"De wereld op zijn kop leert ons de realiteit te ondergaan in plaats van ze te veranderen, het verleden te vergeten in plaats van ernaar te luisteren en de toekomst te aanvaarden in plaats van ze zelf te verbeelden. In de school van de angst zijn onmacht, geheugenverlies en onderwerping verplichte vakken." Eduardo Galeano (1940-2015)
Eduardo Galeano

Eduardo Galeano’s ‘leerstoel van de angst’

Eduardo Galeano (1940-2015) laat een monumentaal oeuvre na. 'Patas arriba. La escuela del mundo al revés' (1998), vertaald in 'Ondersteboven' (2004), beschrijft een wereld op zijn kop, waar onrecht de norm is en recht de grote uitzondering. Dit is een uittreksel uit het hoofdstuk 'Leerstoel van de angst'.

dinsdag 14 april 2015 16:09
Spread the love

 

‘Justitie is als een slang: zij bijt alleen mensen op blote voeten.’ (Monseigneur Oscar Arnulfo Romero, aartsbisschop van San Salvador, vermoord in 1980)

In een wereld die de voorkeur geeft aan veiligheid boven gerechtigheid zijn er steeds meer mensen die het offer van de gerechtigheid op het altaar van de veiligheid toejuichen. De ceremonieën worden in de straten van de steden gehouden. Iedere keer dat een misdadiger wordt neergeschoten, voelt de maatschappij een beetje verlichting tegenover
de ziekte die haar belaagt. De dood van elke schooier heeft een farmaceutisch effect op de mensen van fatsoen. Farmaceutisch komt van het Griekse woord pharmakos, de naam die de Grieken aan de menselijke slachtoffers van de in kritieke tijden aan de goden opgedragen offers gaven.

Halverwege 1982 deed zich in Rio de Janeiro een routinegebeurtenis voor: de politie schoot een van diefstal verdachte man dood. Hij werd in de rug geschoten, zoals gewoonlijk gebeurt wanneer de dienaren van de wet uit zelfverdediging schieten en de zaak verdween in het archief. In zijn rapport legde de chef uit dat de verdachte ‘een echte sociale “microbe” was’, die ‘door zijn dood absolutie op deze planeet had gekregen’. De kranten, de radiostations en de televisie in Brazilië omschrijven misdadigers vaak met woorden die uit de geneeskunde en de dierkunde zijn gehaald: ‘virus, kanker, sociale besmetting, dieren, gedierte, insecten, wilde beesten’ en ook ‘kleine beesten’ wanneer het kinderen betreft. De daarmee aangeduide mensen zijn altijd armen. Wanneer ze dat niet zijn, staat het bericht op de voorpagina: ‘Jongen die na diefstal stierf, kwam uit de middenklasse’, kopte het dagblad Folha de Sâo Paulo in de editie van 25 oktober 1995.

Zonder de talrijke slachtoffers van de parapolitionele groeperingen mee te tellen doodde de politie van de staat Sâo Paulo ‘officieel’ vier mensen per dag, hetgeen aan het eind van het jaar een totaal opleverde dat vier keer zo hoog was als alle doden van de militaire dictatuur, die vijftien jaar in Brazilië heerste. Eind 1995 kregen de politieagenten van Rio de Janeiro, die met ‘moed en durf’ waren opgetreden, salarisverhoging. Deze verhoging werd onmiddellijk in een andere verhoging vertaald: het aantal doodgeschoten ‘vermoedelijke misdadigers’ schoot omhoog. ‘Het zijn geen burgers, het zijn bandieten’, verklaarde generaal Nilton Cerqueira, een topfiguur van de onderdrukking tijdens de militaire dictatuur en nu verantwoordelijk voor de openbare veiligheid in Rio de Janeiro. Hij is altijd de mening toegedaan geweest dat een goede soldaat en een goede politieagent eerst schieten en dan vragen stellen.

Sinds de aardschok van de Cubaanse Revolutie van 1959 hadden de Latijns-Amerikaanse strijdkrachten hun koers gewijzigd. Van de verdediging van de grenzen van elk land, wat hun traditionele taak was, waren zij overgestapt op een ander beleid en zij hielden zich bezig met de ‘interne vijand’, het guerrillaverzet en zijn talloze broedplaatsen, want dat eiste de verdediging van de vrije wereld en de democratische orde. Door deze doeleinden geïnspireerd maakten de militairen in vele landen een eind aan de vrijheid en de democratie. Alleen al in de vier jaar tussen 1962 en 1966 vonden in Latijns-Amerika negen staatsgrepen plaats; en in de jaren daarna gingen de mannen in uniform door met het omverwerpen van burgerlijke regeringen en het afslachten van mensen, zoals de catechismus van de doctrine van de nationale veiligheid voorschreef. De tijd is verstreken, de burgerlijke orde is hersteld. De vijand is nog steeds ‘intern’, maar is niet meer dezelfde van vroeger. De strijdkrachten zijn gaan deelnemen aan de strijd tegen de zogeheten ‘gewone misdadigers’. De doctrine van nationale veiligheid wordt vervangen door de hysterie van de openbare veiligheid. Over het algemeen bevalt het militairen absoluut niet tot de categorie van politieagent te worden verlaagd, maar de werkelijkheid eist het.

Tot zo’n dertig jaar geleden had de gevestigde orde vijanden van allerlei kleuren gehad, van bleekroze tot vuurrood. De activiteiten van kippendieven en messentrekkers in de sloppenwijken trokken slechts de aandacht van de lezers van de pagina’s met politieberichten, de verslinders van gruwelijkheden en de deskundigen op het gebied van de criminologie. Maar nu is de zogenoemde ‘gewone misdaad’ een universele obsessie. Het vergrijp is gedemocratiseerd en ligt binnen het bereik van iedereen: velen begaan het, allen ondergaan het. Een dergelijk gevaar vormt de vruchtbaarste inspiratiebron voor politici en journalisten, die luidkeels een harde hand en de doodstraf eisen; en het draagt ook bij aan het burgerlijke succes van sommige hoge militairen. De collectieve angst, die democratie op één lijn stelt met chaos en onveiligheid, is een van de mogelijke verklaringen voor het succesvolle verloop van de politieke campagne van enkele Latijns-Amerikaanse generaals. Tot een aantal jaren geleden hadden die militairen een bloedige dictatuur uitgeoefend of er op hoog niveau een hoofdrol in gespeeld, maar vervolgens wierpen zij zich met de verrassende steun van het volk in de democratische strijd. Generaal Ríos Montt, de engel des doods van de Indianen in
Guatemala, stond in de opinieonderzoeken bovenaan toen zijn kandidatuur voor het presidentschap werd verboden en hetzelfde gebeurde met generaal Oviedo in Paraguay. Generaal Bussi, die het zweet zijns aanschijns op Zwitserse banken deponeerde terwijl hij verdachten ombracht, werd als gouverneur van de Argentijnse staat Tucumán gekozen en herkozen; en een andere geüniformeerde moordenaar, generaal Banzer, werd beloond met het presidentschap van Bolivia.

Technici van de Interamerikaanse Ontwikkelingbank, die leven en dood in geld kunnen vertalen, hebben berekend dat Latijns-Amerika per jaar 168 miljard dollar verliest door de groei van de misdaad. Wij winnen het wereldkampioenschap misdaad. Het aantal moorden in Latijns-Amerika is zes keer zo hoog als het wereldgemiddelde. Als de economie net zo snel zou groeien als de misdaad, zouden wij de rijkste mensen op aarde zijn. Vrede in El Salvador? Welke vrede? In een tempo van één moord per uur verdubbelt El Salvador het geweld van de ergste jaren van de oorlog. In Colombia, Brazilië en Mexico is ontvoering de meest lucratieve industrie. In onze grote steden kan niemand als normaal worden aangemerkt, die niet ten minste één poging tot inbraak heeft meegemaakt. In Rio de Janeiro vinden vijf keer zoveel moorden plaats als in New York. Bogotá is de hoofdstad van het geweld, Medellín is de stad van de weduwen. De elite van de politie, leden van de ‘speciale groepen’, zijn begonnen in de straten van sommige Latijns-Amerikaanse steden te patrouilleren: zij zijn van top tot teen voor de derde wereldoorlog uitgerust. Zij hebben een infrarode nachtkijker, een koptelefoon, een microfoon en een kogelvrij vest; aan hun riem dragen zij capsules met agressieve
chemicaliën en munitie; ze hebben een snelvuurgeweer in de hand en een pistool op het bovenbeen.

In Colombia blijven zevenennegentig op de honderd misdaden onbestraft. Even groot is de straffeloosheid in de sloppenwijken van Buenos Aires, waar de politie tot voor kort de meeste energie aan het beoefenen van de misdaad en aan het fusilleren van jongeren besteedde: vanaf het herstel van de democratie in 1983 tot halverwege 1997 had de politie 314 jongens met een verdacht voorkomen doodgeschoten. Eind 1997, ten tijde van de reorganisatie van de politie, berichtte de pers dat er vijfduizend geüniformeerden op de loonlijst stonden, maar dat niemand wist waar zij waren of wat zij deden. In dezelfde tijd bleek uit enquêtes dat de ordetroepen aan beide zijden van de Río de la Plata een slechte reputatie hadden: weinig Argentijnen en Uruguayanen waren bereid voor een ernstig probleem een beroep op de politie te doen. Zes op de tien Uruguayanen keurden rechtspraak door eigenrichting goed en een aantal van hen was lid geworden van de Schietvereniging.

In de Verenigde Staten zeggen vier op de tien burgers in de opinieonderzoeken dat zij hun dagelijkse routine hebben gewijzigd als gevolg van de criminaliteit en ten zuiden van de Río Bravo wordt net zoveel over diefstallen en overvallen gesproken als over voetbal en het weer. De industrie van de openbare mening gooit olie op het vuur en levert een fikse bijdrage aan het veranderen van de openbare veiligheid in een openbare obsessie; maar het dient te worden erkend dat het de werkelijkheid is die nog het meest helpt. En de werkelijkheid zegt dat het geweld nog sterker groeit dan de statistieken laten zien. In veel landen doen de mensen geen aangifte, omdat zij niet in de politie geloven of er bang voor zijn. De Uruguayaanse journalistiek noemt de bendes die sensationele overvallen plegen ‘superbendes’ en ‘polibendes’ wanneer politieagenten er deel van uitmaken. Negen van de tien Venezolanen geloven dat de politie steelt. In 1996 gaf de meerderheid van de agenten in Rio de Janeiro toe dat zij voorstellen tot omkoping hadden gekregen, terwijl een van hun chefs als zijn mening te kennen gaf dat ‘de politie in het leven was geroepen om corrupt te zijn’ en dat dit de schuld was van een maatschappij ‘die een corrupte en gewelddadige politie wil’.

Een naar Amnesty International gelekt intern politierapport onthulde dat agenten zes van iedere tien delicten in de Mexicaanse hoofdstad pleegden. Om over een jaar gerekend honderd misdadigers te pakken, zijn in Washington veertien agenten nodig, in Parijs vijftien, in Londen achttien en in Mexico Stad twaalfhonderd vijfennegentig. In 1997 gaf de burgemeester het toe: ‘Wij hebben toegestaan dat agenten zich buitensporig hebben laten omkopen.’ ‘Buitensporig?’ vroeg vraagal Carlos Monsiváis, ‘Wat is er met ze aan de hand? Zijn ze nu corrupt of doen ze net of ze fatsoenlijk zijn? Zet ze aan het werk.’

In deze tijd wordt alles geglobaliseerd en lijkt alles op elkaar: de kleding, het eten, het gebrek aan eten, de ideeën, het gebrek aan ideeën en ook het misdrijf en de angst voor het misdrijf. In de hele wereld neemt de misdaad sneller toe dan de cijfertjes vertellen, ook al vertellen ze heel veel: sinds 1970 is het aantal geregistreerde delicten drie keer zo snel toegenomen als de wereldbevolking. Terwijl het consumentisme het communisme in de Oost-Europese landen begroef, nam het dagelijkse geweld even snel toe als de lonen daalden: in de jaren negentig verdrievoudigde het in Bulgarije, in de Tsjechische Republiek, in Hongarije, in Estland, Letland en Litouwen. De georganiseerde misdaad en de gedesorganiseerde misdaad hebben zich van Rusland meester gemaakt, waar de jeugdcriminaliteit bloeit als nooit tevoren. ‘Vergetenen’ heten de kinderen die langs de straten van de Russische steden zwerven: ‘Wij hebben honderdduizenden thuisloze kinderen’, erkende president Boris Jeltsin aan het eind van de vorige eeuw.

In de Verenigde Staten werd de angst voor overvallen op een wel zeer welsprekende manier vertaald in een wet, die eind 1997 in de staat Louisiana werd afgekondigd. Die wet geeft iedere automobilist het recht degene te doden die probeert hem te beroven, ook als de dader ongewapend is. De schoonheidskoningin van Louisiana maakte op de televisie met alle tanden van haar glimlach reclame voor deze nieuwe methode om overlast te voorkomen. Intussen was de populariteit van de burgemeester van New York, Rudolph Giuliani, die de misdadigers met zijn nultolerantiebeleid stevig aanpakte, spectaculair gestegen. In New York ging het aantal delicten even snel omlaag als dat het aantal aangiften wegens bruut optreden van de politie steeg. De beestachtige repressie, een door de media zeer geprezen toverdrank, ontlaadde zich wreedaardig over de negers en andere ‘minderheden’ die de meerderheid van de bevolking van New York uitmaken. De nultolerantie kreeg al snel een voorbeeldfunctie voor de Latijns-Amerikaanse steden.

Presidentsverkiezingen in Honduras, 1997: de misdaad is het centrale thema in de redevoeringen van alle kandidaten en allen beloven veiligheid aan een met afschuw voor de wandaden vervulde bevolking. Kamerverkiezingen in Argentinië, hetzelfde jaar: kandidate Norma Miralles verklaart zich voorstander van de doodstraf, als die maar niet zonder pijn wordt voltrokken: ‘Het stelt weinig voor een veroordeelde te doden, als hij niet lijdt.’ Kort daarvoor had de burgemeester van Rio de Janeiro, Luiz Paulo Conde, gezegd dat hij de voorkeur gaf aan levenslange gevangenisstraf of aan dwangarbeid omdat de doodstraf het nadeel had ‘dat het heel snel voorbij was’.

Geen wet is bestand tegen de invasie van wie buiten de wet leven: de bevreesden vermenigvuldigen zich en kunnen gevaarlijker zijn dan het gevaar dat hen vrees inboezemt. Niet alleen degenen die in overvloed leven voelen de bedreiging. Dat doen ook de velen die gebrek lijden, armen die te lijden hebben van de klauwen van andere armen, die nog
armer en wanhopiger zijn dan zijzelf. ‘Jongen die sinaasappel steelt, levend verbrand door razende menigte’ koppen de kranten: tussen 1979 en 1988 berichtte de Braziliaanse pers over 272 lynchpartijen, blinde woede van armen tegen armen, woeste wraaknemingen door mensen die geen geld hadden om de politie voor hun diensten te betalen. Arme waren ook de bedrijvers van de 52 lynchpartijen die zich in 1997 in Guatemala voordeden, net als die van de 166 gevallen die tussen 1986 en 1991 op Jamaica plaatsvonden. In diezelfde vijf jaar schoten schietgrage Jamaicaanse politieagenten meer dan duizend verdachten dood: uit een later gehouden enquête bleek dat een derde deel van de bevolking van mening is dat misdadigers opgehangen moeten worden, omdat de wraak van het volk, noch het geweld van de politie het gewenste resultaat oplevert. In 1997 in Rio de Janeiro en Sâo Paulo gehouden opinieonderzoeken onthulden dat meer dan de helft van de mensen het lynchen van boosdoeners ‘normaal’ vindt.

Volksvijand 1: In april 1997 werden de Braziliaanse televisiekijkers uitgenodigd om te stemmen: welk einde verdiende de jonge dader van een roofoverval? Een overweldigende meerderheid was voor afmaken: er waren twee keer zoveel stemmen voor de doodstraf als voor een gevangenisstraf.

Volgens onderzoekster Vera Malaguti heeft volksvijand nummer één het volgende profiel: achterkleinzoon van slaven, woont in een sloppenwijk, kan niet lezen, is weg van funkmuziek, gebruikt drugs of leeft ervan, is arrogant en gewelddadig en vertoont geen enkel teken van berusting.

Een flink deel van de bevolking juicht ook, openlijk of in stilte, de doodseskaders toe, die met de gebruikelijke deelname of medeplichtigheid van politie en militairen de doodstraf voltrekken, hoewel de wet dat niet toelaat. In Brazilië begonnen zij met het doden van guerrillero’s. Daarna van volwassen misdadigers. Daarna van homoseksuelen en bedelaars. Daarna van jongeren en kinderen. Silvio Cunha, voorzitter van een vereniging van winkeliers, zei in 1991: ‘Door een jonge krottenwijkbewoner te doden bewijst men de maatschappij een dienst.’

Volksvijand 2: Begin 1998 maakte journalist Samuel Blixen een veelzeggende vergelijking. De buit van vijftig door de meest opzienbarende misdaadbendes van Uruguay gepleegde roofovervallen bedroeg vijf miljoen dollar. De buit van twee zonder geweren of pistolen door een bank en een financier gepleegde overvallen bedroeg zeventig miljoen dollar.

In Colombia begonnen de doodseskaders, die zeggen dat zij ‘groepen voor sociale schoonmaak’ zijn, ook met het doden van guerrillero’s, maar nu doden zij iedereen, in dienst van winkeliers, grondbezitters of wie hen maar wil betalen.Velen van hun leden zijn politieagenten en militairen zonder uniform, maar ook trainen zij beulen van jeugdige leeftijd. In Medellín functioneren een paar scholen voor huurmoordenaars, die jongens van vijftien jaar gemakkelijk verdiend geld en flinke opwinding bieden. Deze jongens, die getraind zijn in het handwerk van de misdaad, schieten soms in opdracht andere jongens dood, die net zo uitgehongerd zijn als zijzelf. Armen tegen armen, zoals gewoonlijk: de armoede is een te kleine deken en iedereen trekt hem naar zijn kant. Maar de slachtoffers kunnen ook prominente politici of bekende journalisten zijn. Het gekozen doelwit heet ‘hond’ of ‘pakket’. De jonge moordenaars krijgen voor hun werk betaald overeenkomstig de belangrijkheid van hun ‘hond’ en het risico van de operatie. Vaak werken de verdelgers onder bescherming van de wettige dekmantels van ondernemingen die veiligheid verkopen. Eind 1997 gaf de Colombiaanse regering toe dat het land over dertig inspecteurs beschikte om drieduizend bedrijven voor particuliere
veiligheid te controleren. Een jaar eerder had er een voorbeeldige inspectie plaatsgevonden: op één tocht, die een week duurde,- controleerde een inspecteur vierhonderd ‘zelfverdedigingsgroepen’.

Hij trof niets bijzonders aan…

© 1998 Eduardo Galeano © 2004 EPO
(vertaling)

Creative Commons

dagelijkse newsletter

take down
the paywall
steun ons nu!