Opinie - Vlaamse Dienst Speelpleinwerking

Onderwijs baas over speelpleinwerk

Zitten kinderen binnenkort twaalf maanden in de schoolbanken? Deze paasvakantie vindt het Brusselse speelpleinwerk voor het laatst in zijn huidige vorm plaats. Vanaf de zomer ligt de organisatie van de acht VGC-speelpleinen niet langer bij de jeugddienst, maar bij lokale scholen, ondersteund door het Onderwijscentrum Brussel (OCB). Met een nadruk op pedagogische doelstellingen, zoals kennisverlies tegengaan en taalstimulering.

donderdag 9 april 2015 11:11
Spread the love

De
Vlaamse Dienst Speelpleinwerk (VDS) en de vrijwilligers van de huidige speelpleinploegen
willen betrokken worden en zijn bezorgd dat het jeugdwerkprincipe, de
toegankelijkheid en het hoofddoel van speelpleinwerk, spelen om te spelen, op
de achtergrond verdwijnen.

Is dit nog
speelpleinwerk?

Op 23
juli 2014 keurde de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) haar
bestuursakkoord goed. Dat akkoord schuift speelpleinwerk naar voor als nieuwe
verbinding tussen vrije tijd en schooltijd. Zoals Guy Vanhengel, collegevoorzitter bevoegd voor onderwijs, het formuleert: “Men streeft naar een pedagogische omkadering
van de speelpleinwerking. Het aanbod moet bijdragen tot maximale
ontwikkelingskansen, sociale vaardigheden en moet de taalontwikkeling van de
kinderen ondersteunen. Als we als overheid investeren in mensen,
infrastructuur, materiaal en middelen, dan vinden we ook dat er op een fijne
manier moet kunnen worden gespeeld, en niet dat er van ’s morgens tot ’s avonds ‘vrij spel’ is. Professionalisering en deskundigheid zijn prioritair”.

Een principiële
keuze waar de Vlaamse Dienst Speelpleinwerk (VDS) en vrijwilligers van de
huidige acht speelpleinploegen niet akkoord mee kunnen gaan.

Wederzijdse samenwerking

De nieuwe ‘speelpleinwerking’ moet volgens de VGC
worden gezien in het kader van een nieuwe kijk op een brede schoolwerking als
hefboom voor maximale ontwikkelingskansen voor kinderen en jongeren. Door samen
te werken wil men een brede leer- en leefomgeving creëren in de vrije tijd en
op school. Vandaag speelt 1 op de 3 speelpleinwerkingen in Vlaanderen en
Brussel op een school. We kunnen dan ook alleen maar toejuichen dat lokale
samenwerkingsverbanden worden opgezet die een win-win-situatie voor élke
betrokken partij opleveren.

We stellen echter vast dat de VGC in Brussel het
concept brede school vooral als hefboom gebruikt om eenzijdig de uitdagingen
binnen het Brusselse Nederlandstalige onderwijs te dienen, maar voorbijgaat
aan de laatste zin van de brede school-definitie: “Er wordt gestreefd naar
onderlinge versterking, aanvulling en verrijking, maar met behoud van de
eigenheid van de partners.” 

Spelen om te leren?

De
basisfunctie van een speelpleinwerking is spelen om te spelen. Spelen is het
doel op zich. Er hoeft op het speelplein niet gespeeld te worden om iets te
leren, al is dat uiteraard inherent aan (samen) spelen. Hoe meer het spelen
door kinderen zélf wordt ingevuld, hoe groter de kans op echte sociale
interactie, taalontwikkeling, grenzen verleggen… Leerkansen mogen echter niet
het vertrekpunt zijn. Vooraf doelen bepalen leidt tot een gestructureerd en
beperkt aanbod vanuit begeleiders dat kinderen gewoon uitvoeren. Dat is net
waar spelen niét om draait.

Spelen is die vrije tijd die kinderen zélf en ‘zonder agenda’
vorm kunnen geven. Tijdens het spelen hebben kinderen – eindelijk – de kans om te
experimenteren en gewoon kind te zijn. Denk maar aan verborgen in ’n geheim
hoekje een kamp maken en plannen smeden. Luieren en strips lezen in de hangmat.
Lekker niet meedoen met het aanbod of zandtaartjes te maken en die dan te
verkopen aan vriendjes of je lievelingsanimator.

Kinderen weten heel goed wat écht spelen is, zo blijkt
ook uit recent onderzoek[1].
Tijdens het spelen kiezen kinderen liefst wat ze spelen, met wie en hoe. Dit is
ook de invulling die de Verenigde Naties (VN) geeft aan spelen in het Kinderrechtenverdrag,
niet de minste beleidstekst…

Het “vrij spel” dat minister Vanhengel met weinig respect afschildert als niet kwaliteitsvol,
noemt de VDS een “open speelaanbod”. Het concept berust op keuze én variatie en
het aanbod bestaat uit een combinatie van activiteiten, speelhoeken en spontaan
spelen. Kinderen stellen hun speelmenu à la carte samen en genieten van échte
vrije tijd, een synoniem voor je goesting doen ver weg van schoolse
eindtermen!  

Meer nog, binnen de
vakantiecontext waarin speelpleinwerk zich afspeelt, is een open speelaanbod
volgens de VDS de beste garantie om speelkansen te optimaliseren en élk kind speelplezier te bieden. Laat
vrije tijd van kinderen échte vrije tijd zijn!


Tot 80% van de plaatsen is voorbehouden,
inschrijven per week

Speelpleinwerk kenmerkt zich door de hoge graad van openheid en streeft een zo laag mogelijke drempel na. Deze
openheid vertaalt zich in de praktijk in een openheid naar deelname, gebruiksfrequentie, lage
kostprijs en toegankelijkheid
voor alle kinderen. Het nieuwe ‘speelpleinwerk’ in Brussel reserveert tot 80%
van de plaatsen voor kinderen die ingeschreven zijn in de organiserende school.
Speelpleinwerk zou voor élk kind toegankelijk moeten zijn, los van in welke
school je toevallig bent ingeschreven.

Het op ‘den bots’ beslissen of je zin hebt om naar het speelplein te trekken,
wordt in de kiem gesmoord door een systeem van vooraf inschrijven per week. “Er
wordt gewerkt met inhoudelijke weektrajecten en het is dan ook belangrijk dat
de ouders en de kinderen zich engageren voor minimum één volledige week
aanwezigheid”. Openheid is ver zoek, de focus is wel duidelijk. Ouders mogen zich
op vrijdagmiddag verwachten aan een toonmoment waarin duidelijk wordt dat de kinderen
goed gespeeld hebben. Of is het eerder goed gepresteerd?

Personeel op het speelplein

“Personeel op het speelplein”, zo staat het letterlijk
gekopt in de nieuwe visietekst van de VGC. Waar is de jeugdwerkfilosofie van
het speelpleinwerk? Op de Raad van de VGC op 16 januari stelt minister Vanhengel: “Iedereen zal wel beseffen
dat de speelpleinwerkers niet de best betaalde vakantiejobs hebben. Toch vind
ik dat die speelpleinwerkers aan waardering verdienen. Als hun vergoeding te
laag ligt, dan wordt dat problematisch. Als het budgettair haalbaar is, moeten
we die vergoeding verhogen. Dat kan bijdragen tot de waardering.”

De belangrijkste motivatie om als animator op een speelplein aan de slag te
gaan, is ‘goesting’, om het met een
mooi Vlaams woord te zeggen. Goesting om met vrienden vorm te geven aan je
speelplein, maar evengoed de kans krijgen om zelf initiatief te nemen en op je
bek te gaan. Goesting om mee met de kinderen kampen te bouwen, in de modder te
rollen en hun een echt vakantiegevoel te bezorgen. Dát is echte waardering!

Geen van de bestaande speelpleinploegen pleit momenteel
voor een verhoging van de huidige vergoeding. In de nieuwe ‘speelpleinwerking’
krijgen jongeren een hogere vergoeding, met als verwachting dat ze zich meer
gaan engageren. Niets
is minder waar. Hoe hoger het loon, hoe groter de kans op een
‘loon-naar-werk’-mentaliteit waar de begeleiders hun taak als een job gaan
ervaren. Ze ‘staan’ niet op het speelplein, ze ‘werken’ er.

De
speelpleinjongeren pleiten des te meer voor betrokkenheid en inspraak bij het
nieuwe concept. Deze jongeren spenderen hun eigen vrije tijd aan
speelpleinwerk, tijdens de werkingsperiode en onbezoldigd doorheen het jaar. In
tal van werkgroepen wordt er maand na maand gesleuteld aan kwalitatief
speelpleinwerk. De jarenlange expertise van deze jongeren negeren bij de
vormgeving van een nieuw concept, getuigt van een gebrek aan waardering.

Het zijn deze jongeren die net de experten ter zake zijn. In de nieuwe
‘speelpleinwerking’ wordt gekozen voor professionele ervaring en deskundigheid.
In concreto wordt de dagdagelijkse leiding gelegd bij leerkrachten, laatstejaarsstudenten
van de lerarenopleiding, geattesteerde hoofdanimatoren, brede
school-coördinatoren en coördinatoren van de IBO’s. Het is dom om te geloven
dat jeugdwerk en professionaliteit niet zouden samengaan. Maturiteit en
verantwoordelijkheid hebben niet enkel met leeftijd of kwalificaties te maken.
Het jeugdwerk is bezig met kwaliteit en opleiding van de speelpleinploegen.
Denk maar aan de cursussen animator en hoofdanimator die op maat van de jongeren
gegeven worden. Kortom: jongeren zijn volwaardige partners die mits goede
ondersteuning en met ruimte om te experimenteren het speelpleinwerk kwalitatief invullen, op maat
van kinderen in hun vrije tijd.

We stellen vast dat er per speelpleinwerking minimaal twee hoofdanimatoren worden
aangesteld, waarvan minimum één een leerkracht is van de school. Ik weet niet
of u graag op vakantie gaat met uw baas? Wij niet!” Dat is echter wel wat men
met dit uitgangspunt in het nieuwe Brusselse verhaal letterlijk doet. Kinderen
en leerkrachten zien elkaar twaalf maanden per jaar. We vragen ons af hoe
leerkrachten zullen omgaan met hun dubbele rol van leerkracht tijdens de
schooluren en animator in de vakantietijd. We hopen in elk geval dat kinderen
binnenkort niet twaalf maanden op de schoolbanken zitten! 

Inspraak en betrokkenheid

De afgelopen zes maanden werd het nieuwe concept vormgegeven zonder enige vorm
van inspraak van de speelpleinploegen zelf, de VDS én de Brusselse jeugdraad. De
nieuwe ‘speelpleinwerking’ werd weliswaar in december voorgesteld op een
algemeen speelpleinoverleg en begin dit jaar tijdens een overleg met het
kabinet, maar op geen van beide momenten werden onze bezorgdheden au serieux genomen.

In geen geval kon de
initiële beleidskeuze in vraag worden gesteld en is het voor de huidige
organisatoren onduidelijk hoe de speelpleinwerking tot op vandaag wordt
uitgewerkt. In de visie staat nochtans te lezen dat “vrijwillige
hoofdanimatoren lokaal en bovenlokaal mee betrokken worden bij de inhoudelijke
en de praktische voorbereiding en uitwerking van de nieuwe kwalitatieve speelpleinwerking”.
Ook in de komende maanden zien we weinig kans op een procesmatige aanpak, aangezien
het vernieuwde aanbod al deze zomer start.

Speelpleinwerk als instrument?

Dit is helaas niet het enige voorbeeld waarin men de methodiek speelpleinwerk
gebruikt om een ander doel te bereiken. Er komt meer en meer externe druk op
speelpleinwerk te staan om te gaan instrumentaliseren en professionaliseren. Beleidsmakers,
vooral politici, tekenen steeds meer de kantlijnen uit van de gemeentelijke
werkingen of bepalen aan de hand van subsidies wat het jeugdwerk moet doen. Professionalisering
is meestal een goede zaak. Heel wat werkingen gaan er budgettair op vooruit en
de zakelijke kanten zijn beter geregeld. Het probleem situeert zich eerder op
de uitgangssituatie van de werking: wat is
het initiële doel?
 

Meer en meer wordt het spanningsveld tussen verschillende functies van
speelpleinwerk duidelijk: spelen en opvang, spelen en leren, spelen en zorgen… Beleidsmakers
zijn even begaan met het welbevinden van de jeugd als andere spelers in de
sector. In het beste geval gaat men uit van een mooie combinatie, daar waar het
aangename, de speelfunctie, aan het nuttige, de leerfunctie, wordt gekoppeld.
Het speelpleinwerk wordt hier, door het brede bereik, de openheid en de lange
openingsperiodes, op een andere manier benaderd dan ander jeugdwerk. En dat
terwijl speelpleinwerk in de kern jeugdwerk is, dat door jongeren voor kinderen
georganiseerd wordt! Voelen beleidsmakers een te grote druk op de vraag naar
opvang en onderwijs? Organiseren zij het speelplein voor de ouders, zijnde
stemmers, óf voor de kinderen?


[1] Onderzoek VBJK in
opdracht van Kind en Gezin: “Schoolkinderen en hun opvang, wat leren ze ons
over kwaliteit?” (2015)

take down
the paywall
steun ons nu!