Het
behoort tegenwoordig tot de goede zeden om te fulmineren tegen de bankensector
als bron van alle kwaad. Daarbij wordt graag op de man gespeeld, zodat de
oplossing voor alle maatschappelijke problemen lijkt te bestaan in een morele
herbewapening van de bankier. Laat bankentypes goedzakken worden, en alles is
voor elkaar.
Een
belangrijk probleem wordt daarbij consequent over het hoofd gezien, en wel dat
van de eigendom en de ermee samenhangende machtsverhoudingen. Ook bij een
bankensector die geheel en al zou bestaan uit lieve mensen die niet zouden doen
aan bonussen, zouden die verhoudingen overeind blijven en werd het kapitalisme
niet aangetast. Juist door de fixatie op het bankkapitaal blijven algemene
eigendomsverhoudingen buiten schot, dreigen zij impliciet te worden
gerechtvaardigd. Franz Neumann merkte in Behemoth,
zijn studie van de financieel-economische structuur en praktijk van het
nationaalsocialisme, niet voor niets op dat een eenzijdige strijd tegen de
banken juist in een vorm van fascistisch kapitalisme kan uitmonden.
Zeker,
dat waren andere tijden, maar typerend is dat de heden geruchtmakende Thomas
Piketty een zwaardere belasting van rijken voorstaat als oplossing van
toenemende inkomensongelijkheid, zonder minstens te verdisconteren dat daarmee
de ontwikkelde staten profiteren van uitbuiting die multinationals voor het
heil van de zogenaamd postindustriële samenleving plegen op het proletariaat in
Verweggistan, liefst in landen waar een minimum aan democratie ontbreekt. Een
vergelijkbaar probleem kleeft de hedendaagse wijdverbreide roep om een
basisinkomen aan. Dat gaat hand in hand met een toenemende digitalisering van
de samenleving die mensen alhier werkloos maakt, maar zelf afhankelijk is van
uitermate goedkope arbeid, minstens voor het delven van de noodzakelijke
metalen voor de digitale industrie, en ook hier fundamenteel ongelijke
machtsverhoudingen intact laat.
Antisociaal
Alleen
daarom al is het goed dat Uitgeverij IJzer ons nu trakteert op een vertaling
van Wat is eigendom?, de klassieke
verhandeling van Pierre-Joseph Proudhon uit 1840. Klassiek is die alleen al,
omdat ze de eerste tekst is, waarin een auteur zich expliciet als anarchist
presenteert. Maar zeker ook is ze roemrucht vanwege de slagzin ‘Eigendom is
diefstal’, waarmee het boek opent, zonder verder overigens sloganesk te zijn. Wat is eigendom? bestaat vooral uit een
lange reeks analyses van kwesties rond eigendom, die moeten aantonen dat
eigendom een logische onmogelijkheid is.
Proudhon
volgt daarbij het juridische onderscheid tussen eigendom en bezit. De eigendom
is het domeinrecht: de eigenaar heeft de totale beslissingsbevoegdheid over al
diegenen die zich binnen zijn grondgebied ophouden, en geniet van hun arbeid de
financiële voordelen die zij zelf niet hebben. Het bezit is het recht op de
natuurlijke en industriële goederen die je nodig hebt om te leven. Proudhons
methode bestaat er nu in de ongerijmdheden aan het licht te brengen, die de
eigendom met zich meebrengt. De vele argumenten ter rechtvaardiging van de
eigendom wil hij niet rechtstreeks weerleggen, maar hij gebruikt ze om het
gelijkheidsprincipe te bewijzen dat haaks op de eigendom staat.
Daarbij
moet bedacht, dat gelijkheid en eigendom in de Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger uit 1789 tezamen met vrijheid en veiligheid
als de vier fundamentele mensenrechten op een lijn met elkaar werden geplaatst.
Proudhon wil aantonen dat de eigendom in dat rijtje niets te zoeken heeft. Waar
de andere drie sociaal zijn, is de eigendom antisociaal: als de aarde
collectief eigendom van de mensheid is, dan staan eigendom en maatschappij
haaks op elkaar. Het enige recht dat Proudhon aanvaardt, is dat van occupatie:
elk menselijk individu heeft recht op een lapje grond om in zijn
levensonderhoud te voorzien, en de omvang van dat lapje grond is enkel
afhankelijk van de veranderlijke omstandigheden van beschikbare ruimte en het
aantal mensen.
Autodidact
Met
tomeloze ijver werpt Proudhon zich dan op de diverse argumenten die voor de
eigendom in het veld zijn gevoerd. Aan die analyses is het grootste deel van
het boek gewijd. Ze zijn scherp en uitermate lucide, hoewel voor een hedendaags
lezer niet altijd even inzichtelijk. Waar ze primair betrekking hebben op het
Frankrijk van zijn tijd, waar de Industriële Revolutie nog achterbleef bij de
Engelse ontwikkelingen van dat moment, gaan ze uit van economische berekeningen
en wettelijke regels rond situaties van pacht. Die heeft niet iedereen meteen
paraat.
Bovendien
treedt Proudhon vaak in discussie met Franse rechtswetenschappers en economen,
van wie de namen toch niet altijd bekend zijn. Het bijgevoegde namenregister
vangt dit enigermate op, al blijven de verklarende teksten summier. Storend is
ook, dat de her en der opgevoerde Latijnse formules niet zijn vertaald. Pas
tegen het einde van de tekst gebeurt dit een enkele keer, maar alleen doordat
Proudhon dat in het origineel zelf doet. Zelfs in het notenapparaat (het
oorspronkelijke, aangevuld met noten van de vertaler) staan oorspronkelijke
noten onvertaald in het Latijn, en worden geen Nederlandse vertalingen
aangeboden: al met al een serieus tekort van deze op zichzelf lovenswaardige
editie.
Daarnaast
wordt Proudhons stijl gekenmerkt door een ijzig-ironische, welhaast
apodictische woede die de toegang tot het argument niet altijd bevordert. Soms
krijg je zelfs het gevoel, dat de proletarische autodidact die Proudhon was,
erg graag wil bewijzen, dat hij heus wel overweg kan met de ingewikkelde
problemen van de burgerlijke wetenschap.
Dwangmiddelen
Dit
neemt niet weg dat zijn argumenten vlijmscherp zijn. Proudhon voert ze
bovendien in alle consequentie door. Want als eigendom onrechtvaardig is, dan
is ze dat niet alleen in de verhouding landeigenaar-pachter, of
industrieel-arbeider, maar uiteindelijk ook in de verhouding staat-burger. De
bankenproblematiek komt zeker evengoed ter sprake, maar ook die staat hier in
het teken van de algemene problematiek van de eigendom, wat een dus veel verder
reikend tegengif impliceert dan goedheid van stoute bankiers verlangen. In
laatste instantie is niet geld het probleem, maar het beginsel dat iemand meent
grond te kunnen usurperen, daar regels voor op te stellen, waar anderen
(burgers van een staat dus ook) zich aan te onderwerpen hebben, akkoord moeten
gaan met de uitbuiting van hun arbeidskracht, via pacht dan wel belastingen.
Nu
kan men tegenwerpen, dat Proudhon schrijft vanuit een situatie waarin die
uitbuiting nog niet was opgevangen door sociaaldemocratische hervormingen. Maar
als we de door hem geschetste situatie extrapoleren, moeten we erkennen dat de
problematiek nog altijd geldt voor de eerder genoemden die in verre landen voor
onze welvaart zorgen, zonder zelf te kunnen beschikken over het door hen bewoonde
grondgebied waaraan zij voor ons metalen onttrekken. Daar geldt eens te meer
het volgens Proudhon uiteindelijke probleem van de eigendom: zij komt alleen
tot stand met dwang: ‘Zonder dwang is eigendom niets.’ De staat is de
uiteindelijke heiliging van dwangmiddelen. Zij beschikt over de fysieke wapenen
die de eigendom als ontkenning van gelijkheid in stand houden.
Proudhon
trekt daarbij, vooral in het meer algemeen gehouden vijfde en laatste
hoofdstuk, een duidelijke scheidslijn tussen de eigen positie en die van andere
contemporaine denkers ter linkerzijde. Deze collectivisten doen geen recht aan
de wezenlijke eigenschap van het menselijk individu: namelijk dat het zijn
eigen leven wil bepalen, zelf wil beschikken over de eigen spontaneïteit. Die
fundamentele gelijkwaardigheid van vrijheid en gelijkheid wordt door de
collectivisten (Saint-Simon, Fourier, zeker ook hun latere, dan evenzeer door
Proudhon gekritiseerde uitloper Marx) niet gegarandeerd: hun posities dreigen
het individu te verstikken in een algemene middelmatigheid, te onderwerpen aan
een nieuwe staat. Vrijheid is daarentegen de essentieel structurerende factor
voor maatschappelijke orde.
Werkbij
Vrijheid
fundeert de eerlijkheid in de verdeling van de mogelijkheden, zodra de eigendom
is afgeschaft ten faveure van het loutere bezit. Proudhon noemt de politiek dan
ook niet voor niets ‘de wetenschap van de vrijheid’. Het is precies daar, waar
het anarchisme zich onderscheidt van het communisme, bij Proudhon dus nog
collectivisme geheten.
Een
andere richtingwijzer voor het latere anarchistische denken (met name Kropotkin
en zijn Mutual Aid, maar ook een
hedendaags denker als John Zerzan), eens te meer belangrijk voor de algemene
ecologische situatie van de huidige tijd, bestaat in de diverse momenten waar
Proudhon onderzoekt hoe groot de verschillen tussen mens en dier nu werkelijk
zijn: volgens hem hooguit vloeiend zijn (let wel, in 1840, dus nog voor
Darwin).
Nu
heeft de modernste wetenschap zelfs zijn uiteindelijke criterium van verschil
inmiddels achterhaald: waar Proudhon nog gelooft dat bijvoorbeeld bijen geen
persoonlijkheid hebben, simpelweg doen wat ze doen omdat het instinct hen
drijft, is recent komen vast te staan dat zelfs insecten beschikken over zoiets
als individualiteit. Een dergelijk inzicht relativeert niet alleen de neiging
tot usurpatie van de natuur door de mensheid, maar zeker ook de uitbreiding
daarvan over andere mensen, oftewel hun reductie tot loutere werkbijen.
Berouw
Vanuit
historisch perspectief beschouwd, stemt Proudhons gepassioneerde slotakkoord
deels droevig. Hij stelt vast dat hij de eigendom nu voorgoed heeft overwonnen,
en dat zijn studie de kiem zal planten die leiden zal tot de dood van eigendom:
‘vroeg of laat zullen daar privileges en eigendom verdwijnen’. Jammer genoeg
gaat het vooralsnog eerder om laat dan vroeg. Het zal nog wel even duren
voordat de ‘tot wanhoop gedreven’ jonge man, die door Proudhon is geïnspireerd geraakt, de machthebber zo ver weet te brengen dat
hij er als eerste naar ‘verlangt al zijn fouten goed te maken’, opdat hij kan
worden vergeven ‘vanwege de gretigheid van zijn berouw’. Proudhon hoopt dat nog
te bereiken door de inzichtelijkheid van de eigen wetenschappelijkheid en de
goedheid van God als God van de vrijheid, God van de gelijkheid.
De
machthebbers, of ze nou kapitalistisch of collectivistisch waren, zijn tot op
heden echter niet erg bevattelijk voor berouw gebleken. Vrijheid wordt nog
altijd onderworpen aan hetzij de eisen van de gelijkheid, hetzij de eisen van
de eigendom. De vraag hoe dit te boven te komen, zonder zelf te vervallen tot
dwang, blijft de centrale uitdaging van anarchistische theorievorming.
Maar
om die hele problematiek onder ogen te zien, is het een goede zaak dat de
centrale brontekst van het anarchisme, ook nog voorzien van een mooie inleiding
door anarchisme-kenner Thom Holterman, eindelijk in het Nederlands beschikbaar
is. Daarbij moeten we een ding niet vergeten: het arbeiderszelfbestuur uit de
dagen van de Spaanse Burgeroorlog heeft aangetoond dat een leven zonder eigendom
in principe mogelijk is.
Pierre-Joseph Proudhon: Wat is eigendom? Vertaling door Zsuzsó Pennings. Uitgeverij IJzer,
Utrecht. ISBN 978 90 8684 108 0.