– 1 –
Wij liepen onze angst tegemoet.
Achter ons naderde iets nog veel groters.
Wij hadden geen moed, hadden gehoord hoe de stad…
maar wilden naar binnen voor de poort werd gesloten.
Wij hadden kinderen begraven,
hadden geleerd hoe een prooi zich redt
en onze schaamte voor een stuk brood afgelegd.
De erfhonden zwegen toen ze ons zagen.
Voor de poort wachtten laarzen en paarden.
Wij stuurden wie zwanger of ziek was vooruit
in de hoop ons op een wet te kunnen verlaten.
Men joeg hen terug, het maakte niets uit.
’s Nachts liepen wij door de riolen
onze angst tegemoet. Wij hadden geen hoop.
Maar achter ons naderde iets nog veel groters.
Wij moesten naar binnen, hoe dan ook.
– 2 –
Hoe konden zij dit begrijpen?
Aan land gegaan toen zij huizen zagen
en afleidden dat daar mensen woonden
aan wie men een brood kon vragen,
water, een bed, een bussel stro desnoods,
die wilden luisteren naar hun verhalen
met geduldige oren en een warm oog.
Maar welke god had deze wezens geschapen
die van hun angst de bewijzen vroegen,
hun wanhoop afwezen op grond van artikel zoveel?
Die hun boot weer de storm in joegen?
Hoe konden zij weten dat dit het deel
van de wereld was dat zich zat had gegeten
aan de tafels die zij waren ontvlucht?
Hoe konden zij hopen het brood te zien breken?
De huizen stonden verzadigd,
met volle vuilnisvaten, gestoord in hun rust.
En eisten dankbaarheid voor elke kruimel
van hun beschaving,
zich van geen schuld bewust.
– 3 –
Die onder ons zijn en niet bestaan
omdat de stempels ontbreken
zijn niet onder ons hoewel zij bestaan.
Ik heb er één een slaapplaats gegeven,
een man verminkt in eigen ogen:
huidskleur mislukt, glimlach verdacht.
Een man door zichzelf ingevuld
als verwacht: tweedehands, overbodig,
en toch uit op een leven, zomaar,
zonder reden, zonder bewijs te zijn opgejaagd,
gemarteld, bedreigd met de dood.
Alleen een vrouw en drie kinderen.
De vrouw ziek. Very sick.
Daarop had hij gehoopt.
Wij hadden weinig woorden. Genoeg
voor een bord, een bad, een bed voor de nacht.
Woorden die onder ons niet bestonden
omdat er geen plaats meer voor was.
Het
gedicht ‘Vluchtelingen’
werd gepubliceerd op zaterdag 20 juni 2015,
de Wereldvluchtelingendag, op de website van de Dichter
des Vaderlands via
http://www.dichterdesvaderlands.be/gedichten/.
Op dezelfde dag werd het gedicht onthuld
in De Gedachtenistuin
in Westouter, een initiatief over vluchtelingen vroeger en nu van de
Elfnovembergroep
uit Kemmel. Klik hier
voor meer info.
Een
organisatie van Poëziecentrum, VONK & Zonen, Maison de la Poésie
Namur, Maison de la Poésie d’Amay, fiEstival maelstrÖm, Midis de
la Poésie, Poème 2, De Morgen, Vers l’Avenir, GrenzEcho en Passa
Porta met de steun van het Prins Filip Fonds.