Waarom het niet over intellectuele capaciteiten, maar sociale afkomst gaat

Waarom het niet over intellectuele capaciteiten, maar sociale afkomst gaat

maandag 16 maart 2015 14:42
Spread the love

Alexander Casier (LVSV), reageert op mijn opiniestuk op knack.be. Hij verdedigt een selectief onderwijs en betrekt daarbij daar de intellectuele capaciteiten van (toekomstige) studenten. Als Alexander Casier het onderwijs in ons land wat zou hebben bestudeerd, zou hij weten dat de selectie met intellectuele capaciteiten weinig te maken heeft, maar alles met sociale afkomst. Voor Casier lijkt een diploma wel een koopwaar, een luxegoed waar de wetten van vraag en aanbod op toepasbaar zijn. ‘Hoe minder diploma’s, hoe hoger de waarde’, aldus zijn redenering. Selectie wordt zo een mechanisme om bestaande sociale ongelijkheden te bestendigen en legitimeren.

De meritocratische leugen

De meritocratische visie op onderwijs stelt dat er een selectie moet worden doorgevoerd op basis van verdiensten. De toegang tot hoger onderwijs wordt dan enkel voorbehouden aan personen met een aangeboren intellectueel talent, die daarbovenop hun best doen om te slagen. Dat klinkt allemaal mooi, ware het niet dat die meritocratische ideaal door menig onderzoek overboord werd gegooid. De realiteit wijst immers uit dat de selectie niet op basis van talenten, maar op basis van sociale afkomst plaatsvindt.

Het concept ‘talent’ is niet iets dat aangeboren is, maar wat door de omgeving al dan niet wordt ontwikkeld. De vele hiërarchische principes in ons onderwijs (denk aan het gekende watervalsysteem), zetten die kansen tot ontwikkeling van talent op ongelijke wijze voort. Een vijftienjarige uit een meer gegoed milieu, heeft tot vijf keer meer kans om zich in het ASO te bevinden dan een jongere uit een minder gegoed milieu. Met intellectuele capaciteiten heeft dat niets te maken.

De meritocratische leugen is interessant voor mensen die zelf aan de top staan, en dat beargumenteren op basis van hun vermeende aangeboren talenten en capaciteiten. Ze legitimeert de hiërarchische drempels die sociale ongelijkheid op basis van afkomst reproduceren. We dreigen zo in een nieuw soort standenmaatschappij te belanden. Het hoger onderwijs maakt die al bestaande selectie nog scherper. Als we deze selectie op basis van sociale afkomst willen wegwerken, zullen effectief de drempels tot het hoger onderwijs moeten verkleinen. Het tegengestelde gebeurt.

Hoe de selectiemechanismen werken

De voorgestelde oriënterings- en of toelatingsproeven aan de poort, zijn in de eerste plaats een selectie op basis van sociale afkomst. De grootste voorspeller voor slaagkansen doorheen je carrière in het hoger onderwijs, is het sociaal-economisch milieu waar iemand uit afkomstig is. Ze zijn verder geen juiste voorspelling van de effectieve slaagkansen, er zit veel ruis op. Studenten kunnen doorheen hun carrière nog groeien, maar daarin is omkadering en ondersteuning cruciaal. De besparingen op onderwijs verminderen die omkadering echter drastisch. Ze zullen zo de slaagkansen van iedereen die het niet zomaar vanzelf kan nog hypothekeren. En nee, dat heeft dus niets met ‘intellectuele capaciteiten’ te maken. Studenten die het thuis breed hebben, zullen dure bijlessen kunnen betalen. Dat is niet voor iedereen weggelegd.

Ten tweede is er de verhoging van het inschrijvingsgeld. Dit is zelfs geen verholen selectie op basis van sociale afkomst. Ik hoef er geen tekening bij te maken dat het voor mensen met een lager loon, ook moeilijker wordt het (verhoogde) inschrijvingsgeld van hun kind(eren) te betalen. De sociale correcties die minder dan 2% van de studenten ten goede zullen komen, volstaan absoluut niet om dat op te vangen.

Ten derde zal het onderwijs ook op andere vlakken duurder worden. Een groot deel van de besparingen zal terecht komen bij sociale voorzieningen, zoals studentenresto’s en huisvesting. Dat betekent minder en duurdere sociale voorzieningen. Studenten die daar over het algemeen gebruik van maken, zijn de studenten die het financieel moeilijker hebben. Als ze nog willen blijven studeren, zullen ze een (extra) job moeten nemen om wat bij te verdienen. Een van de factoren die slaagcijfers verklaren, is het feit of studenten naast hun studie moeten bijklussen. Als ze dat doen, hebben ze significant minder kans op slagen. De selectie na het eerste jaar hoger onderwijs, zal dus, zonder meer middelen voor omkadering, een versterking zijn van de ongelijke kansen van jongeren uit bepaalde sociale milieus.

Volgende zin in Casiers opiniestuk valt me op: “de universiteit is van oorsprong een plaats waar intellectuele elites, met alle soorten overtuigingen en standpunten, worden gevormd.” Is het niet problematisch dat die nieuwe ‘intellectuele elite’ voornamelijk voortspruit uit bepaalde milieus? Is het niet problematisch dat we dit al lang weten en in plaats van dit aan te pakken, de sociale selectie nog vergroten? We wéten dat de groeiende studentenaantallen geen democratisering uitmaken, maar een massificatie. De verhouding tussen de hoeveelheid studenten uit lagere en hogere sociaaleconomische milieus verandert niet. Bovenstaande selectiemechanismen, zullen de verhouding nog ongelijker maken.

Onderwijs als koopwaar

Casier stelt dat de waarde van een diploma afhankelijk is van de hoeveelheid mensen die zo’n diploma hebben. En daar komt de aap uit de mouw. Hij vindt dat een diploma iets is wat voorbehouden moet zijn voor enkelen. Onderwijs is in zijn visie helemaal geen recht, maar een voorrecht. Wetende hoe de selectie plaatsvindt – op basis van sociale afkomst – is zijn pleidooi er een voor een nieuwe standenmaatschappij, waar de elite zichzelf opvolgt en haar positie vrijwaart voor de komende generaties. Dat ik dit een verwerpelijk idee vind, en dat we hier sterk van mening verschillen, mag gezegd.

Daarnaast staan we zeer ver van de uitdaging om een samenleving te creëren waarin elke burger sterk gekwalificeerd is. Dirk Van Damme, hoofd van het departement onderwijs van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) vindt zelfs dat we ons zorgen moeten maken over het te kleine aantal hoogopgeleiden in ons land: “In geen enkel OESO-land ligt de verwachte uitstroom van universitairen voor de komende jaren lager”, zegt hij.

Een globale verhoging van het scholingsniveau in onze samenleving, zou om vele redenen een goede zaak zijn, onder andere in het reduceren van de kloof tussen de verschillende sociale klassen. Wordt iedereen bijvoorbeeld te geschoold om vuilnisophaler te zijn, dan zijn er toch nog steeds vuilnisophalers nodig. De behoefte om afval te verwijderen zal niet verdwenen zijn. De samenleving zal dus verplicht zijn om een oplossing te vinden als ze niet wil vergaan onder een berg afval. Dat zal allicht drie zaken inhouden: Een verbetering van de arbeidsvoorwaarden voor vuilnisophalers om het beroep aantrekkelijker te maken. Een verdeling van het ‘vuile werk’ (opdat het niet alleen voorbehou­den zou zijn aan een bepaalde laag van de bevolking). En ten slotte een veel grotere zorg vanuit de samenleving om de wer­komstandigheden te verbeteren.

Ten slotte nog dit: laat het gedaan zijn met de bewering ‘dat we wel moeten besparen’ en ‘dat er geen alternatief is’. Er is nog nooit zoveel rijkdom geweest in ons land. Het BBP groeit. In 2012 kwamen er nog maar eens 12.000 nieuwe miljonairs bij en dat aantal blijft groeien. In tegenstelling tot arbeid, wordt vermogen echter zo goed als niet belast. De inkomsten voor publieke dienstverlening dalen zo zienderogen. Verder vindt de regering wel geld om nieuwe dure gevechtsvliegtuigen aan te kopen voor 6 miljard euro. Stop alstublieft met de afgezaagde boutade dat het hier over een noodzaak gaat. Het gaat over keuzes. En laten we die, in het kader van een eerlijkere samenleving, dan ook anders maken. 

take down
the paywall
steun ons nu!