Bekentenissen van een grillig Marxist
Europa beleeft momenteel een inzinking die substantieel verschilt van een ‘normale’ kapitalistische recessie, namelijk eentje van het type dat de winstgevendheid herstelt door de lonen te drukken. Deze eeuwigdurende lange-termijnroetsjbaan die ons naar asymmetrische depressie en monetaire desintegratie doet afglijden, stelt radicalen voor een vreselijk dilemma: moeten we deze kapitalistische crisis die zich eens per eeuw voordoet beschouwen als een kans om campagne te voeren voor de ontmanteling van de Europese Unie, gezien de enthousiaste berusting van de laatste in neoliberale politiek en geloofsbelijdenis? Of moeten we aanvaarden dat Links niet klaar is voor radicale verandering en in plaats daarvan strijden voor een stabiel Europees kapitalisme? Ik pleit er hier voor, hoe onappetijtelijk het laatste voorstel ook moge klinken in de oren van de radicale denker, dat het de historische plicht is van Links, binnen dit bijzondere tijdsgewricht, om het kapitalisme te stabiliseren; om het Europese kapitalisme van zichzelf te redden en van de zinloze handelingen die voortkomen uit de onvermijdelijke crisis binnen de Eurozone.
Uitgaande van persoonlijke ervaringen en mijn eigen intellectuele reis leg ik uit waarom Marx centraal moet blijven in onze analyse van het kapitalisme, maar ook waarom we ‘grillig’ moeten blijven binnen ons Marxisme. Verder legt deze paper uit waarom een Marxistische analyse van zowel het Europese kapitalisme als van de huidige toestand van Links ons dwingt om toe te werken naar een brede coalitie, zelfs met de rechtervleugel, met wat als doel de oplossing voor crisis binnen de Eurozone zou moeten zijn, alsook de stabilisatie van de Europese Unie.
Kort samengevat
suggereert deze paper dat de radicalen, binnen de context van het
onheil dat zich in Europa thans aan het ontvouwen is, het menselijke
gezwoeg zo minimaal mogelijk moeten trachten te houden, de Europese
publieke instellingen moeten versterken en daarom tijd moeten kopen
en ruimte om een echt humanistisch alternatief te kunnen uitbouwen.
Introductie: Een radicale bekentenis
Het kapitalisme kende zijn tweede globale kramp in 2008, aanleiding voor een kettingreactie die Europa in de neerwaartse spiraal duwde die momenteel de Europeanen dreigt mee te sleuren in een draaikolk van haast permanente depressie, cynisme, verbrokkeling en mensenhaat.
De afgelopen drie jaar heb ik een uitzonderlijk divers publiek toegesproken over Europa’s netelige positie. Duizenden anti-besparingsdemonstranten op het Syntagmaplein in Athene, het personeel van de Federal Reserve Bank in New York, parlementairen van Groen in het Europese Parlement, Bloomberg-analysten in Londen en New York, schoolkinderen in achtergestelde Griekse en Amerikaanse voorsteden, het Lagerhuis in Londen, Syriza-activisten in Thessaloniki, hedgefondsen in Manhattan en Londen City: de lijst is even lang als onze Europese leiders volhardend zijn in hun afwijzing van het humanisme en de redelijkheid. Ondanks de verscheidenheid aan publiek was de boodschap steeds dezelfde: de huidige Europese crisis vormt niet louter een bedreiging voor de arbeiders, voor de onteigenden, voor de bankiers, voor specifieke groepen, sociale klassen of, inderdaad, naties. Nee, Europa’s huidige houding vormt een bedreiging voor de beschaving zoals we die kennen.
Indien mijn voorspelling klopt, en de Europese crisis is niet slechts weer een cyclische malaise die snel weer overwonnen zal zijn wanneer de winstvoet zichzelf opkrikt als het onvermijdelijke gevolg van loonsverlagingen, dan is de vraag die voor radicalen zal rijzen de volgende: moeten we de verzakking van de Europese kapitalistische groothandel verwelkomen als een kans om het kapitalisme te vervangen door een beter systeem? Of moeten we er zo ongerust over zijn dat we ons onmiddellijk op een campagne gooien om het Europese kapitalisme te stabiliseren? De afgelopen drie jaar was mijn antwoord ondubbelzinnig en de aard ervan werd misbruikt door de hierboven vermelde lijst van divers publiek dat ik hoopte te beïnvloeden. De Europese crisis, zoals ik het zie, is zwanger niet van een progressief alternatief, maar van radicale regressieve krachten die het in zich hebben een humanitair bloedbad aan te richten waarbij elke hoop op eender welke progressieve beweging in de vele komende generaties wordt vernietigd.
Voor deze denkbeelden ben ik, door goedbedoelende radicale stemmen, beschuldigd een defaitist te zijn; een moderne Menshevik die onvermoeibaar strategieën blijft nastreven met als doel het huidige, onverdedigbare Europese socio-economische systeem te redden. Een systeem dat een radicaal in zowat alles dat het voorstaat zou moeten vermanen en bevechten: een antidemocratische, onomkeerbaar neoliberale, hoogst irrationele, transnationale Europese Unie die haast op geen enkele manier in staat is om te evolueren naar een onvervalste, humanistische gemeenschap waarin Europa’s naties zouden kunnen ademen, leven en zich ontwikkelen. Deze kritiek, dat geef ik toe, doet pijn. En het doet pijn, omdat het meer dan een korrel van waarheid bevat.
Inderdaad, ik deel het denkbeeld dat deze Europese Unie een fundamenteel antidemocratisch kartel is dat de volkeren van Europa naar een pad van mensenhaat, conflict en permanente recessie heeft geleid. En ik buig ook voor de kritiek dat ik heb gestreden voor een agenda die gefundeerd was op de veronderstelling dat Links verslagen was, en nog steeds is. Dus ja, in deze betekenis voel ik me verplicht toe te geven dat ik wenste dat mijn campagne van een andere soort was; dat ik veel liever een radicalere agenda zou willen verdedigen waarvan de raison d’être was het Europese kapitalisme te vervangen door een ander, rationeler, systeem – in plaats van enkel te strijden voor de stabilisering van een Europees kapitalisme dat in strijd is met mijn definitie van de Goede Samenleving.
Hier aanbeland is het misschien wel relevant om een bekentenis van de tweede orde te doen: bekennen dat … bekentenissen de neiging hebben het eigenbelang te dienen. Inderdaad, bekentenissen bengelen altijd op het randje van wat John von Neumann ooit zei over Robert Oppenheimer, toen hij hoorde dat zijn vorige directeur van het Manhattan Project een antinucleaire campagne was beginnen voeren en zijn schuldgevoelens bekend had over zijn deelname aan de bloedbaden in Hiroshima en Nagasaki. Von Neumanns bijtende woorden waren:
"Hij bekent schuld zodat hij glorie kan opeisen.”
Gelukkig ben ik geen Oppenheimer en
daarom zal het niet te moeilijk zijn te vermijden dat ik verscheidene
zonden beken om mezelf te promoten, maar eerder om een venster te
creëren waardoor ik mijn zicht kan tonen op een door crisis
geteisterd, diep irrationeel, weerzinwekkend Europees kapitalisme
waarvan de implosie, ondanks zijn vele ziektes, kost wat kost moet
vermeden worden. Het is een bekentenis waarmee ik radicalen moet
overtuigen van het feit dat we een contradictorische missie hebben:
de vrije val van het Europese kapitalisme stoppen net
omdat we tijd moeten kunnen
kopen die we nodig hebben om het alternatief ervan te kunnen
uiteenzetten.
Waarom een Marxist?
Toen ik in 1982 het onderwerp voor mijn doctoraat koos, was dat, opzettelijk, een hoogst mathematisch onderwerp en een thema waarin Marx’ gedachte irrelevant was. Toen ik later aan een academische carrière begon als lector binnen de heersende stroming van economische departementen, was het impliciete contract tussen mezelf en die departementen die me de lectoraten aanboden, dat ik het soort van economische theorie zou aanleren waar Marx niet aan te pas kwam. In de late jaren 1980, zonder dat ik het wist, werd ik aangenomen door het Economisch Department van de University of Sydney zodat een linkse kandidaat kon geweerd worden. Toen, nadat ik in 2000 was teruggekeerd naar Griekenland, gokte ik op George Papandreou, in de hoop mee de basis te leggen om te voorkomen dat heroplevend Rechts, dat erop gebeten was om Griekenland terug in een xenofobe positie te duwen (door zowel in het binnenland migrantenwerknemers hard aan te pakken, als door haar buitenlands beleid) de macht in handen zou krijgen. Zoals de ganse wereld nu weet, faalde Meneer Papandreous partij er niet enkel in om de xenofobie te beknotten, maar presideerde deze partij uiteindelijk met een hoogst kwaadaardig, neoliberaal macro-economisch beleid dat het speerpunt betekende voor de zogeheten bailouts in de Eurozone die, onbewust, de aanzet waren voor de terugkeer van de Nazi’s in de straten van Athene. Ook al had ik mijn ontslag als adviseur van meneer Papandreou reeds in 2006 ingediend, en was ik veranderd in de meest fervente criticus van de regering gedurende zijn mislukte aanpak van de post-2009 Griekse implosie, toch vertoonden mijn tussenkomsten in de publieke debatten in verband met Griekenland en Europa (bv. Bescheiden voorstel tot het oplossen van de Europese crisis [1], waaraan ik meegeschreven heb en mee strijd voor heb gevoerd) geen vleugje Marxisme.
Gezien dit lange pad doorheen de academische wereld en beleidsdiscussies over Europa is men misschien verwonderd om mij uit de spreekwoordelijke kast te horen komen als een Marxist. Zulke uitspraken komen niet als vanzelfsprekend voor mij. Ik wenste dat ik heterodefinities kon vermijden (i.e. gedefinieerd worden door het wereldbeeld en methode van iemand anders). Marxistisch, Hegeliaans, Keynesiaans, Humeiaans, ik ben van nature geneigd om te zeggen dat ik geen van dit alles ben; dat ik mijn dagen heb doorgebracht met pogingen om de bij van Francis Bacon te worden: een wezen dat de nectar van miljoenen bloemen verzamelt en deze in zijn binnenste in iets anders omtovert, in iets nieuws, in iets van zichzelf, in iets dat elke bloem wat verschuldigd is maar door geen enkele bloem gedefinieerd wordt. Helaas, dit zou onwaar zijn en geen goede aanzet tot een … bekentenis.
Eerlijk gezegd, Karl Marx was verantwoordelijk voor de vorming van mijn wereldbeeld, vanaf mijn kindertijd tot op heden. Het is niet iets waarover ik vrijwillig praat tegenwoordig in de ‘beschaafde samenleving’, omdat enkel het vermelden van het M-woord het publiek al doet afhaken. Maar ik ontken het ook nooit. In feite, na enkele jaren waarin ik een publiek toesprak waarmee ik geen ideologisch ideeëngoed deelde, bekroop me recentelijk de nood om openhartig te praten over Marx’ stempel op mijn denken. Om te kunnen uitleggen waarom ik denk, als een Marxist die zich niet verontschuldigt, dat het belangrijk is om hem met passie op verscheidene punten te weerstaan. Om, met andere woorden, grillig te wezen in zijn Marxisme.
Indien ik gedurende mijn gehele academische carrière Marx grotendeels negeerde, en aangezien mijn huidige beleidsaanbevelingen onmogelijk als Marxistisch kunnen omschreven worden, waarom dan nu over mijn Marxisme beginnen? Het antwoord is simpel: zelfs mijn niet-Marxistisch economisch denken werd gestuurd door een visie zwaar beïnvloed door Marx. Een radicaal sociaal theoreticus kan de mainstream economie op twee manieren uitdagen, dacht ik altijd. Eén manier is door middel van immanente kritiek. Door de mainstream axioma’s te aanvaarden en dan hun interne contradicties aan te tonen. Door te zeggen: “Ik zal je veronderstellingen niet betwisten, maar dit is waarom jouw eigen conclusies geen logisch gevolg kunnen zijn van je veronderstellingen.” Dit was namelijk Marx' methode om de Britse politieke economie te ondergraven. Hij aanvaardde elk axioma gesteld door Adam Smith en David Ricardo zodat hij kon aantonen dat, binnen de context van hun veronderstellingen, het kapitalisme een contradictorisch systeem was. De tweede weg die een radicale theoreticus kan volgen, is natuurlijk de constructie van theorieën die het alternatief zijn van die van Gevestigde Macht, en hopen dat deze serieus zullen worden genomen (dat is wat later de twintigste-eeuwse marxistische economen hebben gedaan).
Mijn visie op dit dilemma was altijd dat de gevestigde orde nooit in beroering geraakt van veronderstellingen die verschillen van die van henzelf. Geen enkele gevestigde econoom zal tegenwoordig ook maar enige aandacht besteden aan een Marxistisch of neo-Ricardiaans model. Het enige wat de mainstream neoliberale economen uit hun evenwicht zou kunnen brengen en echt uitdagen, is het aantonen van de interne tegenstrijdigheid van hun eigen modellen. En daarom, vanaf het begin, heb ik ervoor gekozen om te gaan graven in de spelonken van de neoklassieke theorie en weinig of geen energie te spenderen aan het ontwikkelen van alternatieve, Marxistische modellen voor het kapitalisme. Mijn redenen daarvoor waren, ik geef het toe, behoorlijk … Marxistisch.
Toen men mij vroeg om commentaar te leveren op de wereld waarin we leven, op een manier die de heersende ideologie over hoe onze wereld functioneert zou tegenspreken, kon ik niet anders dan terugvallen op de Marxistische traditie die mijn denken gevormd had en dit al vanaf het moment dat mijn vader, die in de metallurgie werkzaam was, mij als kind inprentte wat het effect was van technologische verandering en vernieuwing op het historische proces. Hoe bijvoorbeeld de overgang van het Bronzen Tijdperk naar het IJzeren Tijdperk de Geschiedenis had versneld; hoe de ontdekking van staal de geschiedkundige tijd zowat met een tienvoud had opgevoerd; en hoe op siliconen gebaseerde IT-technologieën socio-economische en historische discontinuïteiten in een versnelling hadden gebracht.
Deze constante triomf van de menselijke rede op onze technologische middelen en de natuur, die op tijd en stond ook onze achterstand blootlegt wat sociale omgang en relaties betreft, is een onvervangbaar inzicht dat ik te danken heb aan Marx. Zijn historisch materialistisch perspectief kwam op de meest interessante en onverwachte manier tot uiting. Eender wie de aflevering ‘Blink of an Eye’ van Star Trek Voyager heeft gezien, zal een prachtig vijfenveertig minuten durend staaltje van historisch materialisme aan het werk zien; een verrassend verhaal over het proces waarbij de ontwikkeling van productiemiddelen technologische vooruitgang verwekt die zonder onderbreking het bijgeloof ondermijnt en historische uitbarstingen creëert die, niet lineair, aanleiding geven tot nieuwe stadia in de beschaving.
Ik was nog zeer jong toen ik voor het eerst in contact kwam met de teksten van Marx, het resultaat van de vreemde tijden waarin ik opgroeide, in een Griekenland dat net de nachtmerrie van de neofascistische dictatuur van 1967-74 achter zich had gelaten. Wat me opviel, was wat voor een onovertroffen, betoverend geschenk de geschriften van Marx waren, een dramatisch script voor de geschiedenis van de mens, inderdaad voor zijn verdoemenis, doorregen met de zeer realistische mogelijkheid tot redding en authentieke spiritualiteit. Ik las toen zinnen als …
“de samenleving van de moderne bourgeoisie in haar relatie tot de productie, de uitwisseling en de eigendom, een samenleving die zo’n gigantische hoeveelheid productie- en uitwisselingsmiddelen kan tevoorschijn toveren, is zoals de duivelskunstenaar die niet langer in staat is om de krachten van de onderwereld die hijzelf heeft opgeroepen met zijn bezweringen, onder controle te houden.” (Manifest van de Communistische Partij, 1848)
Ze gaven me het gevoel dat ik op een bijeenkomst was gebotst tussen enerzijds Dr. Faust en Dr. Frankenstein en anderzijds Adam Smith en David Ricardo, waarbij hij een verhaal creëerde, bevolkt met figuren (arbeiders, kapitalisten, ambtenaren, wetenschappers) die samen het dramatische personage Geschiedenis voorstelden, worstelende agenten die poogden de rede en de wetenschap in een harnas te steken om zo de mensheid macht te geven terwijl ze, in tegenstelling tot hun bedoelingen, daarbij demonische krachten onketenden die zich hun vrijheid en menselijkheid toe-eigenden en hen ondermijnden.
Dit dialectisch perspectief, waarin alles zwanger is van tegenstelling, en het gretige oog waarmee Marx het potentieel voor verandering in wat het meest constante en onveranderlijke in sociale structuren leek, kon onderscheiden, hielp me om de grote contradicties in het kapitalistische tijdsgewricht te vatten. Het loste de paradox op van een tijdperk dat de meest opvallende rijkdom kon genereren, en tezelfdertijd de meest treffende armoede. Vandaag, als we kijken naar de Europese crisis, de crisis in de Verenigde Staten, de langdurige stagnatie van het Japanse kapitalisme, dan slagen de meeste commentatoren er niet in om waardering te hebben voor het dialectische proces dat zich onder hun neus afspeelt. Ze zien de schuldenberg en de bankverliezen, maar ze negeren de andere kant van diezelfde medaille, haar antithesis: de berg van nutteloze spaarcenten ‘bevroren’ door angst, waardoor ze er dus niet in slagen om deze in productieve investeringen om te zetten. Een Marxistische alertheid voor binaire tegenstellingen had hen de ogen kunnen openen …
Een belangrijke reden waarom de gevestigde opinie er maar niet in slaagt om met de huidige realiteit in het reine te komen, is dat men nooit het dialectisch nauw ‘verbonden product’ van schulden en overschotten heeft begrepen, van groei en werkloosheid, van rijkdom en armoede, van spiritualiteit en verdorvenheid, ja van het goede en het kwade, van nieuwe perspectieven op vermaak en nieuwe vormen van slavernij, van vrijheid en onderwerping; van deze mengeling van binaire tegenstellingen die de bron is voor de sluwheid van de Geschiedenis en waarvoor Marx’ dramatische script ons waarschuwde.
Vanaf mijn eerste stappen in mijn economisch denken tot op vandaag valt het me op dat Marx een ‘ontdekking’ heeft gedaan dat de basis moet blijven vormen voor eender welke bruikbare analyse van het kapitalisme. Dat was natuurlijk de ontdekking van de binaire tegenstelling zo eigen aan menselijke arbeid. Tussen de twee heel verschillende ‘aarden’ van arbeid: (i) arbeid als een waardecreërende (“vuurspuwende”) activiteit die nooit kan gespecificeerd worden of op voorhand in hoeveelheid kan weergegeven worden (en daardoor onmogelijk als koopwaar kan voorgesteld worden), en (ii) arbeid als een hoeveelheid (i.e. aantal uren gewerkt) die verhandelbaar is en een prijs heeft. Dat is wat arbeid verschillend maakt van andere productieve input zoals elektriciteit: zijn tegenhanger, contradictorisch, de natuur. Een differentiatie-met-contradictie genegeerd door de politieke economie voordat Marx ermee op de proppen kwam en welke men vandaag nog steeds weigert te erkennen in de mainstream economie.
Zowel elektriciteit als arbeid kunnen als handelswaar gezien worden. Ja, zowel werkgevers als werknemers proberen arbeid verkoopbaar te maken. Werkgevers gebruiken al hun vernuft, en die van de slaafjes van de personeelsdienst, om toch maar zoveel mogelijk arbeid te tellen, meten en gelijk te stellen. Ondertussen wringen toekomstige werknemers zich angstig in allerlei bochten om hun arbeid aan de man te brengen, ze schrijven en herschrijven hun cv’s om zichzelf als leveranciers van telbare arbeidseenheden voor te stellen. En daar wringt het schoentje! Want moesten arbeiders en werkgevers erin slagen om arbeid volledig verhandelbaar te maken, dan zou het kapitalisme ten onder gaan. Zonder dat inzicht zal de neiging van het kapitalisme om crisissen te genereren nooit begrepen kunnen worden en het is ook een inzicht waartoe niemand toegang zal hebben wanneer men zichzelf niet blootstelt aan wat Marxistisch denken.
Sciencefiction wordt documentaire
In The Invasion of the Body Snatchers, de filmklassieker uit 1953 ,vallen de buitenaardse krachten ons niet onmiddellijk aan, zoals bijvoorbeeld in H.G. Wells’ The War of the Worlds. In de plaats daarvan worden mensen van binnenuit uitgehold, tot er niets meer overblijft van hun menselijke geest en emoties. Hun lichamen zullen slechts als omhulsels overblijven waarin ooit vrije wil verpakt zat en die nu arbeid verrichten, die nu de alledaagse bewegingen van het leven doorlopen en functioneren als menselijke schijnvertoningen ‘bevrijd’ van de eigenzinnigheid van hun menselijke natuur, die niet in kwantiteit te vatten valt. Dit proces is gelijkwaardig aan de transformatie die nodig is om menselijke arbeid om te vormen tot productieve input zoals zaden, elektriciteit, ja zelfs robotten. In hedendaagse taal zou dat op uitwaseming neerkomen, moest menselijke arbeid perfect terug te brengen zijn tot menselijk kapitaal en zodoende bruikbaar om ingeschakeld te worden in de platte economische modellen.
Als ik er zo eens over nadenk, eender welke niet-Marxistische economische theorie die menselijke en niet-menselijke productieve input als verwisselbare en kwaliteitsgewijs vergelijkbare eenheden ziet, veronderstelt dat de ontmenselijking van menselijke arbeid compleet is. Maar mocht dat ooit compleet worden ingevuld, dan zou het resultaat het einde betekenen van het kapitalisme als een systeem dat waarde kan creëren en verspreiden. Om te beginnen, een samenleving van ontmenselijkte schijnvertoningen, van automaten, zou lijken op een mechanische horloge vol radertjes en veertjes, elk met zijn eigen unieke functie, die samen iets ‘goeds’ produceren: tijdsmeting. Echter, als die samenleving niets meer bevat dan andere automaten, dan zou tijdsmeting niets ‘goeds’ kunnen zijn. Het zou iets van ‘output’ produceren, dat is zeker, maar zou dat ‘goed’ zijn? Zonder reële mensen die in staat zijn het heil van het functioneren van de klok te ondervinden, bestaat er niet zoiets als ‘goed’ of ‘slecht’. Een ‘samenleving’ van automaten zou, net zoals de mechanische horloge of een of ander geïntegreerde schakel, vol zitten met functionerende onderdelen, het zou aantonen dat het wel degelijk aan het ‘functioneren’ is, maar het zou geen ‘goed’ of ‘kwaad’ kunnen aantonen, niets dus dat ‘waarde’ heeft.
Dus, om even samen te vatten, als het kapitaal er ooit in slaagt om arbeid om te zetten in telbare eenheden en vervolgens compleet verhandelbaar te maken, zoals het constant probeert te doen, dan zal het er ook die onbepaalde, weerspannige menselijke vrijheid uitpersen die garant staat voor het genereren van de waarde ervan. Het briljante inzicht van Marx in wat de essentie uitmaakt van kapitalistische crisissen is nu net dat: hoe groter het kapitalistische succes om arbeid verhandelbaar te maken hoe minder waarde de output krijgt door elke eenheid gegenereerd, hoe lager de winstvoet, en uiteindelijk hoe dichterbij de volgende recessie komt in dit economische systeem. Het voorstellen van de menselijke vrijheid als een economische categorie maakt Marx uniek, het maakt het mogelijk om op een dramatisch voorstelbare en analytisch geslepen manier een interpretatie te geven van hoe het kapitalisme geneigd is om recessie, zelfs depressie, vanuit de bek van ‘groei’ los te rukken.
Toen Marx schreef dat arbeid het levende, vormgevende vuur was; de vergankelijkheid van de dingen; hun tijdelijkheid, gaf hij de grootste bijdrage die eender welke econoom ooit heeft gemaakt aan ons begrip van wat de acute tegenstrijdigheid inhoudt binnen in het DNA van het kapitalisme. Toen hij het kapitaal voorstelde als “…een kracht waaraan we moeten toegeven om… een kosmopolitische, universele energie te ontwikkelen die elke limiet doorbreekt en elk verbond en zichzelf als het enige beleid vooropplaatst, de enige universaliteit, de enige limiet en het enige verbond", toen benadrukte hij de realiteit dat arbeid kan aangekocht worden met liquide middelen (i.e. geld), in zijn verhandelbare vorm, maar dat het altijd in zichzelf een vijandiggezinde wil zal dragen ten opzichte van de kapitalistische koper. Hiermee deed Marx niet enkel een psychologische, filosofische of politieke uitspraak. Hij leverde eerder een opmerkelijke analyse over waarom arbeid (als een activiteit niet uit te drukken in eenheden), vanaf het moment dat het die vijandigheid laat vallen, steriel wordt, niet in staat om waarde te produceren.
Op een tijdstip waarop neoliberalen de meerderheid verstrikt hebben in hun theoretische tentakels, en onophoudelijk de ideologie herkauwen van de verhoging van arbeidsproductiviteit in een poging om de competiviteit te verhogen met het oog op ‘groei’ enzovoort, biedt Marx zijn analyse een krachtig tegengif. Kapitaal kan nooit winnen in de strijd om arbeid om te vormen tot een oneindig elastische, gemechaniseerde input, zonder zichzelf te vernietigen. Dat is wat noch de neoliberalen noch de Keynesianen ooit zullen vatten! “Als de gehele loonarbeidersklasse zou vernietigd worden door machinerie”, schreef Marx, “hoe verschrikkelijk zou dat zijn voor het kapitaal, dat, zonder loonarbeid, zou ophouden met kapitaal te zijn!” Hoe dichter het kapitaal het randje van de ‘finale overwinning’ op arbeid nadert, hoe meer onze samenleving op een sciencefictionfilm begint te lijken. Eentje die was voorspeld door, ja Karl Marx: The Matrix.
Wat The Matrix uniek maakt, is dat in de film onze opstand der artefacten niet slechts een simpele zaak van schepperitis was. In tegenstelling tot Frankensteins Thing, dat zonder reden mensen aanvalt enkel en alleen omwille van existentiële angst, of de machines in The Terminator-reeks, die enkel alle mensen willen uitroeien om hun toekomstige overheersing op de planeet te kunnen versterken, is in The Matrix het opkomende rijk van machines erop gebrand het menselijke leven te bewaren voor eigen doeleinden; ons in leven te houden als een primaire bron. Homo sapiens, niettegenstaande het feit dat hij de menselijke slavernij uitvond, en ondanks een ongeëvenaard overzicht van onbeschrijfelijke horror toegebracht aan onze broeders, zou toch nooit in staat zijn geweest om zichzelf in de verachtelijke rol in te beelden, waarin de machines hem plaatsen in The Matrix: vastgebonden aan toestellen die ons immobiel maken om energie te besparen, machines die ons onder dwang voederen met misselijkmakende voedingsstoffen bedoeld om maximale verwarming te genereren.
De machines ontdekken echter al gauw dat mensen het niet lang trekken als hun geest gebroken is en ze van de totale vrijheid beroofd worden. Onze bizarre nood aan vrijheid bedreigde zodoende de efficiëntie van hun krachtinstallaties die door mensen aangedreven werden. En dus voorzagen de machines ons van een wat Marx ‘vals geweten’ zou noemen. Zij ramden niet enkel voedingsstoffen in onze lichamen, maar ook illusies in onze hoofden waar onze geesten naar snakten. Heel ingenieus hechtten ze elektrodes vast aan onze schedels waardoor ze, recht naar ons brein, een virtueel, maar compleet realistisch leven voedden, dat voor ons mensen draaglijk was. Terwijl onze lichamen op brute wijze ingeplugd waren in hun krachtgeneratoren, die ze voedden met elektriciteit afkomstig uit onze lichaamstemperatuur, vulde het computerprogramma (i.e. The Matrix) van de machines onze geesten met een denkbeeldig, illusoir, maar zeer ‘realistisch’ ‘normaal’ leven. Op die manier konden onze lichamen, zich niet bewust van de realiteit, decennia blijven voortleven, tot groot nut van de machines verantwoordelijk voor het voortbrengen van genoeg energie om hun nieuwe wereld draaiende te houden. Menselijke vergetelheid bleek een cruciale factor te zijn in de voortbrenging van The Matrix Economy.
“Machines hebben de regerende macht verworven over menselijke arbeid en haar producten”, was hoe Marx ‘de opkomst van de machines’ beschreef, als een kruising tussen een oud-Griekse en shakesperiaanse tragedie die zich ontplooide tegen een achtergrond van een industriële revolutie waarin enkelen eigenaar waren van alle machines en de velen hen bedienden. Het punt van Marx was dat we, in de wereld van het kapitaal, al transmenselijk zijn. The Matrix is geen futurologie. Het maakt al een tijdje deel uit van ons leven! Het is een premium documentaire over ons tijdperk, of om het wat preciezer te stellen, over de neiging van ons tijdperk om alle karakteristieken weg te bleken die menselijke arbeid ervan weerhouden om volledig flexibel te worden, volledig in eenheden vast te leggen, oneindig onzichtbaar. De rol van Marx bestond eruit om ons de optie van de ‘rode pil’ voor te houden; de kans om de lelijke realiteit in het gezicht te staren, zonder de verzachtende illusies van de bourgeoisideologie, van een systeem dat als vanzelfsprekend crisissen voortbrengt en tekorten, opzettelijk, en zeker niet per ongeluk.
Lees er eender welke management-handleiding op na, eender welke paper in een of ander tijdschrift over economie of onderwijs, elke paper die er moet komen van de Europese Unie over training, scholen, universiteiten, programma’s die productiviteit moeten verhogen, competiviteit enzovoort. Wat je er onmiddellijk in zal herkennen, is dat we reeds in onze eigen versie van The Matrix leven. De onverbiddellijke inspanningen van het kapitaal om zich arbeid toe te eigenen en te kwantificeren heeft alle documenten aangetast die een samenleving sponsoren waarin mensen ernaar streven automaten te worden. Een ideologie waarvan de programmatische uitbreiding erin bestaat menselijke arbeid te transformeren naar een versie van thermale energie die machines toegang verschaft tot grotere speelruimtes om in te functioneren en andere machines te maken die, tragisch genoeg, op geen enkele manier bekwaam zijn om … waarde te genereren.
Op die manier kan onze Matrix enkel maar tijdelijk zijn in de zin van hoe dichter het de perfecte filmversie benadert, hoe groter de kans dat er zich een monumentale crisis zal voordoen, economische waarden zullen de afgrond in donderen, een Grote Recessie zal ten tonele verschijnen en de opkomst van de machines zal omgekeerd worden, want er in investeren zal negatief uitdraaien. Vanuit dit Marxistisch perspectief, als we terugkeren naar de film, symboliseert de groep van bevrijde mensen die zich in de ingewanden bevinden van de machinesamenleving (zij leiden de opstand der mensen tegen de machines) de menselijke weerstand om menselijk kapitaal te worden; de onherleidbare inherente vijandigheid ten opzichte van kwantificering die ingebed blijft in de harten en geesten van zelfs hen die al hun energie gebruiken om toch maar verhandelbaar te zijn ten gunste van hun werknemers. De heerlijke ironie hieraan is dat diezelfde vijandigheid die het kapitaal probeert uit te roeien in arbeid, maakt dat arbeid waarde kan produceren en zo kapitaal toelaat om winsten te boeken.
Wat heeft Marx voor ons gedaan?
Paul Samuelson sprak ooit denigrerend over Marx door hem een kleine Ricardiaan te noemen. Zowat elke denkrichting, waaronder enkele progressieve economen, doen graag alsof, hoewel Marx een krachtige figuur was, heel weinig of bijna geen van zijn bijdragen vandaag nog enige relevantie hebben. Ik ga daar niet mee akkoord.
Buiten het feit dat hij erin geslaagd is om het drama dat aan de basis ligt van de kapitalistische dynamiek te vatten (zie de vorige hoofdstukken), heeft Marx me de instrumenten aangereikt om immuun te worden voor de giftige propaganda van de neoliberale vijanden van onvervalste vrijheid en rationaliteit. Bijvoorbeeld, bezwijken aan de idee dat rijkdom particulier geproduceerd wordt en dan toegeëigend door een quasi-onwettige toestand, via belastingen, is gemakkelijk als men niet eerst blootgesteld werd aan Marx' verrassend aangrijpend argument dat precies het tegenovergestelde stelt: rijkdom wordt collectief geproduceerd en dan particulier toegeëigend via sociale zakenrelaties en eigendomsrechten die, om meer winst te boeken, bijna exclusief vertrouwen op een vals geweten. Vergelijkbaar met het concept van ‘autonomie’, dat zo goed weerklinkt in die ‘postmoderne’ wereld van ons. Ook dit wordt collectief voortgebracht, via een dialectiek van wederzijdse erkenning, en dan particulier in beslag genomen. Als men Marx maar serieus had genomen (dit geldt, het moet gezegd, zowel voor de Marxisten als voor zijn lasteraars), dan had er heel wat van de verhitte lucht die er doorheen de jaren in de annalen van culturele studies geaccumuleerd werd, kunnen vermeden worden.
Phil Mirowski heeft recentelijk benadrukt, heel welsprekend, dat de neoliberalen erin slagen om een groot scala van de bevolking ervan te overtuigen dat de markten niet enkel een nuttig middel zijn, maar ook een onvervreemdbaar doel op zichzelf. Dat, terwijl collectieve actie en publieke instellingen het nooit ‘goed zullen krijgen’, de onbelemmerde operaties van gedecentraliseerde particuliere belangen een soort van seculiere-met-goddelijke voorzienigheid voortbrengen die niet enkel de juiste output produceert, maar ook de juiste wensen, karakter, ethos zelfs. Het beste voorbeeld van neoliberale lompheid is natuurlijk het debat rond klimaatverandering en wat daaraan gedaan moet worden. Neoliberalen hebben zich in het debat gehaast met het argument dat, als er al iets gedaan moet worden, dat het dan onder de vorm van een quasi-markt voor ‘kwaden’ (bv. een handelsschema voor de regeling van uitstoot) moet zijn aangezien enkel de markten ‘weten’ hoe goeden en kwaden moeten geprijsd worden. Om goed te begrijpen waarom een quasi-markt zowel gedoemd is om te falen en, veel belangrijker, waar de motivatie vandaan komt om met zo’n ‘oplossingen’ op de proppen te komen, kan men er slechter aan doen dan kennis te maken met de logica van kapitaalopeenstapeling die Marx uiteenzette en die Michal Kalecki aanpaste aan een wereld geregeerd door een netwerk van oligopolies.
In de twintigste eeuw waren de twee politieke bewegingen die hun wortels zochten in de mijmeringen van Marx de communistische en de sociaaldemocratische partijen. Beiden, ter aanvulling van hun fouten (en ja, ook misdaden), faalden, in hun nadeel, om het voorbeeld van Marx te volgen in een cruciaal verband: in plaats van de vrijheid en de rationaliteit te omhelzen als zijnde hun strijdkreten en organiserende concepten, opteerden ze voor gelijkheid en gerechtigheid, en kenden ze vrijheid toe aan de neoliberalen. Marx was onvermurwbaar: het probleem met kapitalisme is niet dat het oneerlijk is, maar dat het irrationeel is, aangezien het gewoonweg hele generaties veroordeelt tot ontzetting en werkloosheid en zelfs de kapitalisten tot door angst gedreven automaten omvormt, die, ook tot slaafjes gemaakt van machines waarvan ze zogezegd eigenaar zijn, in permanente angst leven dat, tenzij ze hun medemensen compleet verhandelbaar maken zodat ze kapitaalopeenstapeling nog meer in de hand werken, zullen ophouden met … kapitalisten te zijn.
Dus, als het kapitalisme niet deugt, dan is dat omdat het ons allemaal Matrix-gewijs tot slaven maakt, arbeiders en kapitalisten; het verspilt menselijke en natuurlijke bronnen; het verzuurt tot ongeluk, onvrijheid en crisissen voortgebracht door dezelfde productielijn, die opmerkelijke gadgets en onnoemelijke rijkdom oppompt. Door er niet in te slagen om een kritiek op het kapitalisme te framen in termen van vrijheid en rationaliteit, wat Marx als essentieel zag, hebben de sociaaldemocraten en Links toegelaten dat de neoliberalen de mantel van de vrijheid om zich heen hebben geslagen, waarmee ze op spectaculaire wijze de strijd gewonnen hebben voor faculteiten en ideologieën.
Om bij de
neoliberale triomf te blijven, misschien bestaat haar meest
opvallende dimensie wel in wat bekend is geraakt als het
‘democratisch tekort’. Rivieren vol krokodillentranen zijn
er gevloeid over de ondergang van onze grote democratieën gedurende
de laatste drie decennia van financialisering
en globalisatie. Marx zou lang en hard gelachen hebben met hen die
verrast lijken, of van streek, door het ‘democratisch tekort’.
Wat was de grote drijfveer achter het negentiende-eeuwse
liberalisme? Het was, en Marx raakte nooit vermoeid door hierop te
wijzen, het afscheiden van de economische sfeer van de politieke en
de politiek tot de laatste te beperken, terwijl de economische sfeer
aan het kapitaal werd overgelaten. Wat we vandaag kunnen observeren,
is het schitterende succes dat het liberalisme heeft behaald met dit
langgekoesterde einddoel. Neem maar eens een kijkje in het Zuid-Afrika
van vandaag, meer dan twee decennia nadat Nelson Mandela werd
vrijgelaten en de politieke sfeer, eindelijk, de ganse bevolking
omhelsde.
ANC’s netelige positie was dat het, om toegelaten te kunnen worden om
de politieke sfeer te domineren, moest aanvaarden dat het
machteloos zou staan in de economische. En als jij er anders over
denkt, dan adviseer ik om eens te praten met de honderden mijnwerkers
die werden neergeschoten door gewapende bewakers enkel en alleen
omdat ze een loonsverhoging durfden te eisen.
Waarom grillig? De twee onvergeeflijke fouten van Marx
Ik had al uitgelegd waarom ik alles wat ik van onze sociale wereld begrijp grotendeels te danken heb aan Karl Marx. Nu zou ik graag uitleggen waarom ik verschrikkelijk boos op hem blijf. Met andere woorden, ik zal uitklaren waarom ik er zelf voor gekozen heb om een grillige, inconsequente Marxist te zijn. Marx beging twee spectaculaire fouten. Bij de ene ging het om nalatigheid, bij de andere zat het probleem hem in de boodschap. Deze fouten blijven doorwegen tot op de dag van vandaag, omdat ze Links hinderen in het effectief verijdelen van het georganiseerd aanzetten tot mensenhaat, vooral in Europa.
Marx' eerste fout, die waarvan ik suggereer dat het door nalatigheid kwam, was dat hij onvoldoende dialectisch en onvoldoende reflexief was. Hij slaagde er niet in om voldoende na te denken, en bleef oordeelkundig zwijgen, over de impact van zijn eigen getheoretiseer op de wereld waarover hij aan het theoretiseren was. Zijn theorie is uitzonderlijk beredeneerd krachtig en Marx kreeg een vleugje van de macht ervan binnen. Hoe komt het dat hij zich geen zorgen leek te maken dat zijn volgelingen, mensen die beter in staat waren om deze krachtige ideeën te vatten dan de doordeweekse arbeider, deze macht die op hen werd losgelaten niet zouden aanwenden om, via de ideeën van Marx, andere kameraden te misbruiken, hun eigen machtsbasis uit te bouwen, invloedrijke posities in te winnen, beïnvloedbare studentes in bed te krijgen enz.?
Om een tweede voorbeeld te geven, we weten dat het succes van de Russische Revolutie het kapitalisme, mettertijd, strategisch deed terugdeinzen en deed toegeven aan pensioenschema’s en nationale sociale gezondheidszorg, en zelfs aan de idee om de rijken te dwingen te betalen voor de massa’s arme studenten, zodat ze konden deelnemen aan doelgerichte liberale colleges en universiteiten. Tezelfdertijd zien we hoe de dolle vijandigheid tegenover de Sovjet-Unie, met een reeks van invasies als belangrijkste voorbeeld, de vervolgingswaanzin aanwakkerde onder de socialisten en een klimaat van angst creëerde, dat vooral vruchtbaar bleek te zijn voor figuren zoals Jozef Stalin en Pol Pot. Marx heeft dit dialectische proces nooit zien aankomen. Hij hield gewoon geen rekening met de mogelijkheid dat de creatie van de arbeidersstaat besmet zou kunnen worden met het virus van het totalitarisme, terwijl hier tegenover de vijandigheid van de rest van de (kapitalistische) wereld maar bleef groeien.
Marx' tweede fout, degene die ik toeschrijf aan de boodschap, was erger. Het was zijn veronderstelling dat de waarheid over het kapitalisme ontdekt kon worden in de mathematica van zijn modellen (de zogeheten ‘reproductieschema’s). Dat was de ergste ondienst die Marx aan zijn eigen theoretische systeem had kunnen leveren. De man die ons uitrustte met het economische eersterangsconcept van menselijke vrijheid; de geleerde die de radicale onbepaaldheid naar zijn rechtmatige plaats binnen de politieke economie had verheven – dat was dezelfde persoon die eindigde met wat geflirt met simplistische, algebraïsche modellen, waarin arbeid uitgedrukt werd in eenheden die, uiteraard, compleet gekwantificeerd waren, terwijl hij tegen alle verwachtingen in hoopte uit deze vergelijkingen nog wat aanvullende inzichten over het kapitalisme te kunnen bewijzen. Na zijn dood verspilden Marxistische economen lange carrières door zich over te geven aan een vergelijkbaar scholastiek mechanisme, en zo eindigden ze met wat Nietzsche ooit omschreef als “de stukjes van het mechanisme die er zijn om te kunnen huilen”. Volledig ondergedompeld in irrelevante debatten over het transformatieprobleem en wat eraan gedaan, eindigden ze uiteindelijk als een bijna uitgestorven ras, terwijl het neoliberale monster ondertussen alles wat andersdenkend was op zijn pad verpletterde.
Hoe kon Marx zo misleid zijn? Hoe kon hij niet zien dat geen enkele waarheid over het kapitalisme ooit uit eender welk mathematisch model kon onttrokken worden, hoe briljant de modelbouwer ook kon wezen? Beschikte hij dan niet over de intellectuele instrumenten om te beseffen dat de kapitalistische dialectiek ontstaat uit dat deel van de menselijke arbeid die je niet in eenheden kan weergeven, dus vanuit een variabele die nooit mathematisch precies kan gedefinieerd worden? Natuurlijk zag hij dat, vermits hij die instrumenten zelf had gesmeed! Nee, de reden voor deze fout is ietsje onheilspellender: net zoals de platte economen die hij zo briljant terechtwees (en die de Departementen van Economie vandaag de dag blijven domineren), begeerde hij de macht die het mathematische ‘bewijs’ hem bood.
Als ik gelijk heb, dan wist Marx waar hij mee bezig was. Hij begreep, of bezat het vermogen om te weten, dat een allesomvattende theorie over waarde niet kan ingepast worden in een mathematisch model van een groeiende, dynamisch kapitalistische economie. Hij was, daar twijfel ik niet aan, er zich van bewust dat een behoorlijke economische theorie Hegels gezegde moet respecteren: “de regels voor de onbepaalden zijn zelf onbepaald”. In economische termen betekent dit erkennen dat de macht van de markt, en dus van winstgevendheid, van de kapitalisten niet per se te reduceren was tot hun capaciteit om arbeid uit werknemers te halen; dat sommige kapitalisten meer kunnen halen uit een bepaalde arbeidspool of uit een bepaalde gemeenschap van consumenten omwille van redenen die buiten zijn theorie staan.
Helaas, die erkenning zou gelijkwaardig zijn met de aanvaarding dat zijn ’wetten’ niet onveranderlijk waren. Hij zou moeten toegeven aan de concurrerende stemmen binnen de vakbondbewegingen dat zijn theorie onbepaald was en dat zijn uitspraken daardoor niet uniek en ondubbelzinnig correct konden zijn. Dat ze permanent voorlopig waren. Maar Marx voelde de onstuitbare drang om mensen zoals Citizen Weston te vernietigen, omdat hij het waagde zich zorgen te maken dat een loonsverhoging (bereikt door een stakingsactie) Pyrrhusgewijs zou kunnen uitdraaien als kapitalisten vervolgens de prijzen zouden opdrijven. In plaats van gewoon te discussiëren met mensen zoals Weston, was Marx erop gebrand om met mathematische precisie te bewijzen dat ze verkeerd waren, onwetenschappelijk, plat, geen serieuze aandacht waardig.
Er zijn momenten geweest dat Marx besefte, en bekende, dat hij ernaast zat wat de deterministische zijde betrof. Toen hij aan het derde deel van Het kapitaal begon, zag hij dat zelfs minimale complexiteit (bv. verschillende graden van kapitaalintensiteit toelaten in verschillende sectoren) zijn argument tegen Weston deed ontsporen. Maar hij was zijn eigen monopoliepositie ten opzichte van de waarheid zo toegewijd, dat hij als een pletwals over het probleem heen raasde, oogverblindend maar veel te bot, en zijn axioma bij wijze van fiat oplegde, wat uiteindelijk zijn oorspronkelijk ‘bewijs’ moest rechtvaardigen; dat waarmee hij Citizen Westom om de oren had geslagen. Vreemd zijn de rituelen van de leegte en triest worden ze wanneer uitgevoerd door uitzonderlijke geesten, zoals die van Karl Marx en heel wat van zijn twintigste-eeuwse volgelingen.
Deze drang om het
‘complete’, ‘afgesloten’ verhaal, of model, het ‘laatste’
woord te hebben, is iets wat ik Marx niet kan vergeven. Het blijkt,
uiteindelijk, de aanleiding geweest voor heel wat fouten en
voor, veel aanzienlijker, autoritarisme. Fouten en autoritarisme die
grotendeels geleid hebben tot de huidige onbekwaamheid van Links om
een positieve kracht te zijn en een controle op rede en vrijheid zo
misbruikt door de neoliberale bemanning tegenwoordig.
Het radicale idee van meneer Keynes
Keynes was een vijand van Links. Hij hield van het klassensysteem dat hem had voortgebracht, wilde (persoonlijk) niets te maken hebben het zootje ‘daar beneden’, en hij werkte hard en behendig zodat hij met ideeën naar voor kon komen die het kapitalisme zouden toelaten te overleven, ondanks zijn neigingen naar potentiële, dodelijke krampen. Keynes, een vrijgevochten bourgeois liberale denker met open geest, bezat de zeldzame gift van niet bang te zijn om zijn eigen vooronderstellingen in vraag te stellen. Te midden van de Grote Depressie bleek hij vrij gelukkig met zich te kunnen losbreken van de Marshalliaanse traditie die toch tot zijn erfenis behoorde. Toen hij merkte dat de tewerkstelling dieper wegzakte naarmate de lonen lager werden, en dat men weigerde te investeren zelfs na een lange periode van nulintresten, was hij bereid om het ‘leerboek’ aan flarden te scheuren en de wegen van het kapitalisme te herdoorgronden.
Zijn radicaal her-denken moest ergens van start gaan. Het begon toen Keynes de gelederen brak bij zijn collega’s door het ondenkbare te doen: door terug te keren naar het gekibbel tussen David Ricardo en Thomas Malthus en de zijde van de predikant te kiezen. In niet mis te verstane bewoordingen, in het midden van de Grote Depressie, schreef hij: “Was Malthus in plaats van Ricardo maar de wortel geweest van waaruit de negentiende-eeuwse economie had kunnen ontstaan, wat een wijzere en rijkere plaats zou de wereld vandaag zijn!” Met deze opruiende uitspraak nam Keynes noch Malthus’ standpunt aan, dat ten gunste was van aristocratische renteniers, noch zijn eigen theologische inzichten over de verlossende kracht van het lijden. Keynes omhelsde eerder Malthus’ scepticisme ten opzichte van (a) de wijsheid van het zoeken naar een waardetheorie die kan samengaan met de complexiteit en de dynamiek van het kapitalisme en (b) Ricardo’s overtuiging, die Marx later overnam, dat blijvende depressie onverenigbaar is met kapitalisme.
Waarom kwam Keynes niet samen met Marx in een en dezelfde positie, aangezien deze laatste de eerste politieke econoom was die crisissen uitlegde aan de hand van de kapitalistische dynamiek? Omdat de Grote Depressie niet zoals andere recessies was, van de soort die Marx zo goed had uitgelegd. In deel één van Het Kapitaal vertelt Marx het verhaal van verlossende recessies die opduiken dankzij de dubbelzijdige natuur van arbeid en die leiden tot periodes van groei maar tegelijkertijd ook al zwanger zijn van de daaropvolgende recessie die, op haar beurt, het volgende herstel in zich draagt, enzovoort. Echter, er was niets verlossends aan de Grote Depressie. De malaise van de jaren 1930 was gewoon dat: een malaise die zich heel erg hard gedroeg als een statisch equilibrium – een economisch stadium dat eruitzag alsof het perfect in staat was zichzelf te bestendigen, waarbij het langverwachte herstel koppig weigerde aan de horizon te verschijnen, zelfs nadat de winstvoet zich had herpakt als reactie op de val van de lonen en rentetarieven.
Keynes’ pareltje van een ‘ontdekking’ over het kapitalisme was tweevoudig: (a) het was een inherent onbepaald systeem, gekenmerkt door wat economen tegenwoordig al eens een oneindigheid van meervoudige evenwichten plegen te noemen, waarvan sommigen samengaan met permanente massale werkloosheid, en (b) het zou plots in een van die verschrikkelijke evenwichten kunnen terechtkomen, niet te voorspellen, zonder gevoel voor rijm of ritme, enkel omdat een aanzienlijk deel van de kapitalisten bang zijn dat het zo zal gebeuren.
In gewone taal
betekende dit, wat betreft het voorspellen van malaises en deze
overwinnen via de kracht van de markt: “we zijn gedoemd als we het
weten!” Dat we op geen enkele manier kunnen weten wat het
kapitalisme morgen zal doen, ook al loopt het vandaag meer dan op
rolletjes. Dat het evengoed plat op zijn gezicht kan vallen en
weigeren om ooit nog recht te staan. Keynes'
notie van de ‘dierlijke aard’ verbeeldde een diepgaand radicaal
idee en vatte mooi de radicale onbepaaldheid diep begraven in het DNA
van het kapitalisme. Een idee eerst geïntroduceerd door Marx, met
zijn analyse van de dialectische structuur van arbeid, maar dan,
tijdens het schrijfproces van Het
Kapitaal, verpletterd
om zo zijn stellingen als mathematische, onbetwistbare bewijzen te
kunnen neerplanten. Van alle passages in Keynes’ Algemene
Theorie is
dit inzicht, de idee van de zelfdestructieve grilligheid, de idee
die we weer moet oprakelen en gebruiken om het Marxisme te
re-radicaliseren.
Mevrouw Thatchers lessen voor de Europese radicalen van vandaag
Ik verhuisde in september 1978 naar Engeland om lessen te volgen aan de universiteit, zes maand ofzo voor mevrouw Thatchers overwinning die Groot-Brittannië voor altijd zou veranderen. Terwijl ik bekeek hoe de Labourregering uit elkaar viel onder het gewicht van haar gedegenereerd sociaaldemocratisch programma, werd ik geleid naar een fout van eerste rangorde: naar de gedachte dat de overwinning van Mevrouw Thatcher misschien wel iets goeds was, dat het de arbeiders- en middenklasse van Engeland de korte, scherpe shock zou geven nodig om de progressieve politiek nieuw leven in te blazen. Links de kans geven hun positie te herdenken en zo een frisse, radicale agenda te creëren voor een nieuw type van effectieve, progressieve politiek.
En terwijl de werkloosheid vertweevoudigde en dan verdrievoudigde onder de radicaal neoliberale ‘tussenkomsten’, bleef ik de hoop koesteren dat Lenin gelijk had: “De dingen moeten erger worden voor ze weer beter worden.” Terwijl het leven smeriger werd, bruter, en voor velen korter, daagde het bij me dat ik een tragische denkfout had gemaakt: de dingen konden eeuwig slechter gaan, zonder ooit nog beter te worden. De hoop dat de achteruitgang van publieke middelen, de verkorting van het leven van de meesten, de verspreiding van de tekorten naar alle hoeken van het land automatisch zouden leiden tot een heropleving van Links, was niet meer dan dat: hoop!
De realiteit echter zag er pijnlijk anders uit. Telkens wanneer recessie de schroef nog wat aandraaide, keerde Links nog meer in zichzelf, minder in staat een overtuigende progressieve agenda voor te houden en ondertussen werd de werkende klasse verdeeld tussen hen die buiten de samenleving vielen en hen die zich inplugden in de neoliberale gemoedstoestand. De gedachte dat de achteruitgang van de ‘objectieve condities’ op een of andere manier zou leiden tot de opkomst van ‘subjectieve condities’ van waaruit een nieuwe politieke revolutie zou ontspringen, was echt wel complete nonsens. Het enige dat ontsprong uit het Thatcherisme waren de zwarthandelaars, extreme financialisering, de triomf van het winkelcentrum over de winkel op de hoek, het fetisjisme van de huisvesting en… Tony Blair.
In plaats van de Britse samenleving te radicaliseren, vernietigde de recessie – zo vernuftig uitgevoerd door de regering-Thatcher, als onderdeel van haar klassenstrijd tegen arbeid en tegen de publieke instellingen zoals de sociale gezondheidszorg en herverdeling, ingevoerd na de oorlog – voor altijd de mogelijkheid tot een radicale, progressieve politiek in Brittannië. Inderdaad, het maakte de idee van waarden, die wat de markt bepaalt als de ‘juiste’ prijs overstijgen, simpelweg onmogelijk.
De les van mevrouw Thatcher die ik langs de moeilijke weg leerde, over hoe een blijvende recessie progressieve politiek kan ondermijnen en misantropie kan inplanten tot in de kleinste vezels van een samenleving, is er eentje die ik met me meeneem naar de huidige Europese crisis. Deze les is inderdaad van cruciaal belang voor hoe ik mij opstel in relatie tot de Eurocrisis en het heeft de laatste paar jaren bijna exclusief al mijn tijd en denken in beslag genomen. Het is de reden waarom ik graag de zonde beken waarvan ik beschuldigd word door mijn radicale critici wat betreft mijn ‘Menshevik’-houding inzake de Eurozone: de zonde om te kiezen van geen radicale politieke programma’s voor te stellen, die erop uit zijn de Eurocrisis uit te buiten als een kans om het Europese kapitalisme overboord te gooien, om de verschrikkelijke Eurozone te ontmantelen en om de Europese Unie van kartels en bankroete bankiers te ondermijnen.
Ja, ik zou doodgraag zo’n radicale agenda naar voren schuiven. Maar nee, ik ben niet bereid om dezelfde fout een tweede keer te maken. Wat voor goeds hebben we bereikt in Brittannië in de vroege jaren 1980 door een agenda van sociale verandering te promoten terwijl we belachelijk gemaakt werden door de Britse samenleving en ondertussen voluit in de neoliberale val van mevrouw Thatcher trapten? Duidelijk niets. Wat voor goeds zal het vandaag teweegbrengen als we oproepen tot de ontmanteling van de Eurozone, van de Europese Unie zelf, wanneer het Europese kapitalisme zelf alles in werking stelt om de Eurozone en de Europese Unie te ondermijnen?
Een Griekse of
Portugese of Italiaanse terugtrekking uit de Eurozone zal snel leiden
tot een versnippering van het Europese kapitalisme, met zware
recessieve overschotten in de regio ten oosten van de Rijn en ten
noorden van de Alpen, terwijl de rest van Europa in de klauwen zal
vallen van een vicieuze stagflatie. Wie zal beter worden van deze
ontwikkelingen, denk je? Progressief Links, dat phoenixgewijs zal
herrijzen
uit de as van Europa’s publieke instellingen? Of de nazi’s van
Gouden Dageraad, de uit de holen gekropen neofascisten, de xenofoben
en de zwarthandelaars? Ik heb absoluut geen twijfels over wie van
beiden zal profiteren van het uiteenvallen van de Eurozone. Ik ben in
ieder geval niet bereid om verse wind te blazen in de zeilen van deze
postmoderne versie van de jaren 1930. Als dat betekent dat wij, de
betamelijk grillige Marxisten, moeten proberen om het Europese
kapitalisme van zichzelf te redden, dan is het maar zo. Niet uit
liefde of waardering voor het Europese kapitalisme, voor de Eurozone,
voor Brussel, of voor de Europese Centrale Bank, maar net omdat we de
onnodige menselijke tol die deze crisis eist zo klein mogelijk willen
houden; de ontelbare levens wier zicht op de toekomst verpletterd
zal worden zonder er enig profijt uit te halen voor de toekomstige
generaties van Europa.
Conclusie: Wat moeten Marxisten doen?
Europa’s elites gedragen zich vandaag als een rampzalige cast van inzichtsloze leiders, die noch de aard van de crisis begrijpen waarover ze de leiding hebben, noch de gevolgen hiervan voor hun eigen lot – om niet eens te spreken over de toekomst van de Europese beschaving. Op atavistische wijze kiezen ze ervoor de steeds maar kleiner wordende voorraden van de zwakkeren en de ontheemden te plunderen, om zo de gapende zwarte gaten van hun failliete bankiers te stoppen, terwijl ze weigeren toe te geven dat deze taak onmogelijk te vervullen valt. Ze hebben een monetaire unie gecreëerd die (a) alle schokdempers van Europa’s macro-economie heeft verwijderd en (b) ervoor gezorgd heeft dat, wanneer de schok zal komen – het zal gigantisch zijn – ze nu al kunnen gaan investeren in ontkenning hopende, hoe irrationeel, op een of ander mirakel dat de goden zullen brengen op voorwaarde dat er genoeg menselijke levens zullen geofferd worden op het altaar van de competitieve austeriteit.
Telkens wanneer de trojkadeurwaarders Athene bezoeken, Dublin, Lissabon, Madrid; met elke verklaring van de Europese Centrale Bank of de Europese Commissie over de volgende keer dat de austeriteitsschroef zal worden aangedraaid in Parijs of in Rome; komt Bertolt Brecht in me op: “Brute kracht is niet van deze tijd. Waarom huurmoordenaars uitsturen als het met deurwaarders ook kan?” De vraag is: hoe kunnen we aan hen weerstand bieden?
Me terdege bewust van de collectieve schuld van Links in verband met het industriële leenstelsel waarnaar we miljoenen mensen decennialang hebben verbannen, uit naam van … progressieve politiek, zal ik toch een parallel trekken tussen de Sovjet en de Europese Unies. Ondanks hun grote verschillen hebben ze een ding gemeen: de uniforme ‘partijlijn’ die naadloos loopt van de top (het Politburo of de Commissie) naar de onderkant (elke staatssecretaris in elke lidstaat, of de laatste commissaris, die dezelfde dwaasheden napraten). Zowel de Sovjet als de EU-apparatsjiks delen een christelijke sekteachtige vastberadenheid om enkel feiten te erkennen als ze overeenstemmen met voorspellingen en hun heilige teksten. Meneer Olli Rehn bijvoorbeeld, die de EU-commissaris is en sinds kort verantwoordelijk voor economische en financiële zaken, had het lef om het Internationaal Monetair Fonds ervan te beschuldigen fouten te hebben ontsluierd in de berekening van de fiscale vermenigvuldigers van de Eurozone, want zulke openbaringen “…ondermijnen het vertrouwen van de Europese bevolking in haar instituties”. Zelfs Leonid Brezjnev zou het nooit gewaagd hebben zo’n publieke uitspraak te doen!
Met Europa’s elites diep verzonken in ontkenning, wanorde, en met hun hoofden struisvogelgewijs verstopt in het zand, moet Links toegeven dat we nog niet klaar zijn om de kloof te overbruggen, die een ineenstortend Europees kapitalisme zal doen openen, met een goed functionerend socialistisch systeem, eentje dat in staat is welvaart voor de massa’s te genereren. Onze taak zou tweevoudig moeten zijn: een analyse naar voren schuiven van de huidige stand van zaken waarin niet-Marxistische, goedbedoelende Europeanen die zich lieten meelokken door de sirenes van het neoliberalisme, zich kunnen vinden. En deze gezondmakende analyse uitwerken in voorstellen om Europa te stabiliseren – om de neerwaartse spiraalbeweging te doen stoppen, die uiteindelijk enkel de kwezels versterkt en het slangenei helpt uitbroeden. Ironisch genoeg hebben wij, die de Eurozone verafschuwen, de morele verplichting om ze te redden!
Dit is wat we geprobeerd hebben te doen met ons Bescheiden voorstel. Het idee is, door diverse publieken aan te spreken gaande van radicale activisten tot hedgefondsmanagers, om strategisch allianties met zelfs rechtsen te smeden met wie we een simpel belang delen: het belang om een einde te maken aan de negatieve terugkoppeling tussen austeriteit en crisis, tussen faillliete staten en bankroete bankiers; een negatief terugkoppelingseffect dat zowel het kapitalisme ondermijnt als eender welk progressief programma ter vervanging. Dit is hoe ik mijn pogingen verdedig om steun voor mijn missie van mijn Bescheiden voorstel te verwerven met namen zoals Bloomberg en journalisten van de New York Times, van Toryleden van het Parlement, van financiers die bezorgd zijn om de gevaarlijke staat van Europa.
Ik vraag de lezer me toe te staan te besluiten met twee laatste bekentenissen. Ook al ben ik zonder meer bereid om op onvervalst radicale wijze een bescheiden agenda na te streven om een systeem te stabiliseren dat ik veracht, ik ga niet doen alsof ik er enthousiast over ben. Het kan zijn dat dit is wat we moeten doen, onder de huidige omstandigheden, maar het maakt me triest dat ik er waarschijnlijk niet meer zal zijn om een radicalere agenda verstandig te zien toegepast worden. En ten laatste nog een bekentenis van een zeer persoonlijke aard: ik weet dat ik het risico loop, heimelijk, om de tristesse te willen verzachten – vanwege het moeten laten vallen van elke hoop op het omverwerpen van het kapitalisme tijdens mijn leven – dat ik zal toegeven aan het gevoel van ‘aanvaard’ te zijn geworden binnen de cirkels van de hogere klassen. Het gevoel van zelfvoldaanheid als gevolg van gefêteerd te worden door de high and mighty begon me zo af en toe al te bekruipen. En wat voor een niet-radicaal, lelijk, corrumperend en invretend gevoel was me dat!
Mijn persoonlijke dieptepunt kwam er op de luchthaven. Een of andere vermogende organisatie had me uitgenodigd om een uiteenzetting te komen geven over de Europese crisis en had een belachelijk grote som opgehoest om me een eersteklasticket te kunnen kopen. Op weg terug naar huis, moe en met reeds verschillende vluchten achter de rug, was ik bezig de lange rij economy-passagiers voorbij te steken op weg naar de gate. Opeens besefte ik, tot mijn aanzienlijke horror, hoe gemakkelijk mijn geest zich liet besmetten met de gedachte dat het mijn ‘goed recht’ was om het klootjesvolk voorbij te steken. Ik besefte hoe grif ik bereid was te vergeten wat mijn linkse geest altijd al wist: dat niets er beter in slaagt zichzelf te reproduceren dan een vals gevoel van recht. Allianties smeden met reactionaire krachten, wat ik denk dat we moeten doen om Europa te stabiliseren, confronteert ons met het risico van gecoöpteerd te worden, van onze radicaliteit af te werpen door de warme gloed van ‘het gemaakt’ te hebben in de wandelgangen van de macht.
Radicale
bekentenissen, zoals degene die ik hier heb proberen neer te
schrijven, zijn misschien het enige programmatische tegengif voor de
ideologische dwalingen die ons dreigen om te vormen in radertjes van
de machine. Als we banden moeten smeden met de duivel (bv. met het
IMF, met de neoliberalen die, hoe dan ook, bezwaar maken tegen wat ik
bankroetocratie noem, enz.), dan moeten we vermijden om te worden
zoals de socialisten die er niet in geslaagd zijn de wereld te
veranderen, maar wel in het verbeteren van… hun persoonlijke
omstandigheden. De truc
bestaat erin aan het revolutionaire maximalisme te ontkomen, dat
uiteindelijk de neoliberalen helpt met het voorbijsteken van alle
oppositie tegen hun zelfvernietigende smerigheid en de inherente
lelijkheid van het kapitalisme in ons vizier te behouden, terwijl we
het trachten te redden van zichzelf, omwille van strategische
doeleinden. Radicale bekentenissen kunnen helpen om dit moeilijke
evenwicht te bewaren. Uiteindelijk is het Marxistische humanisme een
voortdurende strijd tegen wat we aan het worden zijn.
De oorspronkelijke Engelse versie vind je hier op de blog van Yanis Varoufakis. Vertaling Sarah Wagemans
[1] Y. Varoufakis, S. Holland en J.K. Galbraith (2013). A Modest Proposal for Resolving the Euro Crisis, Version 4.0