Opinie

Storme maakt reële discriminatie onzichtbaar

Teaser fallback community afbeelding
“De fundamenteelste vrijheid: de vrijheid om te discrimineren”. Het is de titel van een lezing die Matthias Storme gaf bij het in ontvangst nemen van de Prijs voor de vrijheid in 2005. In die tekst trekt Matthias Storme van leer tegen de antidiscriminatiewet. Het is een betoog dat opnieuw onderwerp van debat is. Maar dat debat verloor zichzelf in intellectueel geneuzel. Het meest fundamentele bleef netjes uit zicht: discriminatie is nog steeds een feit.

De bewuste tekst van Matthias Storme opent met enkele beschouwingen over vrijheid en totalitarisme. Zijn aanname? Dat de antidiscriminatiewet ons land omtovert tot een totalitair regime. De grootste totalitaire bedreigingen van de twintigste eeuw zijn het bolsjevisme en het nationaal-socialisme, zo schrijft Matthias Storme. Maar vandaag is er een nieuwe dreiging. Want er is een “nieuwe variante van het totalitarisme, een nieuwe intolerante religie, de eureligie van de non-discriminatie.”

Het zijn bijzonder sterke woorden. De antidiscriminatiewet wordt op dezelfde hoogte gesteld als het nationaal-socialisme en het bolsjevisme. Nochtans is er bij mijn weten nog geen enkel dodelijk slachtoffer gevallen door toedoen van de antidiscriminatiewet. Evenmin zijn er in naam van de antidiscriminatie kampen opgericht waarin honderdduizenden politieke gevangenen verblijven. Verder heeft Matthias Storme nog nooit de binnenkant van een cel gezien omwille van wat hij schreef of zei. Het valt dus nogal mee met dat totalitarisme.

Door de antidiscriminatiewetgeving meteen als totalitair te bestempelen wordt een retorische kunstgreep uitgevoerd. De voorstanders van de wet worden in het kamp van het totalitarisme geduwd en moeten eerst zien te bewijzen dat ze niet totalitair zijn alvorens ze mogen meespreken. Eigenlijk probeert Matthias Storme gewoon zelf de ruimte te bepalen waarin het debat kan en mag plaatsvinden. Want, totalitarisme bevindt zich per definitie buiten de democratische debatruimte en verdient geen legitimiteit. Ergo, het verdedigen van de antidiscriminatiewet is niet legitiem in de democratie à la Storme.

Antidiscriminatiewetgeving op karikaturale wijze als totalitair bestempelen dient nog een ander doel. Het zorgt ervoor dat het kind met het badwater kan weggegooid worden. Er hoeft niet gewezen te worden op juridische moeilijkheden of onduidelijkheden betreffende de wetgeving of verbeteringen in de goede richting. Nee, de wetgeving zelf kan met een gerust hart naar de prullenbak verwezen worden. De zwart-wit logica die Matthias Storme aan anderen verwijt, komt in zijn eigen denken in haast karikaturale vorm terug.

Containers

Ondanks de erg scherpe veroordeling van de antidiscriminatiewetgeving en het vieren van discriminatie als de meest fundamentele vrijheid, gaat Matthias Storme nergens specifiek in op wat hij precies onder discriminatie verstaat. Hij lijkt discriminatie vooral erg ruim in te vullen. Bijvoorbeeld wanneer hij stelt: “Liefde, vriendschap, trouw, kortom alles wat zin en waarde geeft in het leven, is immers in essentie gegrond op discriminatie; wanneer ze enkel op een redelijke en objectieve verantwoording berust is ze waardeloos.”

Discriminatie krijgt hier de betekenis van 'onderscheiden'. In onze partnerkeuze maken we vanzelfsprekend een onderscheid tussen mensen, net zoals we dat ook doen met betrekking tot vrienden en kenissen. Dergelijke keuzes en onderscheidingen kunnen niet redelijk of objectief verantwoord worden. Want het gaat om intuïtieve en emotionele keuzes. Niemand die dat betwist. Maar kunnen dergelijke keuzes zomaar gelijkgesteld worden met discriminatie? Sterker nog, is het fenomenologisch correct om in dit verband te spreken over discriminatie?

Uiteraard niet. De reden is eenvoudig. Het is compleet contra-intuïtief om een partnerkeuze te benoemen als discriminatie. Een partnerkeuze is immers een positieve keuze. Je kiest vóór iemand. Ook vrienden kies je omdat je vóór je vrienden kiest, niet omdat je tegen alle mensen bent die toevallig niet je vrienden zijn.

Discriminatie – in de courante, ordinary language betekenis - is tégen iets kiezen. Het gaat om het uitsluiten van een groep of een individu omwille van het uitsluiten zelf. Vaak zonder dat daar een direct positieve keuze tegenover staat. Denk aan de discotheekuitbater die geen kleurlingen binnen wil omwille van hun kleur of de werkgever die geen vrouwen aanvaardt omwille van hun vrouw-zijn. De logica die achter het discrimineren in deze tweede, meer enge (en meest gebruikte) betekenis schuilt, staat mijlenver van de logica die achter een partner- of vriendschapskeuze schuilt.

Matthias Storme hanteert het begrip discriminatie zo ruim dat de betekenis van het begrip uitgehold raakt. Wanneer discriminatie louter synoniem wordt van scheiden of onderscheiden dan verdwijnt de betekenis van het begrip discriminatie in de courante zin, namelijk: het systematisch uitsluiten van groepen en individuen.

Maar misschien is dat uiteindelijk wat Matthias Storme wil: het begrip discriminatie zodanig oprekken dat niemand nog tégen discriminatie kan zijn. Het perverse effect hiervan is dat reëel bestaande discriminatie (conceptueel) onzichtbaar wordt.

Macht

Wanneer Storme over discriminatie schrijft, vertrekt hij van de assumptie dat de samenleving een horizontaal vlak is, waarin geen structurele machtsonevenwichten bestaan en waarin iedere groep of overtuiging op evenredige wijze gerepresenteerd wordt. Structureel racisme of discriminatie lijken niet te bestaan in het universum van Matthias Storme. Hij weigert in te zien dat burgers met een niet-Belgische origine op structurele wijze minder toegang hebben tot arbeidsmarkt of dat vrouwen nog steeds met heel veel moeite weten door te stoten naar de hoogste functies. Zaken die zwart op wit bewezen zijn. Onderzoek na onderzoek.

Maar als we vertrekken van het empirisch gegeven dat sommige groepen wel degelijk op systematische wijze achtergesteld worden, dan krijgt het discours van Matthias Storme een heel andere klank. Want dan wordt het duidelijk dat hij spreekt en schrijft ten voordele van één bepaalde, dominante groep en ten nadele van minoritaire groepen die een zwakke machtspositie hebben binnen onze samenleving.

We hoeven zelfs niet zo ver te zoeken in de lezing van Matthias Storme om veelzeggende voorbeelden in dat verband te vinden. Hij schrijft: “Zo is het verbod om bij het sluiten van arbeidsovereenkomsten te discrimineren een verbod dat uitsluitend de werkgever treft; er is nog nooit een werknemer verplicht om te rechtvaardigen waarom hij bepaalde soorten werkgevers wenst en andere niet. Het verbod om bij het sluiten van huurovereenkomsten te discrimineren treft alleen verhuurders, niet de huurders.”

Matthias Storme kiest dus feitelijk partij voor werkgevers en verhuurders. Zij zouden de grote slachtoffers zijn van de antidiscriminatiewetgeving. Dat het hier gaat om personen die vanuit een machtspositie opereren ten opzichte van huurder of werknemer, lijkt bij Storme niet te dagen. Het is nochtans duidelijk: een werknemer is afhankelijker van de werkgever dan de werkgever van de werknemer. De werkgever vervangt met gemak de werknemer, maar de werknemer verandert niet met hetzelfde gemak de werkgever. Dat geldt uiteraard ook voor huurders en verhuurders.

Bovendien blijkt in laatst aangehaald citaat ook duidelijk de absurditeit van Stormes interpretatie van het begrip discriminatie. Alsof de keuze van de werknemer vóór een werkgever van dezelfde orde is als de uitsluiting van een specifieke groep van mogelijke werknemers door een werkgever. Dat het hier om totaal andere grootsordes gaat die op fenomenologisch vlak niet met elkaar te rijmen vallen, komt bij Matthias Storme zelfs niet op.

Dat Matthias Storme de meest vanzelfsprekende empirische feiten naast zich neerlegt bewijst ook volgend citaat: “de winnaars bij de invoering van dit gedrocht [de antidiscriminatiewet, nvdr] zijn duidelijk aan te wijzen: enkele goed georganiseerde minderheidsgroepen die vandaag de politieke agenda bepalen en de hele samenleving deconstrueren en koloniseren vanuit hun partijdig belang.”

Het idee is dus dat bepaalde minderheidsgroepen de samenleving 'koloniseren' en 'deconstrueren'. Anders gezegd: volgens Storme geeft de antidiscriminatiewetgeving teveel macht aan minderheden. En dat terwijl diezelfde minderheden in praktijk nauwelijks een stem hebben.

Wat te doen?

De vraag is in hoeverre je dient mee te gaan in een debat dat bestaat bij de gratie van een bewust slordige afbakening van het begrip discriminatie en ieder empirisch feit miskent. Uiteraard heeft Storme het over veel meer in zijn tekst. Zijn beschouwingen over recht en moraal, de mate waarin motieven moeten in rekening gebracht worden bij het beoordelen van daden en dergelijke meer, zijn interessant. Vanuit academisch oogpunt dan. Maar is een maatschappelijk debat over dergelijke, meer theoretische kwesties de moeite wel waard indien de fundamentele theoretische en empirische vertrekpunten zo grondig fout zitten?

Misschien wordt het tijd om opnieuw met de voeten op aarde te landen. In plaats van te vertrekken van spookbeelden, groteske karikaturen en sofismen zouden we beter de realiteit als startpunt nemen. Die realiteit is eenvoudig: discriminatie, racisme en seksisme zijn feiten. Mijn vraag aan Matthias Storme is nog eenvoudiger: wat gaat u daar nu aan doen?

Vandaag op de hoogte van de wereld van morgen?