Na zoveel jaar nog steeds onder de knie: barman
Opinie -

Recht op werk (deel 1)

Over "niet-werkende werkzoekenden" bestaan heel wat meningen, die vaak regelrechte kritiek zijn. Maar berust die ook op ervaring? Sven Naessens getuigt over een periode van meer dan dertig jaar uit de eerste hand hoe het in de praktijk gaat: van solliciteren en afgewezen worden, van interims tot aangenomen worden voor gesubsidieerde banen of met tijdelijke contracten.

maandag 15 december 2014 19:49
Spread the love

Bent u zelf ooit al eens werkloos geweest? Een dag, week, maand of langer? Kent u mensen die dat zijn geweest én kan u zichzelf, al was het maar via een minimum aan inlevingsvermogen, in hun situatie verplaatsen? Ik wel, want ik ben ooit werkloos geweest, ken mensen die dat zijn en bezit dus die broodnodige basis aan inlevingsvermogen dat volgens mij ontbreekt bij zo veel mensen, die het nodig vinden van steeds weer hun commentaar te geven. Inhoudsloze commentaar ook, een aaneenschakeling van boutades die zorgt voor de constante stigmatisering rond de groep “niet-werkende werkzoekenden”, want zo noemen ze eigenlijk, en zo is er een scheeftrekking ontstaan over de situatie waarin deze mensen verkeren. Als gevolg daarvan zit volgens mij de perceptie dan ook volledig fout en ik denk dat er een grote nood is aan die niet werkende werkzoekenden hun verhaal.

Een kijkje achter de schermen, in hun leven en hoe zij constant, verkeerdelijk, geschoffeerd en gecatalogeerd worden onder noemers als luiaards, profiteurs, parasieten,… Want ik ben één van die mensen die overtuigd is van het tegendeel, dat zij zo goed als allemaal op zoek zijn, of geweest zijn, naar een toekomst. Maar voor ik hen aan het woord laat, moet ik misschien eerst mijn eigen verhaal vertellen.

Onvermijdelijk

Mezelf kort beschrijvend komt het hierop neer: “Echt lui ben ik nooit geweest, denk ik, maar een aansporing zo nu en dan, ja, dat was al eens nodig. Soms via iemand anders én als die iemand er niet was, dan zorgde ik er wel zelf voor. Uitstel was voor mij gegarandeerd afstel en onder druk van de laatste kans presteerde ik op mijn best.”

Een eerste bedenking die ik mij hier maak: “Wat doen mensen die nooit iemand hebben die hen aanspoort, niet zichzelf of iemand anders?”

Van jongs af aan ging ik mee schilderen met mijn vader. Nadien werd ik debrasseur, dan garçon voor één dag, wat me dus eigenlijk niet lag en zo belandde ik uiteindelijk achter de toog, als barman. Het eerste van deze baantjes kreeg ik rond mijn veertiende levensjaar, de rest volgde de jaren erna. Vanaf mijn achttiende ging ik ook regelmatig bijwerken bij een vriend van me, in zijn drankendepot. Dat deed ik dan op zaterdag en in vakantieperiodes.

In die periode ging ik tussendoor naar de hogeschool. Maar ook toen stond ik al eens ergens als barman achter een toog, of ging ik klussen terwijl anderen op de schoolbanken zaten. Ik moest dan ook nooit zo nodig haantje de voorste zijn, studeerde om er net te geraken en deed dat ook, met glans.

Telkens weer uitstellen tot het onvermijdelijke voor mijn neus stond en dan alles op alles. Dat papiertje moest ik hebben – hoe ik er zou aan geraken, dat was bijzaak.

Droomjob

Ik was 22 toen de wereld me toelachte, ik kon, met mijn papiertje op zak, beginnen zoeken naar de job van mijn leven. Had men mij toen gevraagd “En wat is dat dan?”, ik had het hoegenaamd niet geweten.

Nu, 21 jaar later, begin ik enig besef te hebben van welke richting ik toen beter had gekozen om misschien ooit aan die droomjob te geraken. Ja, nu pas én je kan er staat op maken, mijn leven had er compleet anders uit gezien, zoveel is zeker.

Het jaar was 1983, ik schreef me in bij de RVA en de VDAB, maakte me lid van een vakbond en begon sollicitatiebrieven te schrijven. En hier alvast een eerste anekdote waarvan ik mij afvraag of werkgevers daar al in veranderd zijn. Toen ik immers, vier jaar eerder, afstudeerde met mijn diploma A2 Elektromechanica op zak, vielen er zowat dagelijks vacatures in mijn bus. Ik zal de reactie van mijn zus nooit vergeten als ze eens zo een enveloppe opende en de brief die er inzat las: “Amai, als jij dat nu al kunt verdienen, wat gaat dat dan zijn als je een diploma graduaat zal hebben?” Mijn vader had me op het hart gedrukt dat ik die brieven moest beantwoorden, wat ik ook deed.

Maar kijk, vier jaar later haalden we in Vlaanderen een werkloosheidsgraad van bijna 11 procent, kenden we op vele plaatsen een werfstop, vielen er ook geen brieven met vacatures meer in de bus, straffer nog, op de brieven die ik schreef volgde bijna nooit een antwoord. Blijkbaar hadden die mensen geen vader om tegen hen te zeggen dat ze dit moesten doen, dat het niet netjes was om niet te antwoorden. Zou dat ondertussen al veranderd zijn?

Kreeg ik wel een antwoord, dan trok ik mijn kostuum aan, speciaal gekocht om mijn eindwerk te verdedigen, en zette vervolgens mijn beste beentje voor tijdens de daaropvolgende sollicitatie. Nooit was ik er alleen, eigenlijk leek het op sommige momenten wel alsof elke werkloze steeds weer kwam solliciteren voor de baan, waarvoor ook ik een uitnodiging had gekregen. Ik herinner mij ooit een kantine op de Scheldelaan, waar ik nu wel werk, afgeladen vol met enkele honderden sollicitanten voor ‘slechts’ veertien jobs. Schiftingsronden volgden elkaar op, ik stapte het nog voor de start van ronde 1 af.

Waarom? Ik had ook al aan sollicitaties meegedaan waar we met minder mensen waren, vijftig ofzo. Ook dan werd ik niet gekozen, precies of uit die vierhonderd gingen ze mij toen wel kiezen. Het doet wat met een mens, veelvuldig solliciteren én over and over again worden afgewezen.

Realiteitszin

Na enkele maanden kreeg ik de aansporing van mijn vader om te starten met interim arbeid. Flex, T, Randstad,… Ik schreef mij overal in. Kastjes in elkaar vijzen voor vijf euro netto per uur, lopendebandwerk voor zeven euro per uur. Telkens weer net zolang zij me konden gebruiken, nadien volgde zelfs geen “bedankt en tot nog eens”. Laat staan dat je rechten had tijdens de periode dat je ergens werkte, of kans maakte op een vast contract. Je was toen niet meer als een wegwerpmens, gewoonweg minderwaardig tussen de vaste werknemers en zo voelde je jezelf ook. Minderwaardig. Ik hoop dat dit toch al veranderd is ondertussen, al durf ik dat sterk te betwijfelen.

Uiteindelijk begin je dan zelf gebruik, of is het misbruik, te maken van het systeem. Zo ging ik eens met de vroege werken, bandwerk. Honderden flessendoppen per minuut kwamen voorbij gevlogen, het dopje dat niet voldeed moest je er uit halen, zo simpel was het. Na een tweetal uur vroeg ik: “Wanneer krijgen wij hier even schafttijd?” “Eten moet je doen als je tijd hebt!”, was het antwoord. Ik was het moe, draaide mij om, nam mijn rugzak en wandelde naar buiten en hoorde ze nog van alles roepen.

Maar in alle eerlijkheid, het kon mij wat. Met de late shift was ik elders bezig. Die dag koos ik zelf waar ik ging werken, maar al snel bleek dat interimbureaus niet opgezet waren met zulke keuzes en als oplossing verscheen het zogezegde zwarte boek. Het resultaat kan je zelf raden: een paar keer een kutjob weigeren en je lag uit het interimcircuit. En nu verkoopt men dat vanuit de politiek alsof het de toekomst van de arbeidsmarkt is, zelf kunnen kiezen. Wat een compleet gebrek aan realiteitszin bij mensen die zulke nonsens uitkramen en hoe jammer dat anderen dat geloven. Ik geloof daar niet in, of is de arbeidswereld ondertussen zoveel veranderd? The proof of the pudding, weet u wel.

De best betaalde job toen, dat was zakgoed tot 80 kilo. We kregen nog geen 10 euro per uur. En toch verdienden we soms meer, stukken meer. In de naties kwamen de plastic bakjes binnen waarin groente en fruit, van een niet nader genoemde supermarktketen, had gezeten. Die moesten dan gesorteerd worden, dat was alles. Er werd bovendien enkel met de vroege gewerkt, en dat weken aan een stuk.

Tot er ineens meer bakjes binnenkwamen dan verwacht en het werk die dag niet zou af geraken. Of we langer wilden blijven? “Ja natuurlijk, maar hoe gaan jullie dat betalen?” Vijf minuten later was de deal beklonken, in het zwart natuurlijk, dagelijks opnieuw handje contantje. Mijn werkgever betaalde mij 8 uur in het wit en had hij mij langer nodig, in het zwart. Zijn voorstel voor alle duidelijkheid en dat weigeren zat er echt niet in, want dan moest je de dag erna niet meer terugkomen. Als ik nu werkgevers en politici hoor praten over de rugzak met overuren en de verhalen die ze er aan ophangen om dat te verkopen, ik moet eens goed lachen.

Luiaards

Het inkomen van een interimarbeider was er één om te overleven, niet om van te leven, je verdiende dus maximaal tussen de 200 en 250 witte euro’s per week. Maar je mocht op sommige arbeidsplaatsen niet eens mee-eten met de rest, moest regelmatig met de wagen gaan werken als er busvervoer was en kreeg soms tijdens je werk te horen dat je de dag erna moest gaan doppen. Ook al had je een week contract gekregen. Werken is een recht, hoor ik veel mensen zeggen als het over staken gaat. Goed gelachen, ja, als werken een recht was, dan zouden veel meer mensen sneller een job krijgen.

En natuurlijk wil iedereen die zo weinig verdient wat meer (bij)verdienen. Ik ken mensen die een veelvoud verdienen per week en voor wie het nog steeds niet genoeg is. Zwartwerk combineren met interimarbeid dat ging toen en het vormde dus de ideale uitweg. Eén van mijn vele interimwerkgevers had me immers zelf op dat idee gebracht! Ik vraag mij nog steeds af of mensen die werkelijk lang stempelen echt niet aan het werk zijn. Het zwarte circuit is nog steeds een grote werkgever en de mensen die wij luiaards noemen draaien zo misschien langere werkdagen dan werknemers met een nine to five job. De vraag die wij ons dan nooit stellen is: “ Wie profiteert er nu van wie?”

Maar ik wou niet blijven interimmen tot het einde van mijn dagen en had mijn hoop gelegd in de VDAB en zijn WIZ-computer. Ook toen al kreeg je via de VDAB vacatures thuis gestuurd, én je moest daar op ingaan, anders zou het wel eens verstrekkende gevolgen kunnen hebben. Ik vond dat eigenlijk niet erg want ook ik wilde toch die vaste job, iets met zekerheid, een toekomst misschien. Nu ja, twee keer vond ik het wel erg. Zo stuurde men mij ooit naar een sollicitatie om meestergast te worden in een diamantslijperij. Toen ik de brief openmaakte dacht ik bij mezelf: “Hoe komen ze daar bij?” En het werd nog erger. Ik was veruit de jongste, bleef deze keer wel zitten voor alle testen en zag hoe rondom mij mensen afvielen tot er nog drie overschoten, onder wie ik dus. We waren ’s morgens vroeg begonnen en op mijn uurwerk was de tijd inmiddels 17u gepasseerd. Ik mocht als tweede de deur openen richting mijn laatste test, een gesprek met enkele toppers van het bedrijf. Toen ze opkeken bazelde één van hen: “Ja, wie bent u en wat komt u doen?” “Euh, ik ben hier al gans de dag testen aan het afleggen en zit bij de laatste drie”, antwoordde ik. “Oei, dat zal een foutje zijn, u bent gewoonweg te jong, meneer. Toch bedankt.” Zelfs vandaag begrijp ik dat nog steeds niet maar de motivatie richting volgende, aangeboden of is dat nu opgedrongen, vacatures slonk die dag toch een beetje, om het nog voorzichtig uit te drukken.

Wat later deed de meimaand haar intrede, de zon scheen al volop en dat betekende zwemmomenten afwisselen met mijn job als barman. Op regendagen was ik dan Sven de interimmer, een mooie werkplanning was mijn deel, één die ik zelf kon maken zoals het mij uitkwam, en met de zomer voor de deur stonden er dus opnieuw mooie momenten te wachten. Ik kwam, na een zalig plonsmoment, thuis en er stak opnieuw een brief van de VDAB in mijn bus. Of ik mij op vrijdag wou aanbieden voor een job als technisch bediende, ergens op de Scheldelaan. Een stagecontract. Opnieuw geen volledig loon, ‘slechts’ 90% van datgene dat anderen in een gelijkwaardige functie verdienden en opnieuw weinig, zeg maar gerust geen, kans op een vaste betrekking. Het kon mij wat, die gesubsidieerde arbeid, zeker met de verdiensten die op mij lagen te wachten nu! Ik stapte die vrijdagmiddag uit het zwembad en ging in mijn zwembroek, op mijn espadrillen, dat was ‘in’ toen, solliciteren. Toen ik ’s avonds thuiskwam, was mijn vader gelukkiger dan ik: “Ze hebben gebeld, je mag maandag beginnen!” Als ik dat had geweten, dan was ik de eerste keer reeds gaan solliciteren in mijn zwembroek. En zo kwam er een abrupt einde aan mijn twee jaar als interimarbeider.

Compensatie

Een jaar ging voorbij, de laatste week kwam men vertellen dat er omwille van genomen regeringsmaatregelen geen vaste betrekking in zat voor mij. Ik liet het niet zien, maar van binnen kookte ik. Niet omdat ik besefte dat dit gewoon een flagrante leugen was, maar wel omdat ik nu ook nergens meer in aanmerking kwam voor iets anders dat tot een voltijdse betrekking zou kunnen leiden.

Ik was geen subsidiemens meer en die opgedane ervaring elders proberen verzilveren, dat was een lachertje. Telkens ik politici over stageplaatsen en werkervaring hoor spreken, vraag ik mij af of zij mijn leven lang wereldvreemd zullen blijven. Zonder doorstroommogelijkheden is die gesubsidieerde arbeid volgens mij nu nog steeds even kut als toen.

Gelukkig kende ik iemand die een gebouw ging rechtzetten, lange uren aan een redelijk loon. Zes maanden werkte ik onafgebroken, alle dagen, in de bouw. Om dan weer een VDAB-brief in de bus te vinden, als laborant deze keer. Nooit het vak chemie gekregen, buiten wat introductielessen, waar bleven ze die vacatures toch halen? Weer mocht ik beginnen. Dit keer als tijdelijke werkkracht, wat betekent dat je op het einde van telkens weer zes maanden te horen kreeg of je opnieuw zes maanden mocht blijven. Vier mensen kregen zo een tijdelijke functie. We werkten in shiften ook, maar geen zondagen, want dan zouden ze die moeten betalen. Ter ‘compensatie’ waren wij met vier de enige mensen die twee keer per week twaalf uur mochten, of nee moesten, komen werken. Tijdens mijn vierde, en dus laatste, verlenging, want twee jaar was het gesubsidieerde maximum, begon ik terug te solliciteren. Buiten het labowerk had ik mij ook wat binnen weten werken in de productieafdeling en dat ging ik elders proberen verkopen. Ik had ondertussen wat ervaring opgedaan, al was dat miniem.

Maar dat moesten anderen niet weten natuurlijk.

Spade

Ik werd aangenomen bij een kleine KMO, moest dus eerst mijn ontslag geven bij mijn ‘tijdelijke’ werkgever die mij sowieso binnen enkele weken zou vertellen dat het erop zat voor mij. Een uitbrander was mijn deel. “Serieus, meent u dat nu, kwaad worden op mij omdat ik een vaste job heb gevonden?”

Ja dus, die man meende dat zeker. Zouden RVA en VDAB voor zulke mensen ook testen hebben, om te zien of ze gekwalificeerd zijn voor het uitoefenen van hun job? Je komt toch wat tegen in een mensenleven.

Het absolute kenmerk van mijn nieuwe werkomgeving was samen te vatten in één woord: ambitie! En daar moest heel wat voor wijken. We deden werk dat normaal onder het paritair comité van de chemische nijverheid moest vallen maar werden, bewust een heel pak lager, geklasseerd onder logistiek. Twaalf uren shiften brachten 54.000 Belgische frank op per maand, omgerekend 1350 euro, een peulschil in vergelijking met datgene waar we eigenlijk recht op hadden. Het ploegensysteem was simpel, geen dagen verlof, je moest immers slechts twaalf dagen van twaalf uur werken op een maand, de rest was je thuis. Verlof kreeg je door van anderen shiften over te pakken en nadien dagen na elkaar twaalf uren te lopen. Maar dat kon me allemaal wat, we gingen uitbreiden, vertelden ze mij bij de sollicitatie, hadden reeds een optie op grond genomen in de haven, opnieuw op de Scheldelaan, en het zou nog maar even duren voor we de spade in de grond zouden steken om een nieuwe fabriek uit de grond te stampen. Dat was een brok ervaring die ik mijn leven lang zou kunnen meedragen, ik wilde dat echt!

Net geen twee jaar later werd er aan mij gevraagd of ik ontslagen wenste te worden. De waan van de ambitie bleek groter te zijn dan de realiteit, het gebrek aan correcte verloning met de combinatie vrije tijd onoverbrugbaar. Het was mij duidelijk dat die spade nooit in de grond zou worden gestoken, ik had daar zelf alle ambitie verloren, was reeds op zoek naar een andere job en kreeg ditmaal de keerzijde van de medaille gepresenteerd. In het labo gaf ik mijn ontslag, hier kreeg ik het omdat men wist dat ik aan het zoeken was enerzijds, omdat men zag dat de drive weg was anderzijds.

Als bediende trok ik echter een paar maanden loon, wat mij ademruimte gaf én ik begaf mij direct terug op de arbeidsmarkt. Vrij snel ook met succes. Nu ja, succes. Eindelijk kon ik beginnen op één van de chemische multinationals die de Scheldelaan rijk was. Maar dan wel onder één voorwaarde. Ik kon pas beginnen de dag dat ik in aanmerking kwam voor een startersbaan. Zo kreeg het bedrijf subsidies en ik, opnieuw, een tijdelijke job. Mijn nieuw bedrijf vroeg mij dus om wat langer werkloos te blijven, opdat zij subsidies zouden kunnen trekken – en had ik nee gezegd, dan had een ander die job gekregen. Wie mij nu komt vertellen dat dit vandaag geen realiteit meer is, die heeft geen idee. Via een interne sollicitatie geraakte ik toch aan een vast contract, om evenwel enkele jaren later opnieuw zelf mijn ontslag te geven omdat ik een job had gevonden bij een bedrijf waar ik reeds in 1983 had gesolliciteerd. Men heeft nog een aanbod gedaan om te blijven, maar het stuk waar ik werkte zat in te slechte papieren en enkele jaren later gebeurde het onvermijdelijke. Het sloot, en ik was dan al elders aan de slag.

Conversatie

De cirkel was rond, ik werkte eindelijk daar waar ik in ‘83 al wilde werken, maar de afgelegde weg wens ik niemand toe. Ik ga van mezelf ook geen persoon maken die sterker of zwakker is dan een ander. Ik ben Sven, net zoals anderen ook zichzelf zijn. Dat maakt de groep niet-werkende werkzoekenden zo divers. En binnen die diversiteit wil ik wel eens zoeken naar de problemen waar zij nu mee te maken hebben, de redenen waarom zij het misschien hebben opgegeven, of willen opgeven.

Een tijd geleden had ik op Twitter een conversatie met Fons Leroy, hoofd van de VDAB. We spraken af dat ik zijn boek zou lezen, zodat we er nadien eens over zouden kunnen discussiëren. Door omstandigheden is dat nog niet gebeurd, maar het gaf me wel dit idee. Ik vroeg op sociale media of mensen mee konden zoeken achter niet-werkende werkzoekenden, die mij hun verhaal zouden willen vertellen en enkele vragen zouden willen beantwoorden.

Ik beloofde Fons Leroy een boekrecensie, die ik ook hier zal vrijgeven, nadat hij ze gelezen heeft.

Uiteindelijk wil ik graag met de verzamelde verhalen én de boekrecensie aan tafel gaan zitten met Fons Leroy en enkele niet-werkende werkzoekenden. Het verslag daarvan zou dan een laatste blogpost moeten zijn. En natuurlijk hoop ik dat gans het traject volop gelezen gaat worden, want ik verzet mij tegen de stigmatisering van die groep mensen. Simpelweg omdat ik ooit één van hen ben geweest en dus niet geloof in de dagelijkse, goedkope kritiek.

Bron: sblog.be

take down
the paywall
steun ons nu!