti. Toen de Dominicaanse Republiek in 1821
samenvloeide met Haïti, was deze strategische keuze er op gericht om onder de
rijkere en demografisch dicht bevolktere vleugels van Haïti te groeien.
Gedurende 22 jaar verbleef de Dominicaanse Republiek onder Haïtiaans bestuur,
tot de Onafhankelijkheidsoorlog in 1844. Het land ging zo de komende 77 jaar
in, vooral getekend door interne strijd, en een trage demografische groei. De
Dominicaanse Republiek werd bovendien het enige land dat in 1858 ‘vrijwillig’
terugkeerde onder het koloniale bestuur van Spanje. Haïti zag na de dood van
President Boyer het land afdalen tot een spiraal van politieke
onbestuurbaarheid, grotendeels gedreven door een gebrek aan economische armslag
om effectief beleid te realiseren.
Het Amerikaans Interventionisme en
Trujillo
In
respectievelijk 1915 en 1916, als actieve veruiterlijking van de Roosevelt Corollary,
vielen de V.S. Haïti en de Dominicaanse Republiek binnen, als reactie onder
andere op de stijgende economische inmenging van Europese mogendheden. De actie
had tot doel het consolideren van financiële- en handelsbelangen op het eiland.
Negentien jaar lang werd Haïti bestuurd door de Amerikanen, terwijl de
Dominicaanse Republiek 8 jaar onder hun controle bleef.
Toen
in 1930 de Dominicaanse Republiek te maken kreeg met een staatsgreep, kwam
Rafael Leonidas Trujillo Molina aan de oppervlakte. De dictator zou tussen 1930
en 1961 de verpersoonlijking worden van de vierde humanitaire crisis op
Hispaniola.
Zijn dictatoriaal bewind, met indirecte steun van de grote
geopolitieke machten, zou leiden tot het meest gewelddadige en repressieve
regime in heel Latijns Amerika, met naar schatting 100 000 duizend doden. Toen
in 1937 Trujillomet presidentieel
decreet de executie van de gehele Haïtiaanse bevolking van de Dominicaanse
Republiek eiste, en de El Corte genocide
(of Peterselie slachtpartij) meer dan 30 000 doden eiste, werden de fundamenten
van een xenofobische en racistische verhouding tussen de Dominicaanse Republiek
en Haïti gelegd.
Onder
het juk van Trujillo werd de influx van Haïtiaanse migrantenarbeiders naar de
Dominicaanse landbouw afgeremd, maar de Dominicaanse Republiek, had sinds het
ontstaan van de financiële moeilijkheden van Haïti een regelrechte inversie van
de machtsverhoudingen meegemaakt. Demografisch had het land Haïti bovendien
ingehaald, en ontwikkelde het zich aan een hoger tempo.
Papa Doc en Baby Doc
In
1957 werd in Haïti Dr. François Duvalier verkozen tot president. Hoewel de man
initieel zeer populair was, en revolutionaire black-nationalism ideeën trachtte te vertalen naar zijn beleid,
onder andere zich inspirerend op de werken van beroemde négritude-filosofen
zoals Sédar Senghor, Césaire en Fanon,
verloor hij al snel de pedalen.
Met het inschakelen van de beroemde tontons Macoutes ontketende Papa Doc een waar terreurbewind, en
zorgde hij er voor dat Haïti internationaal als paria werd gecatalogiseerd. De
terreur van Papa Doc kan zodoende beschouwd worden als de volgende humanitaire
crisis. Toen Jean-Claude “Baby Doc” zijn vader opvolgde in 1971, en zichzelf
benoemde tot President voor het leven, kwam er een bepaalde stabiliteit terug,
afgedwongen door middel van dezelfde stoottroepen.
Dominicaanse Transitie
In
1961 werd in de Dominicaanse Republiek Trujillo vermoord, nadat hij zelf geprobeerd
had om de Colombiaanse president Rómulo Betancourt te laten liquideren. Zijn
dood leidde tot een periode van politiek transitie waarin de eerste
democratische verkiezingen in het land georganiseerd werden in 1963.
Juan
Bosch, een progressieve democraat, in de stijl van Salvador Allende of Jacobo
Arbenz, won die verkiezingen maar kreeg evenwel direct tegenkanting van de
V.S., uit vrees voor de installatie van een Communistisch regime. De V.S.
bracht Joaquin Balaguer terug aan de macht. Hij had onder directe controle van
Trujillo als President geacteerd, en zou de komende 12 jaar de Dominicaanse
Republiek met harde hand regeren. Onder impuls van de Verenigde Staten werden
de mensenrechten en politiek en sociale rechten sterk beknot als onderdeel van
de isolatie politiek tegenover Cuba.
Vanaf
eind jaren ’70 begon de Dominicaanse Republiek zich actief in te schakelen in
de liberale wereld economie onder impuls van de PRD – De Dominicaanse
Revolutionaire Partij. Focus werd sterk gelegd op de landbouwsector en de
ontwikkeling van vrijhandelszones, naast uiteraard de gestage groei van het
toerisme.
Tot in 1996 bleef de PRD aan de macht totdat de PLD- Dominicaanse
Bevrijdings Partij met Leonel Fernandez het land de eenentwintigste eeuw
binnenbracht, met snelle economische groei, en volledige inschakeling in het
marktdenken. In 2012 werd Danilo Medina van de PLD verkozen op basis van een
platform met beloftes voor verdere investeringen in sociale programma’s en
onderwijs.
Richting Failed State
Na
de Duvalier periode kwam Jean-Bertrand Aristide aan de macht in algemene
verkiezingen, maar werd hij al snel van de macht verdreven door een
staatsgreep, die werd opgevolgd door een bezetting door de Verenigde Staten.
In
2004 verdreef de VS Aristide voor de tweede maal van de macht, na zijn tweede
mandaat, en ondanks het aan de macht komen René Préval (ook al President tussen
1996 en 2000) kreeg de Haïti te maken met politieke destabilisatie, en een
afdalen naar onbestuurbaarheid. In 2004 zette de MINUSTAH, of VN Stabilisatie
Missie in Haïti dan ook voet aan wal om continue controle uit te oefenen.
De
zesde humanitaire crisis die Hispaniola trof, en blijft treffen, onder andere
in 2004 met Jeanne, en in 2008 Fay, Gustav, Hanna en Ike, zijn de tropische
stormen en orkanen. Omwille van de locatie, en het gebrek aan effectieve
beleidsstrategieën zorgt elke krachtige storm in het Caraïbische bekken voor
een substantiële hogere menselijke prijs in Haïti dan in de Dominicaanse
Republiek. In 2004 en 2008 vielen er zo telkens meerdere duizenden doden en
honderdduizenden gewonden.
Toen op 12 januari 2010 Haiti getroffen werd door de
zwaarste aardbeving in de voorbije 200 jaar, werd een nieuw hoofdstuk
geschreven in de lijdensweg van de bevolking van de inwoners van Hispaniola.
Met meer dan 300 000 doden en meer dan 1,5 miljoen mensen ontheemd, werd dit
een van de verschrikkelijkste humanitaire catastrofes in de geschiedenis. Het
land is vijf jaar na datum nog steeds verre van hersteld van de onherroepelijke
schade die dit heeft aangericht zowel op menselijk als op infrastructureel
vlak. Haïti is een failed state.
Het laatste hoofdstuk in een verhaal
dat nog niet af is
Centraal
in de relatie tussen de Dominicaanse Republiek en Haïti bevindt zich de
migratie. Historisch, zoals aangegeven is er steeds sprake geweest van osmose
tussen de twee delen van hetzelfde eiland. Sinds Trujillo is deze relatie
onherroepelijk getekend door manifest racisme en xenofobie in de samenleving
jegens mensen van Haïtiaanse afkomst binnen de Dominicaanse Republiek. Dit vertaalt
zich in uitbuiting en sociale exclusie.
De Grondwet van 2010
Toen
in 2010 een nieuwe grondwet in voege trad in de Dominicaanse Republiek werd het
principe van ius solis, die de
nationaliteit verbindt aan de plek waar iemand geboren is, zelfs al gebeurt dit
in de illegaliteit, vervangen door ius
sanguinis.
Volgens deze nieuwe interpretatie werd een staatsburger van de
Dominicaanse Republiek verplicht om een wettelijke resident als ouder te
hebben. Hoewel de amendementen van 2010 de Dominicaanse nationaliteit erkende
van mensen geboren onder het ius solis-regime,
bestond er een duidelijke discriminatie vanwege de Dominicaanse autoriteiten
die geboorte certificaten op systematische wijze ontkenden aan kinderen geboren
van Haïtiaanse ouders.
Toen drie Haïtiaanse ouders dit voor het
Inter-Amerikaanse Hof voor de Rechten (IACHR naar Engelse naam) van de Mens
brachten, wezen de autoriteiten de beschuldigingen van de hand, en werd
verklaard dat de correcte documenten niet naar voor waren gebracht. De
Dominicaanse Republiek stelde in haar verdediging dat kinderen geboren op het
grondgebied evenwel recht hadden op de nationaliteit ongeacht de migratiestatus
van hun ouders.
Het IACHR besloot in de Yean
& Bosico beslissing dan ook dat de Dominicaanse Republiek de Inter-Amerikaanse
Conventie voor de Rechten van de Mens schond, door individuen geboren in de
Dominicaanse Republiek hun nationaliteit af te nemen, en verplichtte de staat
om een simpele, toegankelijke en redelijke procedure te ontwikkelen om de
Dominicaanse nationaliteit te verkrijgen. Als reactie hierop paste de
Dominicaanse Republiek de grondwet aan, en maakte het voor kinderen geboren van
illegale residenten onmogelijk om de Dominicaanse nationaliteit te verwerven.
In het debat wordt vaak de gewezen naar de economische druk die illegale
Haïtianen zouden zetten op de infrastructuur en sociale programma’s, hoewel een
culturele anti-Haïtiaanse retoriek mee aan de oorsprong ligt. Het toegevoegde
amendement hield zich a priori aan het principe van non-retroactiviteit, en
zocht er niet naar om de Dominicaanse nationaliteit in te trekken. De inclusie
van een nieuwe categorie, die van kinderen geboren van illegale residenten,
suggereerde dat illegale residenten niet noodzakelijk in transit zijn.
Juliana Deguis
Juliana Deguis
Pierre, geboren in 1984 in de Dominicaanse Republiek als kind van Haïtiaanse
ouders geëmigreerd in de jaren ’70, is het gezicht geworden van de strijd die
Dominicanen van Haïtiaanse origine voeren om erkend te worden. Toen zij in
2008, met haar geboortecertificaat een Identiteitsbewijs aanvroeg werd haar dit
geweigerd, en werd bovendien haar geboortecertificaat geconfisqueerd, met als
verklaring dat zij een Haïtiaanse naam had.
Na pogingen om via lokale
rechtbanken haar gelijk te halen, maar steeds op de lange baan geschoven te
worden bracht zij haar zaak voor het Grondwettelijk Hof gebaseerd op het
amendement aan de Grondwet van 2010. Het Grondwettelijk Hof, interpreteerde
evenwel een Grondwet van 1966 met als analyse dat illegale residenten in feite
“buitenlanders in transit zijn”. Zodoende werden de ouders van Mvr. Pierre
gecategoriseerd als illegale residenten, en werd haar het recht ontkend om de
Dominicaanse nationaliteit aan te vragen. De beslissing had evenwel
verstrekkende gevolgen.
Met terugwerkende
kracht schafte het Hof het burgerschap voor kinderen afkomstig van ‘illegale
migranten’ die voor de grondwetswijziging in 2010 het land waren binnen gekomen
af. Zodoende werd de situatie van de afstammelingen van Haïtianen steeds
complexer, met de dreiging dat tussen de 200 000 en 300 000 Haïtianen (de
volledige bevolking wordt op 500 000 geschat) het land uitgezet konden worden.
Vanuit de internationale gemeenschap kwam er reactie, onder ander door het
Inter-Amerikaans Hof voor de Rechten van de Mens, die de beslissing van het
Grondwettelijk Hof veroordeelde. De CARICOM, de regionale organisatie
bestaande uit vijftien Caraibische staten veroordeelde het decreet ook en keurde
het lidmaatschap van de Dominicaanse
Republiek af.
Het negeren van de
beslissing van het Inter-Amerikaanse Hof voor de Rechten van de Mens om het
begrip “in transit” te herdefiniëren en uit te breiden betekende nu dat
honderdduizenden plotseling staatloos geworden waren door de beslissing van het
Grondwettelijk Hof. Zij werden beschouwd “in transit“ te zijn, zonder
daarvoor in bezit te zijn van de Dominicaanse nationaliteit, noch die van
Haïti. Dit maakte het de facto
onmogelijk om te studeren, een job te vinden, een bankrekening te openen, of
zelfs te trouwen en hun kinderen te registreren.
169-14
In mei 2014 keurde president Danilo Medina een nieuwe naturalisatiewet goed, de
zogenaamde burgerschapswet. De nieuwe burgerschapswet 169-14
werd in mei 2014 gestemd als antwoord op de veroordelingen vanwege de
internationale gemeenschap aan het adres van de Dominicaanse overheid. Wet
169-14 creëert een regime waarin het burgerschap terug hersteld wordt van
diegenen die geboren zijn tussen 1929 en 2007 en geregistreerd staan in het
bevolkingsregister.
Zij die geboren zijn na 2007 en niet geregistreerd staan in
het bevolkingsregister worden zo verplicht zich te laten registeren als
vreemdelingen en zich dan aanmelden voor regularisatie en naturalisatie. Hoewel
de wet duizenden mensen het staatsburgerschap op deze wijze teruggeeft, betreft
het hier steeds een klein percentage van het totaal aantal personen die onder
het decreet vallen. De wet blijft bovendien gebaseerd op de illegale
veronderstelling dat zij die geboren werden in de Dominicaanse Republiek geen
burgers zijn, wat kan leiden tot het ontkennen van rechten.
Omdat
de wet eist dat diegenen die niet opgenomen zijn in het bevolkingsregister dit
moeten doen 90 dagen na het in voege treden van de wet, een periode die nadien
verlengd werd met nogmaals 90 dagen, tot maart 2015, blijkt dat velen
uitgesloten worden, met exponentieel zwaardere gevolgen voor de armsten die in
veraf gelegen gebieden wonen. Naast de grote instabiliteit die dit teweeg
brengt op sociaal vlak zorgt het afschaffen van de toekenning van toekomstig
staatsburgerschap voor generaties die nog geboren worden, voor een situatie van
staatloosheid.
Mensen
van Haïtiaanse origine zijn bovendien vaak het slachtoffer van
arbeidsschendingen aangezien ze actief zijn in de informele sector, of in de
arbeidsintensieve, en niet gereglementeerde landbouw. Het systeem van op ras
gebaseerde staatloosheid maakt bovendien uitbuiting mogelijk van
niet-gedocumenteerde werkers. Zo zijn er vooral in de suikerindustrie,
constructie en het toerisme ontelbare gevallen waar het minimumloon niet
gerespecteerd wordt, en minderjarigen tewerkgesteld worden. De arbeidsrechten
van minderjarigen kunnen bovendien niet correct toegepast worden zonder de
registratie van geboorteakten die zou toelaten om de leeftijd te verifiëren van
de werkers.
Deportatie
Recent
wordt de Dominicaanse Republiek in de greep gehouden door sterke
anti-Haïtiaanse tendensen, en is er zelfs een diplomatieke crisis ontstaan
tussen de twee landen, na het lynchen van een Haïtiaanse migrant in februari
2015.
Op
17 juni 2015, middernacht, liep de periode van registratie in het Plan voor
Regularisering af. Vertegenwoordigers van de civiele maatschappij en vakbonden
die Haïtiaanse arbeiders in de Dominicaanse Republiek vertegenwoordigen hebben
me geconfirmeerd dat van de 450 000 Haïtiaanse migranten die onder de
regularisatieverplichting vallen ongeveer de helft geregistreerd is geraakt.
Bovendien zijn er van deze groep slechts een verwaarloosbaar kleine groep, men
spreekt van niet meer dan 400 die reeds officiële documentatie hebben
ontvangen. Dit betekent dat 210 000
Dominicanen van Haïtiaanse origine in de komende dagen gedeporteerd kunnen
worden.
Er
wordt gewezen naar de moeilijke administratieve processen een chronisch gebrek
aan informatie, en een reële vrees voor racistische represailles, als reden
voor het moeizaam functioneren van het plan.
Het zoveelste Drama op Hispaniola
Op dit moment staat Hispaniola voor haar zoveelste
humanitaire crisis. Zoals zovele voorgaande is deze door de mens geprovoceerd. Duizenden,
misschien zelfs honderdduizenden Dominicanen van Haïtiaanse origine, velen
zonder enige familie in, of reële culturele band met, Haïti, dreigen in de
komende dagen en weken gedwongen naar de grens met Haïti overgebracht te
worden. Er is sprake van georganiseerde razzia’s die mensen in bussen moet
laden, en hen manu militari naar
interneringskampen dienen te brengen aan de grens. Ondanks onduidelijkheid hierover, want
er is ter plaatse veel paniek, en zodoende doen allerlei verhalen de ronde,
bestaat de zekerheid dat Haïti op geen enkel niveau in staat is om een influx
van staatlozen op te vangen, laat staan hen een menswaardig bestaan aan te
bieden.
De
Dominicaanse Republiek, achter welke juridische terminologie ze zich hier ook
moge beschermen, staat op het punt om, tegen het internationale recht in,
een massa staatlozen of apatriden te creëren. De mensenrechten waar deze
burgers, vaak al generaties lang wonend in de Dominicaanse Republiek, recht op
hebben, worden hen ontzegd. Omwille van haar eigen mensonterend migratiebeleid
spreekt de Europese Unie zich niet uit over het beleid van de Dominicaanse
overheid. Het gevolg is dat deze humanitaire crisis niet nieuwswaardig wordt
gevonden. De civiele samenleving, vakbonden, en mensenrechtenorganisaties ter
plaatse zullen proberen om te roeien met de riemen die ze hebben. Het zoveelste
drama op Hispaniola.