Het paradijs staat niet op zichzelf. (Het is nogal moeilijk te situeren in de ruimte - geografische coördinaten ongewis - maar des te gemakkelijker in de tijd. De historische coördinaten van het paradijs zijn overduidelijk.) Het paradijs kan alleen begrepen worden als een van de drie Messiaanse momenten: eerst komt het paradijs, daarna de Zondeval en uiteindelijk de Verlossing: (Elementary, Watson:) het paradijs is het mythische beginpunt van de heilsgeschiedenis. De geschiedenis is één lange zondeval, een dwaaltocht, een exodus (uit het paradijs) maar ook een poging tot terugkeer (naar het beloofde land). De verlossing is het herstel van dat paradijs (of het rijk van David). Dat in wezen circulaire narratief is de basis van de hele joods-christelijke (en zelfs islamitische) kosmogonie en eschatologie. De messiaanse triade is een (nogal vierkante) cirkel. (De heilige Drievuldigheid en het hele neoplatoonse narratief van de geest die bij zich is, de geest die zich veruitwendigt in de materie en uiteindelijk gelouterd, verrijkt terugkeert naar zichzelf, is een van de basisnarratieven van het Westerse denken. Het vindt in zekere zin zijn hoogtepunt bij Hegel. Alle dialectiek is circulair, of spiraalvormig: these, antithese, synthese, en op naar een volgende cirkelbeweging.)
De geschiedenis van de mens begint volgens het boek Genesis met het eten van de verboden vrucht van de kennis, de kennis van goed en kwaad. Dat is een zeer juist inzicht, niet alleen theologisch, maar ook filosofisch, paleo-antropologisch bijna. Ook Aristoteles gelooft dat wat de mensen onderscheidt van alle andere zoogdieren, het feit is dat hij spreekt en niet alleen kan communiceren over wat aangenaam en onaangenaam is, maar kan spreken over goed en kwaad, dat maakt hem/haar tot sociaal dier, tot zoön politikon, we zouden kunnen zeggen: een ethico-politiek dier. Dat is gemakkelijk in te zien: voor dieren, katten bijvoorbeeld, bestaat er geen goed of kwaad, maar wij mensenkinderen vallen uit het paradijs zodra we spreken - de niet-sprekende kinderen - infans betekent niet-sprekend - zijn de representanten van die katachtige, paradijselijke toestand van voor de taal. Als Aristoteles en de Bijbel het eens zijn, dan moet het haast waar zijn.
Het feit echter dat in het boek Genesis de mensen al kunnen spreken in het paradijs is, antropologisch gesproken, een vergissing. Want wie spreekt kan onmogelijk in het paradijs vertoeven, want de taal is de boom, de hele stamboom van de kennis, de wortel van alle grootheid en ellende van het mens-zijn. De erfzonde. Maar men zou het ook de emancipatie uit het dierenrijk kunnen noemen: door te vallen in de taal en dus in de kennis, zijn we een verdwaalde diersoort, ja, maar ook godgelijk, geschapen naar ‘een beeld en gelijkenis van God’.
Ook in de Kabbala is die kennis (van goed en kwaad) voor de interpretatie van het paradijsverhaal cruciaal. In een boek dat tot de jongste delen behoort van de beroemde verzameling Sohar, de Ra'ja Mehenna (eind 13de-begin 14de eeuw) is er sprake van de twee bomen van het paradijs. Bij Gerschom Scholem, de grondlegger van de Kabbala-studies, vindt men het herhaaldelijk naverteld, ik vertel het hier op mijn beurt nog eens na.
In het paradijs, zo verhaalt dit boek, stonden twee bomen, de boom des levens, die de ongebroken macht van het heilige en de ononderbroken stroom tussen God en zijn schepselen belichaamde, en de boom van de kennis (van goed en kwaad), die omdat zijn vrucht de dood met zich meebrengt, ook "de boom des doods" heette. Sinds Adams val werd de wereld niet meer beheerst door de boom des levens, maar door de boom van de kennis. Door te eten van de verboden vrucht van de kennis werd de ongescheiden wereld gesplitst in onderscheiden sferen, die van het heilige en die van het profane, die van het zuivere en het onzuivere, van het geoorloofde en het ongeoorloofde, van het levende en het dode, het goddelijke en het demonische. Ook de Thora zelf is na de zondeval slechts vanuit de kennis (van goed en kwaad) leesbaar. In de schaduw van de boom van de kennis (eerder dan in het licht ervan, zegt Scholem in een van zijn zeldzame woordspelingen) wordt de Thora gelezen als een dam tegen het kwade, dat door het vrije oordeel van de mens is ontstaan.
Eens komt de tijd dat de heerschappij van de boom des levens wordt hersteld. In de wereld van de verlossing, waarin alle macht van het kwade gebroken is, zullen al deze scheidingen verdwijnen en zullen de verhardingen van de levensstroom geen geldigheid en geen zin meer hebben. Wanneer de wereld weer onder de wet van de boom des levens staat, zal het gezicht van de Halacha (de voorschriften) veranderen. Waar alles heilig is, zijn geen beperkingen en verboden meer nodig[1]. De Thora kan in de huidige wereldtoestand alleen gelezen worden als bestaande uit vele betekenislagen. Ook de mysticus is aan de vele uitwendige vormen gebonden. De Verlossing wordt in de Ra'ja Mehenna opgevat als een spirituele revolutie die de mystieke inhoud van de Schrift als haar eigenlijke ware woordelijkheid en letterlijke betekenis onthult. De auteur, zwelgt, aldus nog Scholem, in dit contrast tussen de Thora van de verbanning en de Thora van de verlossing, die pas de volle en levende betekenis van de Thora zal onthullen, en dit niet alleen aan de ingewijden maar aan alle mensen. Verder is volgens Scholem de utopische visie binnen het rabbijnse jodendom niet gedreven, en hij voegt eraan toe dat het ook moeilijk verder gedreven kon worden[2].
Prachtig verhaal. Een verhaal ook dat de circulariteit van het messiaanse narratief heel mooi in beeld brengt. Maar, nu zijn we, met heel die contrastwerking, dat klank en lichtspel tussen die twee bomen, het paradijs zelf, het bos, wat uit het oog verloren. Het ging meer over de zondeval en over de verlossing. Wat valt op in het paradijs, naast die ongelukkig scène van de slang en de appel van de boom van de kennis? Wat ziet een denkbeeldige antropoloog die bij Adam en Eva op bezoek gaat? De eerste mensen werken niet, en ze zijn naakt, maar dan van een totaal onschuldige, onnozele naaktheid: ze zijn er zich niet eens van bewust. Zoals doorwinterde nudisten. De beide elementen zijn fundamenteel, de mensen van het paradijs zijn nog geen mensen, ze werken niet, maken dus geen cultuur, maken geen huizen, hebben geen kleren, want die moet je maken. Kleren zijn techniek, ja als we kledij een medium noemen (met Mcluhan: alle verlengstukken van de mens zijn media), dan is kledij, als verlengstuk van de huid van de naakte aap, als tweede huid, wellicht het eerste medium van de mens. Adam en Eva zijn van alle techniek en technologie ontbloot, maar ook van enige schaamte. Werken doen ze niet. Lijden ook niet. En moraal hebben ze, zoals gezien, niet nodig. Er staat zelfs geen hut in het paradijs. ‘Deze stam heeft hier geen enkel werktuig: die is nu werkelijk het ultieme natuurvolk’, zou onze denkbeeldige antropoloog in zijn dagboek over Adam en Eva noteren.
Het paradijs is nochtans het tegendeel van de natuurtoestand. Althans die van Hobbes, Rousseau’s bon sauvage is een soort van geseculariseerde Adam (die overigens niet spreekt, en dus nog geen mens is). Maar de hobbesiaanse natuurtoestand als de oorlog van allen tegen allen, van de universele burgeroorlog die pas een einde neemt met het sociaal contract met de Soeverein, is het tegendeel van het paradijs. Is de natuurtoestand, als oorlog van allen tegen allen, een universele, planetaire burgeroorlog, dan is het paradijs een alomvattende vrede (en wel een zonder verdragen, zonder verbodsbepalingen of kleine lettertjes). De natuurtoestand is de hobbesiaanse hel, en helaas ook, een gruwelijke en wijdverspreide, ja zich steeds verder uitzaaiende realiteit (Syrië, Irak, Soedan, Somalië, Nigeria en ga zo maar door).
Het is door de combinatie van al die aspecten: naaktheid, werkeloosheid, totale cultuurloosheid, en de afwezigheid van besef van goed en kwaad, en van kennis in het algemeen, maar ook door de afwezigheid van oorlog en burgeroorlog, dat men het boek Genesis kan begrijpen: het is de voorhistorie, de prehistorie: dat wat voor de geschiedenis komt. Met de zondeval en de verdrijving uit het paradijs, begint pas de geschiedenis. De verlossing is dan de posthistorie, het einde van de geschiedenis, of dat wat na het einde, de voltooiing van de geschiedenis komt; het herstelde paradijs.
Dus die verdrijving uit het paradijs is een opening op het specifiek menselijke: de mens is een met taal en cultuur, bekleed wezen (geen louter leven, geen zoë maar bios), dat een geschiedenis heeft en geschiedenis maakt, zichzelf produceert en reproduceert door te werken. Het verbod op de naaktheid is volgens Bataille fundamenteel omdat de naaktheid de orde van het werk zou verstoren.
Misschien produceert de mens zichzelf ook door te spelen en door rituelen, door wat we cultuur noemen: religie, kunst en sport. Dat spelelement als basis van de menselijke cultuur (Huizinga!) komt in het boek Genesis niet in beeld. Speelde de mens in het paradijs, behalve op het einde verstoppertje met God (die ze horen stappen en dan verstoppen ze zich)? Ik ben geneigd om neen te zeggen – geen vrije tijd zonder werktijd, maar ook katten spelen… Dus? Nu, om daar een licht op te werpen, moeten we misschien een theoretisch concept invoeren…
Is de verlossing een utopie dan is het paradijs misschien het oermodel van de heterotopie. Een heterotopie, zegt Foucault in een lezing uit 1967 voor architecten, is een andere plek, een plek van andersheid, die de continuïteit van de gewone, alledaagse wereld onderbreekt (het is ook altijd een andere tijd). Heterotopieën hebben iets utopisch, het zijn volgens Foucault ‘gerealiseerde utopieën’, zoals sommige van zijn voorbeelden duidelijk maken: het naaktstrand, de sauna, de hammam, de honeymoon, het bordeel, het theater, zou men, met wat goede wil, gerealiseerde utopieën kunnen noemen.
Het naaktstrand heeft inderdaad iets paradijselijk, zoals de schilderijen van Gaugin, een terugkeer naar de primitieve naaktheid, een tijgersprong voorbij de schaamte. Dus, ja, heterotopieën als het naaktstrand, de sauna, of de hammam, hebben iets paradijselijk. Het zijn plekken waar het basisverbod op de naaktheid is opgegeven. Ook de theaterscène is zoals bekend een plek waar veel bloot te zien is (‘functioneel naakt’ heet dat dan zedig), en dat is niet alleen te verklaren vanuit het voyeurisme van de meestal mannelijke regisseurs en het exhibitionisme van de actrices. Heterotopieën zijn plekken waar de gewone orde niet geldt, of tussen haakjes wordt gezet, of zelfs op haar kop. Vandaar ook dat je er niet zomaar binnen komt. In Bredene, het officiële naaktstrand aan de Belgische kust controleren (aangeklede) politieagenten naar verluidt of iedereen die het strand betreedt wel degelijk naakt is, om een tweedeling tussen voyeurs en noodgedwongen exhibitionisten te voorkomen. Grappig. Maar ook heel illustratief voor de complexiteit van de heterotopie en haar ‘openingen’ en ‘sluitingen’.
Nu, het is eigenlijk onomstotelijk: de tuin staat hoog op de lijst van Foucaults voorbeelden, het is de wereld in het klein, een lustoord, hij verwijst naar het tapijt als representatie van de tuin en dus van de wereld…. Het paradijs is een tuin, een park zeg maar voor de eerste mensen, dus het paradijs is een heterotopie. Elk tuin is een paradijstuin. Elke tuin is een speeltuin ook. (Laat ons aannemen dat Aam en Eva minstens hebben gedarteld). Maar elke tuin is ook begrensd. Stonden er muren rond de hof van Eden? Dat blijft een open vraag? In elk geval was het paradijs om de een of andere manier gesloten, anders zou het geen tuin zijn. Of moeten we het paradijs opvatten als ‘de planetaire tuin’, waarover landschapsarchitect Gilles Clément, die prachtige tuinen maakt die lijken op wilde braaklanden, zo poëtisch kan spreken. Waaruit de mens wordt verstoten is natuurlijk uit de wildheid, de wildheid van Mowgli (ook een mooi scheppingsverhaal: door het vuur werd de mens pas echt tot mens, een technologisch dier, dat kookt en vuur als wapen gebruikt: van het kampvuur, over de toorts, tot het platbranden van vijandelijke nederzettingen tot uiteraard de vuurwapens en de atoombom. Wie met vuur speelt zal door het vuur vergaan?).
Wat er ook van zij, in het christendom is het paradijs, verhuist naar de hemel (ruimtelijke coördinaten al even ongewis). De tuin van Eden is geen hof meer maar eerder een wolk of zoiets, iets heel heel etherisch, de hemel dus. In paradisum deducant te angeli werd vroeger bij de uitvaart gezongen. Zoals het paradijs van de aarde naar de hemel is verhuist, is in het christendom ook de verlossing geen aards, collectief gebeuren meer maar een individuele hoop op de hemel, het hiernamaals. Dat is wellicht een breuk met de leer van de historische Jezus de Nazareeër, die natuurlijk door en door joods was en een revolutionair die de Romeinse bezetter en de collaborerende priesterkaste van farizeeërs en andere witgekalkte graven wou afzetten en koning worden, Messias (zoals zovelen in die tijd, die allemaal werden terecht gesteld – men leze daarover De Zeloot van Reza Aslan). De brief van Jacobus, broer van Jezus en eerste onbetwiste leider van de vroege christenen, geeft duidelijk blijkt van dat revolutionaire elan.
Met die revolutionaire of althans radicale geest van het vroege christendom, heb ik sinds mijn prille jeugd een sterke voeling, en ook nu nog spreekt het de atheïst in mij aan. Die geest vindt men ook in de Bergrede terug: “Zalig zij die hongeren en dorsten naar gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden”. Mag op mijn grafsteen staan[3]. Of sterker nog: “Zalig zij die omwille van de gerechtigheid vervolgd worden, want hen behoort het rijk der hemelen”. Voor de gelegenheid zou ik dat rijk der hemelen willen opvatten als het Godsrijk op aarde en dus de zaligspreking uit de Bergrede willen vertalen als: wie in opstand komt tegen onrechtvaardigheid en daarvoor vervolgd wordt, getuigt van het aards paradijs en de verlossing. Het is een soort van gebod de droom van het opheffen van onrecht, (of zo men wil het herstel van gerechtigheid) die we moeten blijven najagen. ‘Ik ben niet gekomen om de wet op te heffen maar om hem te vervullen’, te vervolledigen, bij Paulus wordt dat zelfs bijna een opheffing van de wet in de liefde, maar ik hou meer vast aan het christendom van Jacobus en Mattheus. Want, er staat geschreven, dat de honger en dorst naar gerechtigheid zal verzadigd worden… Die eis tot gerechtigheid (gelijkheid, grondrechten, vrijheid en democratie) is voor mij de ware betekenis van het utopische verlangen.
Conclusio? De heterotopie blijft functioneren soms als een al te aards paradijs en het utopische verlangen naar het paradijs, als gedroomde, altijd uitgestelde posthistorische verlossing blijft ons aandrijven. Laat ons blijven dromen van de Thora van de verlossing, waar alles heilig is en de verboden en beperkingen dus wegvallen als schellen van onze ogen. Laat ons de boom des levens blijven aanplanten, en de boom van de kennis bijsnoeien…
Tegen de storm die vanuit het paradijs waait en die vooruitgang heet (naar de beroemde stelling over de engel van de geschiedenis van Walter Benjamin) – tegen die storm zullen we ons moeten blijven te weer stellen. De heimwee naar de paradijselijke toestand en de hoop op verlossing kan ons blijven inspireren. Zolang we maar weten dat het om metaforen en verhalen gaat. Wie paradijs en verlossing letterlijk neemt wordt fundamentalist. En dat is geen weg naar het paradijs (met 77 maagden), maar naar de hel: de terroristische theocratie. Of joodse illegale kolonies. Of tot de rapture index: Amerikaanse fundamentalisten zijn tegen ecologie omdat ze het einde der tijden verwachten, wanneer er zich weer eens een ramp voordoet, dan gaat die rapture index omhoog, dan zullen ze dus tijdens die rapture, de extase van het einde der tijden, uit hun kleren worden gehesen (de ultieme verlossing is naakt of is niet blijkbaar) en ten hemel worden opgenomen, en alle joden die zich niet bekeren zullen worden vernietigd, en meer van die gevaarlijke nonsens.
Dus geef ons alsjeblief wat meer te eten van die vrucht van de boom van de kennis! Laat ons, met Kant, durven te weten! Uittocht uit de onwetendheid en de onmondigheid (van het infantiele, niet-sprekende) is een uittocht uit het Paradijs maar het kan misschien de hel, de nachtmerrie van een planetaire burgeroorlog bijvoorbeeld, helpen vermijden. (Ik dank u.)
[lezing te Nijmegen, 3 februari 2015]
[1] Dat vond ik kolossaal! En dat vind ik nog altijd: waar alles heilig is, zijn geen beperkingen en verboden meer nodig. Count me in, zou ik zeggen. Maar dit geheel terzijde Omdat het vandaag mijn verjaardag is, klinkt dat als muziek in mijn oren… Een verjaardag is een feestdag, een holiday, en dus ook een holy day, een heilige dag, dus een dag waarop alles mag.
[2] Gershom Scholem, Über einige Grundbegriffe des Judentums, Frankfurt am Main, 1970, p.149-151 (een meer in joods-theologische termen gevatte variant van dit narratief bespreekt Scholem in Die jüdische Mystik in ihren Hauptströmungen, o.c., p. 253.)
[3] Op een verjaardag mag een mens al eens aan zijn graf denken… Met Hugo Claus: ‘Geboorte en dood: theater.’