Betogers op een standbeeld van Simón Bolívar (foto: Carlos Díaz)
Analyse - Edgardo Lander

Venezuela: terminale crisis van het opbrengstmodel van de olie?

Venezuela ondergaat sociale transformaties. Het land steunt daarbij op oliereserves, maar die zijn niet oneindig. Bovendien is er na de dood van Hugo Chávez geen missie tegen het begrotingstekort. Valt er een postolietijdperk te betreden waarin de relaties tussen staat, markt en georganiseerde maatschappij in evenwicht zijn? Volgens professor Lander kan Venezuela slechts op strenge voorwaarden de democratie versterken en voedselsoevereiniteit ontwikkelen.

woensdag 17 december 2014 14:15
Spread the love

In
de jaren van de bolivariaanse regering hebben zich in Venezuela
duidelijke transformaties voltrokken op het vlak van politieke
cultuur, het sociale en organisatorische netwerk, alsook in de
materiële voorwaarden van de populaire sectoren die voorheen
uitgesloten waren. Door verscheidene sociale beleidsmissies –
gericht op verschillende sectoren van de bevolking – werden de
niveaus van armoede en kritieke armoede aanzienlijk teruggedrongen.
In overeenstemming met de CEPAL is het land samen met Uruguay tot één
van de landen met de kleinste ongelijkheid van Latijns-Amerika
geworden [1]. De bevolking is er beter gevoed [2]. Er zijn effectieve
alfabetiseringsprogramma’s verwezenlijkt. Met Cubaanse steun heeft
met de missie Barrio
Adentro
(Wijk
Inwaarts) eerstelijns
medische bijstand naar de volkse landelijke en stedelijke sectoren in
het ganse land gebracht. Er deed zich een enorme uitbreiding voor van
het stelsel van openbare tehuizen die miljoenen mensen van derde
leeftijd huisvesten. Er werd eveneens een uitzonderlijke uitbreiding
van het aantal inschrijvingen aan de universiteit tot stand gebracht.
De laatste jaren werd een programma van volkswoningen gestimuleerd.
Lage werkloosheidscijfers werden in stand gehouden en de
tewerkstelling in de informele sector is van 51 procent in het eerste
semester van 1999 naar 41 procent in het eerste semester van 2014
teruggebracht [3]. Men schat dat het bedrag dat tussen de jaren 1999
en 2013 besteed is aan sociale investering een totaal van zo’n 650
miljard dollar bedroeg [4]. Volgens het PNUD is de index van
menselijke ontwikkeling gestegen van 0,662 in 2000 naar 0,748 in
2012, daarmee van een “gemiddelde” naar een “hoge”
menselijke ontwikkeling geëvolueerd [5].

Tijdens
deze jaren kon ook de organisatorische en participatieve dynamiek in
de volkskringen zich uitbreiden: Mesas
Técnicas y Consejos Comunitarios de Agua

(Technische Platformen en Communautaire Raden van Water), Comités
de Salud
(Gezondheidscomités),
Comités
de Tierras Urbanas
(Comités
van Stedelijke Gebieden), Consejos
Comunales
(buurtcomités),
Comunas
(Stadsdelen).
Het grootste deel van deze organisatorische dynamiek was het
resultaat van een publiek beleid dat specifiek gericht was op de
promotie van deze processen.

Het
gewicht van de Venezolaanse ervaring was eveneens belangrijk – in
het bijzonder het proces van de grondwet – voor de zogenoemde
progressieve of linkse verschuiving die deze jaren in Latijns-Amerika
heeft plaatsgehad. Ook belangrijk was de oprichting van verschillende
regionale integratiemechanismen die de regionale autonomie ten
opzichte van de historische afhankelijkheid van de Verenigde Staten
heeft versterkt: UNASUR, CELAC, Petrocaribe, ALBA.

Nochtans
waren de sociale transformaties die hebben plaatsgevonden niet het
resultaat van transformaties in de productieve structuur van het
land. Integendeel, wat in deze drie lustra gebeurd is, was een
verdieping van het opbrengstmodel en daarmee werd de afhankelijkheid
van de inkomsten van de olie-export
groter. In de totale waarde van de export is olie
van
een vertegenwoordiging van 68,7 procent in 1998 naar 96 procent in de
laatste jaren gegaan [6]. In absolute termen is de waarde van de
export van niet-olieproducten
en de privé-export gedaald [7]. De bijdrage van de industrie aan het
PIB is gedaald van 17 procent in 2000 naar 13 procent in 2013.

De
belangrijke vooruitgang die zich heeft voorgedaan op sociaal vlak is
het gevolg van een heel belangrijke heroriëntering van de verdeling
van de olie-inkomsten.
Een duidelijke prioriteit werd gegeven aan het reageren op de
behoeften en eisen van de volkssectoren. Dit maakt dat deze
beleidsmissies niet alleen uitzonderlijk kwetsbaar zijn voor de
schommelingen in de inkomst van de olie-industrie,
maar ook dat zij groeiende verwachtingen scheppen
waaraan enkel kan tegemoetgekomen worden op basis van een aanhoudende
stijging van de olie-inkomsten.

Deze
sociale en opeenvolgende stijgende salariërende beleidsmissies
hebben de koopkracht van de bevolking aanzienlijk vermeerderd, zonder
dat deze aanhoudende stijging van de vraag daarom vergezeld wordt
door proportionele toename van de nationale productie. Daarbij worden
steeds maar bressen geslagen die moeten worden gedicht met een
groeiende import.

Gedurende
deze jaren ontbrak een theoretisch debat over wat de
postkapitalistische maatschappij zou kunnen zijn in deze eeuw en over
hoe de relaties tussen de staat, de markt en de georganiseerde
maatschappij zou kunnen of zou moeten zijn. Dit omvat ook een
kritische evaluatie van de ervaringen van het socialisme van de
vorige eeuw. Eveneens afwezig was een geïnformeerde en overdachte
lectuur over de postkapitalistische mogelijkheden en beperkingen van
de actuele transformaties in China, Vietnam en Cuba. Dit is uiteraard
geen specifiek Venezolaans probleem, het is een uiting van de
situatie van links, dat in alle delen van de wereld zijn onvermogen
en gebrek aan geloofwaardige antwoorden heeft aangetoond ten opzichte
van de globale crisis en van de manier waarop deze werd benut om de
democratie verder in te dijken en een nog grotere concentratie van de
macht en van de rijkdom te bevorderen.

Bij
ontstentenis van overdenkingen en meer systematisch of strategisch
onderzoek naar de postkapitalistische alternatieven, in de afgelopen
jaren, overheersten vanuit de Venezolaanse regering twee types van
voorstellen. Het eerste bestaat in het automatisme dat het socialisme
identificeert met ‘staatsgestuurd’ (staatseigendom en/of
staatscontrole) [9]. Op het moment dat een bedrijf eigendom wordt van
de staat, wordt dit onmiddellijk benoemd als “socialistisch
bedrijf”. Het tweede is dat wat het postkapitalisme
identificeert met de gemeenschappelijke
staat.

Een
groot deel van de industriële en landbouwkundige bedrijven die onder
staatscontrole zijn geplaatst, worden minder efficiënt beheerd en
produceren minder. Dit was het resultaat van de uitbreiding van de
arbeidsmacht, bureaucratie, voortdurende arbeidsgeschillen,
verkoopprijzen van hun producten die niet overeenstemmen met de
productiekosten en gebrek aan investering. Het laatste niet alleen in
het onderhoud, maar eveneens in de technologische upgrading
van afdelingen die – zoals bij de staal- en aluminiumproductie –
een uitzonderlijk niveau van achteruitgang en veroudering vertonen
[10]. Aan dit alles wordt nog corruptie toegevoegd [11]. Als gevolg
draait een groot deel van deze bedrijven met verlies. Ze overleven
dankzij opbrengsten uit olie.

De
notie van de
gemeenschappelijke
staat sorteerde meer effect op het terrein van het discours en van de
promotie van een ruim gamma aan vormen van politieke
volksorganisatie, dat als een transitie-ervaring naar nieuwe
organisatievormen van de gedecentraliseerde productie als deel van de
processen van zelfbestuur vanuit de basis van de maatschappij
beschouwd kan worden. Het overheidsbeleid van stimulering en
financiering van verschillende vormen van basisorganisaties, in het
bijzonder van buurtcomités en de Gemeenten, hebben tegenstrijdige
gevolgen met zich meegebracht in deze organisatorische dynamieken.
Enerzijds heeft het nieuwe niveaus van volksorganisatie voortgebracht
en heeft het enorme hoeveelheden middelen getransfereerd naar
gemeenschappen om de oplossing van hun problemen aan te pakken:
infrastructuur, woningen, productieve activiteiten, etc. Het heeft
eveneens bijgedragen aan de versterking van het sociale weefsel van
de gemeenschappen. Desalniettemin was de overheersende tendens dat –
als gevolg van de herbevestiging
van de historische staatslogica van centralisatie van de
opbrengsteconomie van de olie
en
in de mate dat de populaire organisaties geneigd zijn direct
afhankelijk te zijn van overdrachten van staatshulpmiddelen – de
mogelijkheden tot consolidatie en autonomie van deze communautaire
basismodaliteiten zich beperkt hebben of eenvoudigweg hebben afgeremd
als alternatief voor de structuur van de staat. Daar komt bij dat de
corruptie, geassocieerd met het gevecht om de verdeling van de
opbrengst, via deze weg de basis van de maatschappij heeft bereikt.
Het gewicht van de zogenaamde sociale
economie
blijft
na vijftien jaar nog altijd onbeduidend.

Ondanks
deze obstakels is er veel basiservaring die, hoewel miniem, erin
geslaagd is zich deze organisatorische en financiële impulsen eigen
te maken. Deze ervaringen hebben zich echter vooral gevoed met de
politisering en het activisme dat de Venezolaanse maatschappij de
afgelopen jaren hebben
doorkruist. Dit heeft uiteindelijk geleid tot communautaire processen
van een uitzonderlijke rijkdom en autonomie. Het zijn in die zin
levende voorbeelden van wat er mogelijk is voor het volk.

Op
het vlak van de olie – Venezuela wordt beschouwd als het land met
de grootste oliereserves van de planeet – zijn er gedurende de
afgelopen jaren telkens opnieuw grote uitbreidingsplannen wat betreft
de activiteit aangekondigd, in het bijzonder in de Faia del Orinoco.
Daarvoor is er een wijde participatie van internationale publieke en
private ondernemingen teweeggebracht, met een groot aandeel van
Chinese ondernemingen. Er is eveneens over kredieten op grote schaal
onderhandeld (opnieuw in het bijzonder uit China) [12], zowel voor de
lopende uitgaven als voor infrastructuurprojecten en de uitbreiding
van de olie-activiteit.
Het Plan
de la Patria
werd
oorspronkelijk voorgesteld door Hugo Chávez tijdens de verkiezingen
van 2012 [13] en werd formeel aangenomen door de Nationale Assemblee
als beheerprogramma van de huidige regering. Eén van haar
doelstellingen is de transformatie van Venezuela in een grote
energetische macht en de verdubbeling van de olieproductie
tot zes miljoen vaten per dag in 2019 [14]. Nochtans, en gelukkig
voor de planeet, is de olieproductie
vandaag, ondanks de uitzonderlijke investeringen, iets lager dan die
van 1998 [15].

Een
van de ernstigste problemen van de Venezolaanse economie is de
voortdurende historische overevaluatie van de munt en de zogeheten
“Hollandse ziekte”. De economische importfactor is zo hoog,
dat devaluatie van de munt tot op een redelijkere pariteit
onvermijdelijk zou leiden tot een nog grotere sprong in de inflatie.
Als gevolg is bijna alles in Venezuela, met uitzondering van olie,
goedkoper om in te voeren dan zelf te produceren. Dit heeft vroeger
en nu nog ernstige gevolgen en verstoringen tot gevolg gehad. In de
eerste plaats ondermijnt het de intenties om de binnenlandse
productie te bevorderen, hetzij publiek, privaat of van de sociale
economie. Het impliceert eveneens een permanente en onhoudbare
aderlating van hoog gesubsidieerde deviezen, voor voedingsmiddelen en
andere goederen voor basisconsumptie, voor consumptiegoederen en
secundaire goederen en ook voor de import van luxegoederen en
buitenlands toerisme. De opeenvolgende bureaucratisch-administratieve
instrumenten gecreëerd om het gebruik van de gesubsidieerde deviezen
te controleren, en de pogingen van een systematisch microbeheer van
alle gebieden van de economie door middel van de beslissingen over
het al dan niet toekennen van de hoog gesubsidieerde deviezen, hebben
geleid tot ernstige stagnatie in de import. Dat had dan weer een
aanzienlijke impact op de prijzen en de beschikbaarheid van
producten, en leidde eveneens tot enorme corruptie. Volgens Edmée
Betancourt, die op dit moment de Centrale Bank van Venezuela voorzit,
werd van het totaal van 59 miljard dollar aan toegekende
gesubsidieerde deviezen in 2012, zo’n 20 miljard dollar toegekend aan
“kofferbedrijven”,
een “kunstmatige vraag” “niet gelinkt aan
productieactiviteiten” [16].

Het
veelomvattende sociale beleid, de subsidie van de voedingswaren en
hun intensieve import door de staat, de enorme subsidie van de
brandstof [17], de transfers van middelen naar publieke bedrijven die
in enkele gevallen zelfs niet voldoende produceren om hun eigen lonen
te betalen, de aanhoudende toename van de tewerkstelling in de
publieke sector, alsook de eisen tot investering vanuit de
olie-industrie,
leiden tot een aanhoudende en steeds grotere druk op
overheidsuitgaven en vereisen telkens hogere deviezenniveaus.

 

Het
groeiende onbehagen tussen uitgestrekte sectoren van de bevolking

Er
zijn verschillende redenen waarom er zich groeiende niveaus van
onbehagen van de bevolking gemanifesteerd hebben, vooral in het deel
van de bevolking dat zich identificeert met de oppositie. De inflatie
heeft ervoor gezorgd dat de koopkracht gedaald is en heeft zelfs
gedeeltelijk de vooruitgang in de consumptiecapaciteit teruggebracht,
die in de afgelopen jaren verkregen was [18]. De algemene schaarste
van dagelijkse consumptieproducten vereist dat men vele uren (en vele
wachtrijen) moet besteden aan de zoektocht naar deze goederen.
Hieraan wordt de voortdurende bezorgdheid om de veiligheid
toegevoegd. Volgens het Bureau
voor Drugs
en Criminaliteit van de
Verenigde
Naties
(UNODC)
was het cijfer van de moorden in Venezuela 53,7 per 100.000 inwoners,
het tweede hoogste ter wereld na Honduras [19].

Deze
economische situatie valt samen met een periode met een geheel aan
nieuwe voorwaarden op politiek terrein.

Het
chavisme was in deze lange periode niet in staat haar basis van
verkiezingssteun uit te breiden. Integendeel, het heeft deze beetje
bij beetje verloren door een beleid en een betoog dat de confrontatie
en de politiek-ideologische uitsluiting (“zij die geen socialist
zijn, gelieve zich te onthouden”) vóór de dialoog en de
betrokkenheid geplaatst hebben. Met regelmaat werd vanuit de regering
de oppositie in zijn geheel bestempeld als fascistisch en uit te zijn
op het plegen van een staatsgreep. Deze vriend-vijand-logica was heel
nuttig voor het chavisme in de beginjaren, want zij stelde haar in
staat de populaire sectoren te mobiliseren en een geëngageerde
solide basis van steun te creëren en te verstevigen, dus een
populaire chavistische identiteit te vormen. Het heeft echter ook
bijgedragen tot de vorming en versteviging van een hecht
oppositieblok, niet enkel tegen de regering, maar ook tegen het idee
van het socialisme zelf. Het veranderingsproject kon geen bruggen
slaan naar andere sectoren van de samenleving die op geen enkele
manier kunnen beschouwd worden als oligarchisch of fascistisch. Een
proces dat de maatschappij diepgaand transformeert, kan moeilijk
vooruitgaan en zich verstevigen in de tijd als de helft van deze
maatschappij (electoraal uitgedrukt) niet alleen het oneens is, maar
ook als zij over dit veranderingsproces sterk tegengestelde meningen
heeft en er – om welke redenen dan ook – diepgaande angsten voor
heeft.

De
dood van Hugo Chávez heeft een verzwakte regering achtergelaten,
zonder het uitzonderlijke charisma en de leiderscapaciteit die hem
karakteriseerden. President Maduro werd verkozen met een verschil van
minder dan twee procent. Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2013
won de regering de meerderheid van de burgemeesterszetels en de
volksverkiezing, maar zij verloor in de belangrijkste steden van het
land, de metropool Caracas inbegrepen, en dat zijn geprivilegieerde
terreinen van de politiek in het land.

Verschillen
tussen regering en oppositie in de
verkiezingsprocessen van de periode 1998-2013

Verkiezingen

Presidentiële
1998

16%

Parlementaire
1998

14%

Presidentiële
2000

20%

Parlementaire
2000

18%

Terugroepend
presidentieel referendum 2004

18,5%

Presidentiële
2006

25,6%

Referendum
grondwethervorming 2007

(-2%)

Referendum
grondwetsamendement 2009

10%

Parlementaire
2010

(-3%)

Presidentiële
2012

10,76%

Presidentiële
2013

1,59%

Gemeentelijke
2013

7.91%

 Gegevens
van de Nationale Verkiezingsraad

De
Venezolaanse oppositie is altijd heterogeen geweest. Gedurende de
eerste jaren van de bolivariaanse regering, zijn de sectoren van
meest radicaal rechts erin geslaagd – met de steun van het
Department of State
– hun hegemonie te vestigen over het geheel van de oppositie in
haar zoektocht om de regering af te zetten op andere manieren dan
door verkiezingen. Zij die deze visie niet deelden, werden
gechanteerd en ervan beschuldigd samen te werken met het
“dictatoriale regime” en dit te legitimeren. Zij leidden het
geheel van de oppositie naar opeenvolgende mislukkingen: de
staatsgreep van april 2002, het stilleggen van de economie in de
olie-lockout
van 2002-2003 en de terugtrekking op het laatste moment van haar
kandidaten in de parlementaire verkiezingen. Zij probeerden de
regering in een kwaad daglicht te stellen en haar autoritaire
karakter aan te tonen en wat ze deden was de Nationale Assemblee
overdragen aan het chavisme. Elke nederlaag van de oppositie
versterkte de regering en verstevigde haar steun in de volkssectoren
die, met hun mobilisatie en vasthoudende dagelijkse weerstand, een
belangrijke rol speelden bij
zowel de staatsgreep als de oliestaking.

Dit
begon te veranderen vanaf 2006. Na hevige debatten begon zich stilaan
bij de meerderheid van de oppositie de mening te vormen dat het
noodzakelijk was om een basis van nationale politieke steun te vormen
met het doel de regering af te zetten langs electorale weg. Er werd
één kandidaat voor de oppositie gekozen voor de
presidentsverkiezingen van dat jaar: Manuel Rosales, die 37 procent
van de stemmen haalde. Uiteindelijk werd de MUD opgericht, Mesa
de la Unidad Democrática
(Platform
van de Democratische Unie) en op een moment van maximale eenheid van
de hele oppositie werden enkele voorverkiezingen gehouden met een
hoge mate van participatie [20] om alle kandidaten van de oppositie
te kiezen voor de ambten van president, leden van de Nationale
Assemblee, gouverneurs en burgemeesters.

 Na
te zijn verslagen met een heel kleine marge in de
presidentsverkiezing van 2013 en deze resultaten niet te erkennen,
riep Henrique Capriles op om de gemeentelijke verkiezingen van
datzelfde jaar te veranderen in een referendum om president Maduro af
te zetten. De regering won de nationale volksstemming met een
verschil van acht procent.

Uit
deze resultaten kwamen (publiekelijk) de grote tegenstrijdigheden
binnen de oppositie aan het licht.

Voor
de sectoren van de oppositie (in het bijzonder de sectoren die
Leopoldo López en María Corina Machado vertegenwoordigen) die het
altijd al niet eens waren met de verkiezingsopties en met het
leiderschap van la Mesa
de la Unidad

Democrática (MUD),
bekrachtigt de overwinning van de regering in het zogenaamde
referendum de overtuiging dat het heel onwaarschijnlijk was om op
korte en middellange termijn de regering af te zetten via
verkiezingen. Ze zagen in de complexe conjunctuur van het land een
mogelijkheid om twee vliegen in één klap te slaan. Enerzijds wordt
gebruikgemaakt van de zwakheid van de regering en het onbehagen van
de bevolking door de schaarste, de inflatie en de onzekerheid om
gewelddadige confrontaties (noodzakelijkerwijs met doden), om een
sfeer van onregeerbaarheid te creëren en om de regering te
bestempelen als zijnde dictatoriaal en repressief. Vanuit deze
politieke berekening moesten de protesten zo gewelddadig en kostelijk
zijn voor de regering als maar mogelijk was. Dit lijkt de
belangrijkste reden te zijn waarom deze acties, vanaf het begin, een
klein maar goed georganiseerd onderdeel hadden met een gewelddadig
karakter: barricades, molotovcocktails, sluipschutters, aanslagen op
openbare installaties, verbranden van voertuigen van het openbaar
vervoer. Het antwoord liet niet lang op zich wachten. Er was
onderdrukking vanwege de politie en het leger, niet algemeen, maar
met een hoge frequentie en buitenproportioneel. De
corporatieve
pers
bouwde mee – door middel van het frauduleuze gebruik van foto’s uit
andere landen van gewelddadige situaties en onderdrukking – aan het
beeld dat deze oppositie probeerde te scheppen: dat ze zouden gezien
worden als weerloze slachtoffers van een repressieve regering.

Door
zich aan het hoofd van deze “dappere” en “strijdlustige”
politieke positie van totale confrontatie met de regering te stellen, trachtte deze oppositie het leiderschap van Capriles en la
Mesa de la Unidad (Democratische
Eenheid
) te
betwisten.

Deze
gewelddadige acties plaatsten de minder radicale sectoren van de
oppositie, en heel in het bijzonder Capriles, voor een moeilijk
dilemma. Naarmate de protesten zich uitbreidden en meer steun kregen
van de oppositie, werd hun gewelddadige karakter aangeklaagd en kwam
zijn leiderschap in gevaar. Maar evengoed, als ze geen afstand namen
van de gewelddaden en deze mettertijd verwierpen, zouden ze evengoed
de dupe zijn van deze nederlaag. Daarom behielden zowel Capriles als
andere leiders van de oppositie dubieuze posities, of in het geval
van Acción
democrática
(Democratische
Actie) en Copei, deden ze er het stilzwijgen toe en gaven zij
algemene verklaringen die erop gericht waren om geen stelling te
moeten innemen.

De
meer radicale sectoren die geopteerd hadden voor geweld, verkondigden
uitdrukkelijk wat het doel van deze acties was: “de exit”. Met
name de afzetting van de regering van Nicolás Maduro. Het zijn juist
deze sectoren die konden rekenen op de meest systematische politieke
en financiële steun vanwege het Department
of State
(voornamelijk, maar niet alleen) door middel van de USAID. Het is
waarschijnlijk dat deze acties bedacht waren om een sfeer te creëren
van de “Oranje
Revolutie

zoals in Oekraïne, waarvoor ze rekenden en rekenen op de
onvoorwaardelijke steun van de wereldwijde corporatistische
media, in het bijzonder die van de Verenigde Staten, Spanje en
Colombia.

Gezien
de agressieve politiek van de regering van de Verenigde Staten in
verschillende delen van de wereld en het belang dat het bolivariaanse
proces heeft gehad in de geopolitieke verschuivingen van
Latijns-Amerika de laatste jaren, in het bijzonder in de creatie van
nieuwe integratieblokken (in het bijzonder UNASUR en CELAC) die niet
door de Verenigde Staten gecontroleerd worden, is het duidelijk dat
van de bolivariaanse regering af geraken een prioriteit blijft voor
om het even welke poging om de verloren invloed in dit continent te
herwinnen. Zodoende werden gedurende deze crisis, naast de blijvende
steun aan de meer radicale sectoren van de oppositie, herhaalde
uitingen en bedreigingen met sancties gedaan vanwege zowel de
republikeinse als democratische congresleden en van de Amerikaanse
minister van Buitenlandse Zaken, John Kerry.

Informatie
over de militaire dimensie van deze bewegingen blijft verdoken onder
een donkere schaduw. De regering kondigde de aanhouding aan van drie
generaals van de luchtmacht, en daarna van andere leden van de
strijdkrachten, onder beschuldiging van het promoten van een
staatsgreep. Maar nadat enkele maanden voorbijgingen, werd daar nog
maar weinig over vernomen.

Na
twee maanden van barricades op
straat,
zowel vreedzame als gewapende demonstraties en gewelddadige
confrontaties met politie en leger, waren er 41 doden, vele gewonden,
honderden gearresteerden en enorme materiële schade. Er vielen doden
en gewonden onder zowel activisten van de oppositie, leden van de
veiligheidstroepen van de staat en burgers die niks met de
confrontaties te maken hadden. Het blijkt moeilijk om met een zekere
graad van precisie uit te maken wie de verantwoordelijken
zijn.
Venezuela is vandaag een zeer verdeelde samenleving. De
bevolkingsgroepen die zich identificeren met de regering en met de
oppositie hebben de neiging in parallelle realiteiten te leven. De
informatiebronnen zijn verschillend. Mensen komen samen en vormen hun
mening samen met gelijkgestemden. Dit brengt diepgaande verschillen
teweeg, niet alleen in de interpretatie van de feiten, maar ook in de
visies die vaak sterk afwijken van de feiten zelf. De interpretatie
van de gebeurtenissen van de afgelopen maanden die in de media van de
oppositie en die van de regering verschenen, hadden moeilijk nog meer
van elkaar kunnen verschillen. Voor sommigen ging het om vreedzame
studentenprotesten en protesten van de burgermaatschappij die
betoogden tegen de problemen van onveiligheid, inflatie en schaarste
waar het land mee te maken heeft en eisten ze van de regering
verandering in hun beleid. Deze vreedzame manifestaties zouden
brutaal onderdrukt zijn door een regering die zich kenmerkt als
autoritair en militaristisch. Voor anderen was er naast de vreedzame
en spontane manifestaties die uiting gaven aan het onbehagen door de
economische moeilijkheden waar het land mee te maken heeft, een
systematisch en goed georganiseerd plan, met deelname van
paramilitairen, om zoveel mogelijk geweld te veroorzaken, een klimaat
van wetteloosheid te scheppen
en zich voor de internationale media voor te doen als weerloze
slachtoffers. Dit alles als een zachte en blijvende putsch
die met steun van buitenaf de bedoeling heeft om de regering af te
zetten.

In
deze context werd het startschot gegeven voor een dialoogronde met de
regering, de oppositie en de zakelijke leiders, met het doel te
debatteren over zowel productiegerelateerde zaken (toekenning van
deviezen, prijscontrole, etc.), als over politiek hete hangijzers van
de conjunctuur. Zo eiste de oppositie een wet van algemene amnestie,
de vrijlating van alle gevangenen en de oprichting van een Nationale
Commissie van de Waarheid om de verantwoordelijkheden voor de
gewelddadige gebeurtenissen te onderzoeken [21]. Het belangrijkste
van deze onderhandelingen was dat ze bijdroegen aan de vermindering
van het geweld, ondanks de categorische onenigheid over deze
onderhandelingen aan beide kanten. Ondanks deze spanningen toonden
enquêtes aan dat de meerderheid van het land de dialoog steunde. Het
feit dat de MUD op institutioneel niveau in gesprek was met de
regering, had het isoleren en delegimatisering van de meer radicale
en gewelddadige rechtse secties tot gevolg. De regering had het dan
weer niet gemakkelijk in deze dialogendynamiek. Enerzijds was haar
vermogen om te reageren op de economische moeilijkheden ernstig
beperkt door de financiële beperkingen waar ze tegen aankeek.
Verschillende groepen activisten en militanten klaagden deze
onderhandelingen openlijk aan als een verraad van de erfenis van
Chávez en eisten een uitkomst uit de huidige crisis door middel van
een radicaliseringsproces.

President
Maduro mist het leiderschap waarmee Chávez eenheid kon garanderen
als hij een beleid voorstelde dat weerstand opriep bij zijn
volgelingen. Het is bovendien onduidelijk waaruit in de huidige
context van een verzwakte regering en een niet-gemobiliseerde
chavistische volksbeweging deze radicalisering en ruk naar links zou
bestaan. Over zulke kritieke en gevoelige zaken zoals de alarmerende
corruptieniveaus zowel onder burgers als militairen, worden algemene
mededelingen gedaan, maar de acties die daadwerkelijk ondernomen
worden zijn vrijwel onbestaande.

Oppositie
en regering na de val van “de uitkomst”

De
gewelddadige confrontaties van februari en maart 2014 verzwakten
uiteindelijk zowel de oppositie als de regering. De mislukking van
“de exit”, de poging om de regering te doen vallen, leidde
tot een diepe breuk in het politieke blok van de oppositie. Alle
opiniepeilingen, zelfs die een hoge mate van steun aan de
straatprotesten vertoonden,
vonden een zeer sterke verwerping van geweld. Afgezien van de
ambiguïteit waarmee ze gereageerd hadden gedurende de weken van de
gewelddadige confrontaties, hebben de meeste sectoren van de
oppositie en in het bijzonder Acción
Democrática

(Democratische Actie), Primero
Justicia

(Rechtvaardigheid
Eerst)
en Copei zich publiekelijk en herhaaldelijk gedistantieerd van deze
politiek. Daarmee bevestigden ze dat het alternatief voor de regering
van Nicolás Maduro vreedzaam, verkiezingsgewijs en grondwettelijk
moest zijn. Geconfronteerd met het feit dat men het niet eens kon
worden over gemeenschappelijke politieke opvattingen, raakte la Mesa
de la Unidad Democrática in een crisis en haar secretaris-generaal
Ramón Guillermo Aveledo trad af. Op het moment van het schrijven van
deze tekst waren de onderhandelingen om het oppositieblok te
herstructureren nog aan de gang. De publieke debatten lijken te
wijzen op een zwakkere alliantie, meer als een ontmoetingsplaats voor
enkele afdelingen dan als een organisatie die in staat is om op
politiek vlak uitdrukking te geven aan het geheel van de oppositie.

Zowel
de opiniepeilingen als de beperkte respons van de bevolking op enkele
initiatieven en oproepen van de oppositie de afgelopen maanden,
suggereren dat, hoewel de redenen voor onbehagen – in het bijzonder
de schaarste, de inflatie en de onzekerheid – nog altijd aanwezig
zijn, deze nieuwe politieke nederlaag van de oppositie veel
geloofwaardigheid heeft gekost bij hun aanhangers. Zij heeft ook
weinig mogelijkheden om de talloze ongenoegens van de bevolking over
de situatie van het land te kanaliseren.

De
regering is, ondanks het feit dat zij hun “exit” hebben
verhinderd, hier ook verzwakt uitgekomen. Misschien ligt haar
voornaamste sterkte op dit moment in de zwakte en de verdeeldheid van
de oppositie.

Een
betrouwbaar verkiezingssysteem, niet alleen volledig geautomatiseerd
maar ook met verschillende controlemechanismen, en de opeenvolgende
verkiezingsoverwinningen droegen ertoe
bij dat in voorbije jaren de Venezolaanse regering kon rekenen op
voldoende internationale legitimiteit om haar te beschermen tegen het
destabiliserende agressieve beleid van de regering van de Verenigde
Staten. Toch
heeft zij als resultaat van een frequent arbitrair gebruik van de
macht en van de rekbare interpretatie van de grondwet, en een
rechterlijke macht die een minimale autonomie mist, een deel van deze
internationale legitimiteit
verloren.
Zij verschafte munitie aan hen die beweren dat de actuele
institutionalisering geen veranderingen toestaat via electorale weg
[22]. In deze omstandigheden nam het offensief
van de mondiale corporatistische media toe.

De
regering mist zowel de politieke als economische middelen, die het in
het verleden mogelijk maakten te reageren op kritische momenten met
nieuwe programma’s of missies met een grote sociale impact. De
afwezigheid van Hugo Chávez heeft zowel de regering als zijn partij
met sterke interne spanningen achtergelaten, zonder een voldoende
sterk leiderschap om de verschillende fracties in een
gemeenschappelijke richting te drijven.

Er
heerst veel ontevredenheid in de chavistische basis.

De
economische crisis heeft zich verdiept. Gedurende de jaren 2013-2014
is de uitgebreide logica van de overheidsuitgave met een basisrente
in een crisis geraakt met een begrotingstekort. Het is moeilijk in te
schatten op basis van de officiële cijfers, maar door enkele
analisten wordt het rond de vijftien procent van het
bruto
binnenlands product

(bbp)
geschat. Er is een gestage daling van de internationale reserves, die
in het eerste semester van 2014 gedaald waren tot 21.604
miljoen
dollar minder dan de helft van de reserves die men in het eerste
semester van 2008 had [23]. Van 2008 tot 2013 is de buitenlandse
schuld zo goed als verdubbeld [24]. Enkel van China heeft men
kredieten gekregen voor een totaal bedrag van 50.600
miljoen dollar. Een
groot deel hiervan is betaald met olie
[25].
Het land kent groeiende ongunstige condities voor het krijgen van
buitenlandse kredieten, met steeds hogere rentevoeten. Omdat de
aanhoudende hoge deviezeninkomsten afkomstig zijn van de olie-export,
is het weinig waarschijnlijk dat het land in een situatie zal
terechtkomen van insolventie, maar alles wijst erop dat de
moeilijkheden van de buitenlandse sector toenemen. De aanhoudende
verhoging van de munthoeveelheid zonder een overeenkomstige
vermeerdering van het aanbod aan goederen en diensten draagt bij aan
de stijgende inflatiedruk. De zeer hoge inflatie van 2013 (56,2
procent) [26] werd niet alleen niet vertraagd in 2014, maar heeft
zich versneld. De prijsvariatie tussen augustus 2013 en augustus 2014
bedroeg 63,4 procent [27]. Deze was groter voor voedingsmiddelen.

De
deviezenschaarste en de bureaucratische hindernissen en vertragingen
voor wat betreft hun overdracht, de vertraging in betaling van de
buitenlandse leveranciers, de smokkel van ontginningsproducten, de
verkoop in de informele economie – aan veel hogere prijzen – van
de gereglementeerde producten die niet in de supermarkten te vinden
zijn, het opkopen en de speculatie: dit alles samen heeft een
toestand van aanhoudende schaarste met zich meegebracht in de
voedingsproducten en overige basisproducten, producten voor
huishoudelijke en persoonlijke hygiëne en medicijnen. Volgens de
Centrale Bank van Venezuela bedroeg de gemiddelde schaarste aan
basisproducten in het land 29,4 procent in maart 2014. In die maand,
bijzonder extreem als gevolg van het straatgeweld, was de schaarste
van sommige producten zoals keukenolie, suiker, gemalen koffie, volle
koffiemelk, toiletpapier en voorgekookt maïszetmeel meer dan 85
procent [28]. De schaarste aan medicijnen en medische instrumenten
dreigt een crisis in volksgezondheid te veroorzaken.

 De
reactie van de regering op deze situatie is gericht op wat zij
beschouwt als de componenten van de “economische oorlog”
(speculatie, hamsteren, smokkel van grondstoffen). Er zijn nieuwe
normen voor de overdracht van deviezen, er zijn meer controles op
zoals de inspectie van depots en het transport van handelswaar, de
grens met Colombia is gesloten en de
invoering van een vingerafdrukmechanisme
om te verhinderen dat elk individu meer dan een bepaalde hoeveelheid
aan gesubsidieerde producten per week koopt. Zo wil men een
speculatieve doorverkoop en smokkel van grondstoffen voorkomen.
Nochtans ligt er geen concreet beleid in het verschiet dat gericht is
op de productievermeerdering en de beperking van de vele knelpunten
die dit beïnvloeden.

Men
mag veronderstellen dat corrigerende maatregelen nodig zijn ten
opzichte van de economische problemen waar het land mee te maken
heeft. Deze hoeven niet samen te vallen met de voorschriften van de
neoliberale structurele aanpassingen, maar terwijl zich een beleid
met een structureel karakter op lange termijn ontvouwt, lijken
sommige beslissingen onmisbaar op korte termijn, zoals de aanpassing
in de gelijkheid van de munt om de aderlating van de deviezen tegen
te houden, de beperking van de geldhoeveelheid en de benzineprijs. Op
de nationale politieke kalender bleek 2014, na de spanningen van
februari en maart, een bijzonder gunstig jaar om enkele maatregelen
te nemen die als noodzakelijk werden beschouwd, hoewel ze een
electorale politieke prijs zouden kunnen hebben. In een land waar
praktisch elk jaar verkiezingen of referendums geweest zijn, hetgeen
de politieke agenda overbepaald heeft, was er een ongewoon lange
periode (twee jaar) tussen de gemeentelijke verkiezingen in 2013 en
de parlementaire verkiezingen in 2015 zonder de verkiezingsdruk.
Desalniettemin lijkt de regering verlamd. Ook omtrent de benzine,
waarvan de prijs als absurd wordt beschouwd door het grootste deel
van de bevolking, durft de uitvoerende macht geen maatregelen te
nemen.

Het
overgangsbeleid naar een sociaal en productief model, een
postoliemodel,
zonder renteniers; dat zich niet kon manifesteren op momenten van
financiële overvloed en ruime politieke legitimiteit, kan zich
moeilijk gepromoot worden in de huidige omstandigheden.

In
de context van deze crisis had president Nicolás Maduro een “enorme
herschikking” van zijn regering aangekondigd om vooruitgang te
boeken in de overwinning van de burgerstaat en de hoge
functionarissen van zijn regering te vervangen om het hoofd te bieden
aan een nieuwe fase van het bolivariaanse proces. Toen de
veranderingen begin september eindelijk aangekondigd werden, werd er
slechts weinig veranderd. Er werd een nieuw organigram gemaakt dat in
feite dezelfde bestaande ministeries hergroepeerde onder coördinatie
van zes nieuwe vicevoorzitterschappen per gebied (Productieve
Economie en Financiën, Veiligheid en Voedselsoevereiniteit, Planning
en Kennis, Sociale ontwikkeling, Politieke Soevereiniteit,
Territoriaal Socialisme en Ecosocialisme). Praktisch alle ministeries
behielden hun bevoegdheden of gingen nu andere ministeries besturen.
Het meest problematische was de afschaffing van het Ministerie van
Milieu (het eerste van Latijns-Amerika), dat nu deel ging uitmaken
van het Ministerie van Woningen, Huisvesting en Ecosocialisme.

Verder
dan het winstbejag, verder dan het kapitalisme

In
de 21ste eeuw kunnen de uitdagingen om verder te gaan dan het
kapitalisme niet gescheiden worden van de eveneens cruciale noodzaak
zich los te maken van de methoden van productie, verdeling en
consumptie en van de hegemoniale
middelen om kennis te produceren in deze sociale orde. Dit
impliceert, onder meer, de noodzaak
om
andere manieren te
bedenken waarmee
mensen in relatie staan met de rest van de natuur en de creatie van
andere energie modellen.
Het opdoemen en het primeren op wereldschaal van het industriële
kapitalisme is gebaseerd op de toegang tot goedkope en overal
beschikbare fossiele brandstoffen. Op tweeënhalve eeuw slaagde het
industrieel kapitalisme erin deze enorme voorraden die in de loop van
miljoenen jaren gevormd waren, om te vormen tot de energie die zowel
de spectaculaire economische groei van deze eeuw mogelijk maakte, als
de versnelde vernietiging van de voorwaarden tot leven op deze
planeet. Dit energiemodel is geen secundaire component, maar een
essentiële constitutieve voorwaarde voor de manier waarop deze
productie- en levenswijze zich historisch heeft ontvouwd.

Niemand
beweert dat de overgang naar een postoliemaatschappij
betekent dat de olieputten
van de ene dag op de andere
kunnen gesloten worden.
Het is nochtans dringend nodig om stappen te zetten en de richtlijnen
voor deze onmisbare transitie te formuleren. Deze verplichting is
afwezig in het overheidsbeleid van praktisch alle regeringen van de
wereld die blijven de economische groei begunstigen boven de eisen
van het levensbehoud. Op dezelfde manier houdt het Venezolaans beleid
geen rekening met de noodzaak van deze transitie; integendeel, ze
brengen de toekomst van het land op lange termijn in gevaar door de
tegengestelde richting op te gaan.

Het
merendeel van de belangrijkste doelstellingen om de maatschappij te
transformeren, die geformuleerd zijn in het bolivariaans project, in
de grondwettekst, en in de beleidsdocumenten en -voorstellen om te
komen tot het Plan
de la Patria
,
zijn niet realiseerbaar als men zich baseert op het model van
monoproductie van olie.
Zonder een grondige hervorming van dit productiepatroon, als men niet
afstapt van het waanbeeld van de onbeperkte groei, als de beperkingen
van de planeet en de diepgaande beschavingscrisis waar de mensheid
mee te maken heeft niet erkend wordt, als de
transformatie niet als kern de overgang
naar een postoliemaatschappij
heeft als voorwaarde voor de mogelijke verwezenlijking
van een postkapitalistische maatschappij; dan hebben de voornaamste
doelen van het veranderingsproces die door de bolivariaanse beweging
werden vooropgesteld geen enkele kans om uitgevoerd te worden. 

Dit
politieke proces wordt doorkruist door diepgaande tegenstellingen
tussen haar voornaamste verkondigde doelstellingen enerzijds en
anderzijds de systematische versterking van de koloniale logica van
de ontwikkeling en de olieopbrengst.
Doelstellingen die centraal staan in de formuleringen van dit
maatschappelijk transformatieproces zoals de ‘participatiedemocratie‘
en decentralisatie,
de nationale soevereiniteit, de voedingssoevereiniteit, de
multiculturaliteit en de erkenning van de grondwettelijke rechten van
de inheemse bevolkingsgroepen en de vijfde doelstelling van het Plan
de la Patria
,
“bijdragen aan het behoud van het leven op de planeet en de
redding van het mensensoort” zorgen niet alleen voor spanningen,
maar zijn ook structureel
onverenigbaar
met
een oliestaat,
met een roofzuchtige economie
waarvan inkomsten daarenboven voornamelijk
in handen
vallen
van
de uitvoerende macht.

De
democratische basisparticipatie en het gemeentelijke zelfbestuur
hebben te maken met een structurele beperking in die zin dat in deze
olie-economie
de gemeenschappen onvoldoende productief zijn en permanent
afhankelijk zijn van de transfers (“kortingen”) van
middelen en van politieke regels van de uitvoerende macht en de
regeringspartij. Zonder autonomie ten opzichte van zowel de staat als
de markt is het onmogelijk een echte participatiedemocratie
op
te richten. Hoeveel organisatie en basisparticipatie er ook mag in
gang gezet worden, men kan niet zeggen dat de democratie vooropstaat
als de voornaamste beslissingen over de richting die het land
uitgaat, genomen worden aan de top van de politieke structuren, de
bureaucratieën en technische instanties die erg gecentraliseerd zijn
en die de Venezolaanse oliestaat
karakteriseren.

Caracas,
september, 2014

Postdata: Tussen
halfweg dit jaar en oktober 2014 zijn de gemiddelde Venezolaanse
olieprijzen
gedaald van 100 naar 75 dollar per vat, een daling van 25 procent.
Dit kan alleen maar de economische moeilijkheden verergeren die in
deze tekst beschreven zijn.

 [1].
CEPAL. Anuario
Estadístico de América Latina y el Caribe
,
Santiago, 2013, p. 79.

[2].
Organización de las Naciones Unidas para la Alimentación y la
Agricultura, Oficina Regional de la FAO para América Latina y el
Caribe, “Reconocimiento de la FAO a Venezuela”
, 26 de julio,
2013.

[3].
Instituto Nacional de Estadísticas. Fuerza de Trabajo, “Población
de 15 años y más ocupada, según sector formal e informal,
categoría ocupacional del sector informal y sexo”.

[4].
Jorge A. Giordani, “Testimonio y responsabilidad ante la
historia”, Correo
del Orinoco, 
Caracas,
18 de junio 2014.

[5].
Instituto Nacional de Estadísticas, Índice de Desarrollo Humano. Volgens
het Nationaal Instituut van de Statistiek van Venezuela is dit cijfer
een onderschatting van het eigenlijke cijfer dat 0,771 zou zijn voor
het betreffende jaar.

[6].
Banco Central de Venezuela, Información Estadística, Exportaciones
e importaciones de bienes y servicios según sectores
. Een
deel, maar dan alleen ook een deel van deze stijging is het gevolg
van de stijging van de olieprijzen
tussen deze jaren.

[7].
Banco Central de Venezuela, Información Estadística. Exportaciones
e importaciones de bienes y servicios según sectores
.

[8].
Banco Central de Venezuela, Información Estadística. Producto
Interno Bruto por clase de actividad económica
.

[9].
Tussen het eerste semester van 1999 en het eerste semester van 2014
ging het deel van de publieke sector ten opzichte van het totaal
aantal werkenden van 15,5 procent naar 20,7 procent. Instituto
Nacional de Estadísticas, Fuerza de Trabajo, Población de 15 años
y más ocupada, según sector empleador, categoría ocupacional y
sexo
.

[10].
Volgens de laatste cijfers van de index van de fysieke productie
kenbaar gemaakt door de Centrale Bank van Venezuela, bedroeg het
aandeel van het cijfer van primaire fysieke staalproductie 74,92
procent van de hoeveelheid ten opzichte van 1997. In het geval van
aluminium was de daling nog sterker, het cijfer van 2011 bedroeg
slechts 52,31 procent van de productie van het jaar 1977. Banco
Central de Venezuela, Información Estadística, Índice de
producción física para algunas actividades económicas
.

[11].
Bij de bekendmaking van de beslissing om in te grijpen in de
beleidsrichting van PDVSA, dat belast is met de verdeling van
brandstof, heeft president Nicolás Maduro bevestigd dat “er
zeer ernstige aanwijzingen zijn voor de verwikkeling van
maffiagroepen met sommige instanties van staatsbedrijven. We gaan ze
vervolgen en bestraffen met een strengheid die het dubbel is van de
strengheid waarmee er normaal gestraft wordt.” “Presidente
Maduro ordena intervenir dirección de Pdvsa encargada de
distribución de combustible”
Aporrea,
11 de septiembre 2014.

[12]The
Economist
,
Chinese lending to Latin America. Flexible friends, 12 de abril, 2014.

[13].
http://www.cne.gob.ve/divulgacion_presidencial_2012/programas/V4258228.pdf

[14].
De beste uiting van de grote nationale gelijkgezindheid betreffende
de olie
die er in het land is, is dat het regeringsprogramma dat door de
kandidaat van de oppositie in deze verkiezingen voorgesteld wordt,
aanbood om de productie precies naar datzelfde niveau te brengen: zes
miljoen vaten per dag.

[15].
OPEC, Annual Statistical Bulletin 2001, 2014, Viena.

[16].
“Presidenta del BCV: Parte de los $59.000 millones entregados en
2012 fueron a ‘empresas de maletín’”, Aporrea / AVN – Caracas
25 de mayo 2013.

[17].
Benzine wordt in Venezuela verkocht aan 0,02 dollar per liter, maar
in werkelijkheid is deze letterlijk gratis. Niet alleen levert het
staatsoliebedrijf
PDVSA de benzine aan de tankstations zonder enige kost, maar zij
verschaft deze ook een bijkomende subsidie voor elke liter benzine
met het oogmerk een deel van hun werkingskosten en winstmarges te
dekken. Dit heeft een zeer hoge fiscale last tot gevolg en werkt
eveneens als een machtige stimulans tot overconsumptie (verkwisting)
en een massale smokkel in de ontginning. Het verschil in benzineprijs
tussen Venezuela en Colombia is 1 op 78. Zie:
Víctor Álvarez, El
debate para sincerar el precio de la gasolina en Venezuela y la toma
de conciencia para avanzar hacia un modelo
post-extractivista, 
Caracas,
2013. De
nieuwe CEO van PDVSA Eulogio del Pino schat dat zo’n 100.000 vaten
brandstof per dag het land verlaten door smokkelaars. “Estiman
que cerca de 100.000 barriles de combustibles diarios están siendo
contrabandeados”, Agencia
Venezolana de Noticias
,
Caracas 13 de septiembre, 2014.

[18].
Volgens de cijfers van de Centrale Bank van Venezuela, daalde de
armoede in het land – een maat voor het inkomensniveau – tussen
het eerste semester van 1999 (eerste regeringsjaar van Hugo Chávez)
en het eerste semester van 2007 van 50 procent naar 33,1 procent van
de bevolking en de kritieke armoede van 19,9 procent naar 9,4
procent. Desalniettemin hebben de cijfers zich vanaf dat jaar
gestabiliseerd en hebben er zich geen bijkomende dalingen voorgedaan
in de loop van de volgende jaren. In het eerste semester van 2013 –
zonder twijfel het gevolg van het verhoogde inflatiecijfer – werd
er een verhoging van de kritieke armoede geregistreerd en dit cijfer
haalde de 13,1 procent. (Instituto
Nacional de Estadísticas, Pobreza por línea de ingreso
, 1er
semestre 1997 – 2do semestre 2013)

[19].
United Nations Office on Drugs and Crime, Global
Study on Homicide 2013
,
Viena, 2013. p. 24.

[20].
In deze primaire verkiezingen, gerealiseerd met de logistieke steun
van de Nationale Verkiezingsraad, nam 17 procent van kiesgerechtigden
deel.

[21].
Een van de beruchtste zaken van deze dialoogprocessen is het feit dat
alle deelnemers dat doen vanaf de uitdrukkelijke hervestiging
van de grondwet in 1999, in duidelijk contrast met de positie van de
oppositie ten opzichte van deze grondwet gedurende de coup van 2002.

[22].
Voorbeeld van deze arbitraire feiten in 2014 was de beslissing die
door de voorzitter van de Nationale Assemblee, Diosdado Cabello,
genomen werd om parlementslid María Corina Machado uit de Nationale
Assemblee te halen, omdat hij vond dat haar (mislukte) poging om zich
tot de Assemblee van de OEA te richten vanuit het platform van
Panama, betekende dat zij een taak van een dienst van een
buitenlandse regering op zich genomen had, wat niet te verenigen was
met haar parlementaire functie. Even belangrijk is het feit dat de
publieke machten niet vernieuwd worden. Hun ambtstermijnen zijn
ruimschoots verlopen, vooral die van de Nationale Verkiezingsraad,
omdat zij niet met de gekwalificeerde meerderheid in de Assemblee
rekening hielden, waardoor het voor het chavisme mogelijk werd hen
voorheen unilateraal te benoemen, zonder onderhandelingen met de
oppositie. Hetzelfde geldt voor de beslissing van het Hooggerechtshof
dat grondwettelijk het recht op manifestaties beperkte, door te eisen
dat “elke” straatactie een voorgaande toestemming moest
hebben van de overeenkomstige autoriteiten.

[23].
Banco Central de Venezuela, Información Estadística, Reservas
Internacionales
.

[24].
Banco Central de Venezuela, Información Estadística, Deuda Externa.

[25].
Inter-American Dialogue, China-Latin
American Finance Data Base
;
Kevin P. Gallagher, Amos Irwin, Katherine Koleski, The
New Banks in Town: Chinese Finance in Latin America
,
Inter-American Dialogue, Washington, 2012.

[26].
Banco Central de Venezuela, Instituto Nacional de
Estadísticas, Índice
Nacional de Precios al Consumidor
,
[http://www.bcv.org.ve/c2/indicadores.asp].

[27].
Banco Central de Venezuela, Instituto Nacional de
Estadísticas, Índice
Nacional de Precios al Consumidor
,
Caracas, 9 de septiembre, 2014.

[28].
“BCV reportó que en marzo la escasez se ubicó en 29,4%”, El
Universal
,
Caracas 26 april 2014. Voor
september was de beschikbaarheid van vele producten merkbaar
verbeterd, zonder daarom opgelost te zijn. Nochtans waren de
geciteerde officiële cijfers voor dat moment de recentste.

Het
origineel van deze tekst staat op
Aporrea.
Vertaling uit het Spaans door
Marisa
Abarca. 

take down
the paywall
steun ons nu!